Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 36 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 36
Afbeelding van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 36Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 36

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 36

(1983)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 294]
[p. 294]

Anoniem
Vlaamse fabels 7

Onze dichter

Onze dichter is een vis in het water waarin de zon blinkt: hij heeft hand noch voet, huid noch haar, ogen die nooit pinken, nooit slapen, een mond die altijd water zwelgt. Naakt, ‘moedernaakt’, onbespraakt en onbesproken, een vis die men nut tot eeuwig leven.

Onze dichter is een slak, even naakt, even arm als de vis. Alleen zijn ogen, boven op de hoornen, staan rechtop. Traag, in zijn slakkegang, kruipt hij de trap af, de kelder in, trekt zich terug binnen in zijn huis, in het diepste van zijn eenzaamheid.

Tweemaal is onze dichter zo een vrucht in de baarmoeder, tweemaal het gladde, stille lid, dat met altijd open oog zijn gebied verkent. Het huis waarin hij schuilen moet is de taal, de zoete, ware, eigen taal van de natuur.

De vis die drinkt van het vruchtwater en erin beweegt héeft geen taal, hij is ze: hij is de medeklinker in het moedervocht van de vokalen, hij is de sprekensvaardigheid.

De taal, de enig echte, komt uit het hart. Het hart is het zintuig bij uitstek, de sterke spier, de open wonde, vat en tong: het is een hart dat spreekt.

Het wellustige, verleidelijke water dat blijft fluisteren en zingen, neemt de dichter mee en voert hem naar de geheime bron van haar gezang: stort zich in de afgrond die onder een nevelsluier gaapt.

Bovenal is hij de bloemkelk, het bloemhart. Gestoken door de maagdelijke bij, die er honing uit zuigt, doorboord door de stralen der zon.

De honing, vloeibare zoetheid, druipt van de mondhoek van een kind: hij is het ongerepte woord dat uit het hart naar de lippen rijst.

De zon die hem doorboort is een vrouw: want er ingaan, voor

[pagina 295]
[p. 295]

eeuwig in dit lichaam schuilen is voor hem het einde der tijden.

Alles spreekt; alle woorden samen vormen een geheel, een weefsel waarvan elke vezel, elk stukje kostbaar is. Het is de taak van de dichter alle delen, alle leden van dit groot verbrokkeld lichaam samen te lezen en het opnieuw te helen - een taak zonder einde, want het ontbrekend lid is het enig lid dat niet ontbreken mag: toch blijft het onvindbaar. Niet alleen het moederlichaam van de taal, ook zijn eigen lichaam draagt de wonde. Hij is het eeuwig afgesneden lid, dat onzeker rondzweeft in een ontroostbare wereld.

Zie hoe de door de winden aangevallen bomen vol wonden staan, reuzenbomen die met de stormen spreken en zo de kleine mens die hen omvat doen schokken van schrik.

Een kerselaar die in een wit bruidskleed gebakerd is: een bruidegom die in zijn droom een vrouw is, en wacht op een gade die de dichter is.

Naakte, gekwelde bomen; bomen met lange tressen, bomen die alle zaligheden schenken.

Vruchten boordevol sap, geprangd op het moederlichaam van de boom, barstend van levenskracht.

Koeien, oermoeders, met uiers die moeizaam slepen en dorsten naar de hand van de vrouw, die hun smartelijk gezwel zal melken en verlossen.

Toevluchtsoord van de achtervolgde dichter: troostende brevier, die de woorden van de Vader in zijn/haar lichaam bevat.

Eeuwigdurend moederschap: de door de Vader gezaaide, gespilde woorden worden door de dichter verzameld. Een schat heeft hij nu van bevruchte eierstokken en kinderrijke roedes: eeuwig zwanger zijn van gedichten, droom van de barende man.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken