Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Stem. Jaargang 10 (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Stem. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Stem. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Stem. Jaargang 10

(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 315]
[p. 315]

Ex libris

Lord Russell of Liverpool, De gesel van het hakenkruis (vertaling van ‘The scourge of the swastika’, door Jan Vrijman). De Bezige Bij, Amsterdam, z.j., 284 blz.

Er is over dit werk geschreven in dag-, week- en maandbladen, tot in de buurtkranten toe en men weet nu wel allerwegen, dat de schrijver, gesteld voor de keuze tussen zijn ambt en zijn boek (zijn waarheid dus), dit ambt heeft opgegeven. Een aangelegenheid, die helemaal gespeeld heeft in de vertrouwde Britse sfeer van understatements uit keurig opgeperste herencostuums, een sfeer, waarin niet al te zwaar de nadruk is gelegd op de bedenkelijkheid ervan, dat de Engelse overheid iemand a.h.w. heeft willen dwingen (en wie weet anderen reeds gedwongen heeft) om volstrekt vaststaande feiten, neergelegd in onaantastbare en onweerlegbare rechterlijke vonnissen, niet verder te vermelden. Niet verder, want iedereen zou ze uit dezelfde bronnen kunnen halen; wat Russell gedaan heeft is niet veel meer dan ze nog eens ordelijk te groeperen en bij elkaar te plaatsen in een hanteerbaar boek. Het eigenlijk verbazingwekkende is, dat hierover geen geweldige storm is opgestoken; zelfs Kingsley Martin, die in zijn ‘The New Statesman and Nation’ in deze dingen geen blad voor de mond pleegt te nemen, zelfs de ‘Manchester Guardian’, gemeenlijk trouw op wacht tot handhaving van de beste liberale tradities, zijn hier al met al nogal vlot overheen gelopen. Van tweeën een: òf daar bestaat een mij niet bekende reden bij ingewijden voor, òf men is zo onverschillig en afgestompt, dat men zich over deze dingen niet meer opwindt. Het laatste zou ons met diepe bezorgdheid moeten vervullen. Het boek? Och ja, het is walgelijk. Men zou bij de lezing, vooral van de slothoofdstukken, alleen maar onpasselijk kunnen worden en de plaatjes dragen daartoe het hunne bij. Terecht mocht de Britse regering vrezen, dat de lezer, die door deze hellekring van bloed en tranen zou waden, minder geestdrift zou opbrengen voor de herbewapening van een volk, dat tot deze diepten kon afdalen. En te denken dat dit alles nog maar een deel van het geheel is; de schrijver wijst daar met nadruk op (blz. 201). Het was nog veel erger; dit allerweerzinwekkendste, dit godvergeten gruwelijke verhaal geeft toch nog een te gunstig beeld.

Waarom dit? Waarom (en waartoe) zoveel nog weggelaten? Russell zegt: Als ik alles opschreef zou men het niet lezen. En, zou men het lezen, dan zou men het niet geloven. Misschien heeft hij gelijk. Ook hier echter sta ik met een vraagteken; ik weet niet eens, wat men dit boek eigenlijk moet toewensen. Kingsley Martin zou het als verplichte lectuur op elke Duitse school willen invoeren. Ik herhaal: ik weet het niet. Mijn twijfel is groot: doet het goed, doet het kwaad? Daar groeit immers in dat land na een alweer verloren oorlog een nieuwe generatie op, waarvan deze of gene te zijner tijd weer zal beseffen: ‘La mort est mon métier’. Dit boek vormt een bruikbare handleiding, om het te leren. Heeft men pech, dan wacht de galg. Met wat geluk ontspringt men de dans. Wie op den duur ongelijk krijgen, zijn de slachtoffers: na de eerste deernis komen de goed klinkende argumenten los, om hun zaak in de doofpot te stoppen en na verloop van tijd krijgen de moordenaars wel weer een kans op de volgende ronde.

J. Presser

[pagina 316]
[p. 316]

Prof. S. Giedion, Ruimte, Tijd en Bouwkunst. Uitgave Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1954. Vertaling door Til Brugman.

Wie de moderne architectuur uitsluitend denkt te kunnen benaderen door kennis te nemen van de honderden varianten waarin zij zich heden kenbaar maakt zal nooit tot haar wezen kunnen doordringen. De architectuur blijft dan voor de aanschouwer een bonte mengeling van ‘aardig’ en ‘onaardig’; van ‘mooi’ of ‘lelijk’, met alle variaties daartussen.

Ongetwijfeld is nimmer in de geschiedenis dit beeld zó bont geweest, kwamen tegenstellingen dèrmate scherp tot uiting. In het bijzonder is dat in Nederland het geval waar verschillende architectuurstromingen dikwijls zeer wezenlijk een levensbeschouwing demonstreren. Globaal kan men zeggen dat deze tegenstellingen variëren van een volle overgave aan de traditie tot een zeer besliste afwijzing daarvan.

Minder scherp maar toch wel degelijk aanwijsbaar kan men deze tendens over de gehele wereld aantonen.

Ons hedendaagse bouwen is onbegrijpelijk wanneer men de geestelijke, economische en sociale factoren er van niet kent. Wanneer men niets weet van de samenhang met de beeldende kunst en de ontwikkeling der stedebouw. Deze onderlinge bindingen te beschrijven, hun logisch verband aan te tonen, is geen gemakkelijke taak. Het vraagt van een schrijver liefde en belangstelling voor oude, zowel als nieuwe architectuur. Men kan niet ‘ergens’ beginnen. Zelfs kan men niet met reden volhouden dat de moderne architectuur begon omstreeks 1800, nadat de grote reeks van Franse architectuurstijlen met het Empire, een afsluiting vond.

Er is een continuë stroom, gevoed door duizenden kleine zijtakken, die zich in de loop der eeuwen verzameld hebben.

In dit licht bezien dient men met vreugde de verschijning te begroeten van een Nederlandse vertaling van het boek ‘Space, Time and Architecture’, van Prof. S. Giedion, een werk dat in het buitenland reeds een 10de druk beleefde.

De werken van Prof. Giedion nemen op dit gebied een zeer eigen plaats in. Geschoold door de lessen van befaamde kunsthistorici als Wölfflin, beweegt hij zich even gemakkelijk op zuiver historische terrein als in de kunst van deze tijd. Toch gaat naar deze laatste zijn grootste belangstelling uit en de taak die hij op zich genomen heeft is juist om aan te tonen dat de moderne architectuur met onafwendbare zekerheid uit de historie voort móest komen. Zowel in de historie als in het verleden zoekt hij achter elk kunstwerk in de eerste plaats de mens met zijn, tot zekere hoogte, onveranderlijke aard. Het leidmotief in het gehele boek is eigenlijk de herontdekking van het ruimtegevoel dat vooral door een 19de eeuwse schijnarchitectuur verloren ging. Hij toont ons dat het spelen met ruimte, de sterkste drijfveer van elke ware architectuur, misschien het laatst in de barok het felst werd beleefd. Gedurende de 19de eeuw viel het hoofdaccent op de technische en economische ontwikkeling die ons wel méér, maar geen beter bouwen bracht als in vroeger eeuwen. Praktisch geen onderdeel van menselijke bedrijvigheid en geestelijke activiteit van de hedendaagse mens laat Giedion onberoerd om aan te tonen dat, schijnbaar onbelangrijke voorvallen en ontwikkelingen, op elk gebied hebben medegewerkt bij het

[pagina 317]
[p. 317]

tot standkomen van ons huidige architectuurbeeld. De ontwikkeling van de vrije open plattegrond is niet los te denken van die der gewapendbetontechniek; de gehele moderne architectuur wordt erdoor beheerst van het kleinste landhuis tot de grote stedebouwkundige objecten. Zo is architectuur thans méér dan een meer of minder geslaagd werk van de kunstenaar als individu. Zelfs al is tegenwoordig elk gepubliceerd bouwwerk gesigneerd (tot in het belachelijke toe), toch is er een nauwelijks te omschrijven anonymiteit ontstaan, met een architectuur die niet zozeer een bouw ‘stijl’ als wel een levensstijl te zien geeft.

De mate waarin men tegenwoordig deze levensstijl bevestigend of ontkennend staat zal ook de waardering bepalen van de huidige architectuur.

Prof. Giedion ziet, terecht, in de historische en de huidige architectuur niet de scherpe, onoverbrugbare tegenstellingen die men er dikwijls aan wil toeschrijven. Zijn langdurige werkzaamheid in Amerika heeft hem ook open en ontvankelijk gemaakt voor de Amerikaanse ontwikkeling en bijdrage tot het hedendaagse bouwen die velen ten onrechte uitsluitend zien in de figuur van Frank Lloyd Wright. Deze onderwerpen behoren tot de meest interessante van zijn boek. Hij heeft daarbij de gave om in eenvoudige boeiende stijl te schrijven die dit werk ook voor de leek bijzonder toegankelijk zal maken. Zover ik dit beoordelen kan heeft de vertaalster, Til Brugman, deze typisch architectonische sfeer van het boek uitstekend weten te handhaven hetgeen waarachtig geen sinecure genoemd mag worden. Wanneer men tijdens het lezen niet aan een ‘vertaling’ denken moet, lijkt mij dit buitengewoon lofwaardig. Dergelijke boeken zijn in ons land in het algemeen ook geen ‘best sellers’ en de leiding van de Wereldbibliotheek heeft door de uitgave van dit standaardwerk een dappere poging gedaan om de dikwijls vage begrippen omtrent het moderne bouwen voor Nederlandse lezers te verhelderen.

Natuurlijk zouden we graag het fotomateriaal beter hebben willen zien want dit blijft zeer ver beneden dat van de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave. Maar het is gemakkelijk (ook goedkoop), om hier de maatstaven aan te leggen van het moderne foto-raffinement. Het tempert althans onze vreugde niet dat Giedion's werk in de Nederlandse taal kon verschijnen.

J.J. VRIEND.

Th. Oegema van der Wal, Over psychologie en persoonlijkheid. Wereldbibliotheek, Amsterdam, Antwerpen, 1955. (Wereldboog nr. 62.)

Er gaat bij de beoordelaar van een boek een rood lichtje aan, als hij in de ‘Verantwoording’ leest, dat dit werkje niet voor de ‘gespecialiseerde vakman’ werd geschreven, doch ‘voor het breed publiek van de ontwikkelde leek.’ Hij stoot zich aan het overbodige ‘gespecialiseerde’ en het kwalijk gezegde ‘breed publiek van de ontwikkelde leek’. Hij wordt achterdochtig, als hij in de eerste zin van de inleiding de naam leest van Christian von Wolf, die hij nooit anders heeft ontmoet dan als Christian Wolff. Als hij zich de uiteenzettingen herinnert over wat onder filosofie kan worden verstaan en hij leest dan op dezelfde pagina van de Engelse, de Duitse, de Engelse definitie, die ‘in andere bewoordingen wel zo ongeveer alle hetzelfde’ zeggen, dan kan hij zich schamen over zijn onwetendheid, maar hij kan ook zijn achterdocht voelen toe-

[pagina 318]
[p. 318]

nemen. Dit is helaas bij mij gebeurd.

En bij het verdere lezen heeft zich de indruk versterkt, dat voor de schrijver al de door hem genoemde schrijvers wel zo ongeveer hetzelfde hebben gezegd of hebben bedoeld. En hij noemt er nog al wat. In honderd pagina's vindt de ‘ontwikkelde leek’ een reeks van namen en woorden die, als hij reeds niet verbazend ontwikkeld is, namen en woorden blijven.

Als hij verderop het woord ‘branches’ (van een boom) tegenkomt, waar gewoon takken had moeten staan, gaat de lezer denken aan een Franse (in) slag en daar wordt hij van verzekerd, als hij later titels van boeken onder de ogen krijgt, in het Frans, van schrijvers die deze boeken in het Duits hebben geschreven, zoals Kretschmer, Jung en Von Hartmann (boeken die merendeels ook in het Nederlands zijn vertaald).

Hij begrijpt nauwelijks, waarom wat geleerd aandoend geschreven wordt over Herakleitos, Epikoeros en Philoon, maar dan weer, zoals wij dat gewoon zijn, in Latijnse transscriptie, over Plato, Zeno, Empedocles. En is het voor de leek, zelfs al is hij wat ontwikkeld, niet verwarrend vlak achter elkaar te lezen van Descartes en Cartesius?

Het lichtje blijft op rood branden, als men met hulp van een Grieks en Latijns woordenboek ‘schrijvers toeren op het slappe koord van woordverklaringen - waar hij divageert over het woord “instinct” - gaat volgen (pag. 37) en zich herinnert nooit het Griekse werkwoord “ergo”, voor: “ik doe”, te hebben gezien, maar wel het woord “ergazomai”.’

Men gaat zich nu ook afvragen: waarom al deze geleerdigheid? En kan dan tot geen andere conclusie komen dan dat heel dit boekje topzwaar is van kennis die in de vorm waarin ze de lezer wordt aangeboden, niet verteerd is en die voor de lezer, die er zich niet enige boeken bij kan denken, onverteerbaar blijft. De adembenemende associaties, het aantonen van het gelijke of gelijkende onder denkers die eeuwen en continenten van elkaar zijn verwijderd, de onmogelijkheid voor de arme lezer zich bij al die gelijkenissen, vergelijkingen en verwantschappen ook maar iets helder voor de geest te brengen, maken van dit populair bedoelde boekje, dat dus moet verhelderen en op eenvoudige, maar verantwoorde wijze moet voorlichten, een vorm- en doelloos geschrift.

Wat heeft een lezer bijv. aan wat op pag. 16 over ziel, geest en verstand wordt geschreven? Daar is geen zin uit te halen, al paraderen er de namen van maar even tien groten uit de wereld van het denken. In de schemering van het ongeveer gelijke dat zij zouden gezegd hebben, worden zij alle grijze mummelaars. Maar zij hebben goddank niet zo eender gedacht, anders was het lezen van de grote denkers wel het meest saaie en nutteloze tijdverdrijf.

Als aan het einde van een uiteenzetting over het woord: geslacht en wat er nog aan te pas gebracht wordt, de schrijver besluit met de woorden: ‘Dat is de oude krachtidee, De Idee bij Hegel, het Absolute bij Schelling, de onbewuste oerwil bij Schopenhauer, de wil tot de macht bij Nietzsche’, dan denkt men: zo kan hij nog een eind verder, er zijn nog meer namen.

Waarom dit wat uitvoerige requisitoir, waarbij ik afzie van enkele aardige passages en opmerkingen die het boek ook heeft. Omdat het in het geheel ver beneden de maat is gebleven die voor een materie als deze -

[pagina 319]
[p. 319]

laat ik er aan toevoegen, dat zij moeilijk blijft voor een eenvoudige inleiding - geëist moet worden. Het gebrek aan echte, voldragen kennis en aan scherp onderscheidingsvermogen wordt dan zo licht gecompenseerd door een vertoon van geleerdheid, het quasi thuis-zijn in veel, het tentoonstellen van het toevallig gewetene en het aanvullen hiervan uit poelen in plaats van uit bronnen. En dit requisitoir valt nog extra scherp uit, omdat de Wereldbibliotheek die zovele klassieken uit de wereld van het denken in vertaling of in het oorspronkelijke heeft gebracht, die een reeks wetenschappelijke monografieën heeft uitgegeven die er zijn mag, indachtig moet blijven aan het ‘noblesse oblige’.

O.N.

Sam de Wolff, Voor het land van belofte. Een terugblik op mijn leven. G.J.A. Ruys, Uitgeversmij N.V. (1955).

Sam de Wolff mag dan niet zoals hij in zijn ‘Woord Vooraf’ schrijft, politiek, wetenschappelijk en artistiek een eerste plaats hebben ingenomen, hij bezit daarentegen een aantal kwaliteiten die zijn levensherinneringen boeiender maken dan ze wellicht zouden zijn geweest, als hij zulk een eerste plaats wel had bereikt. In ieder geval heeft hij er goed aan gedaan maar te zwichten voor de van verschillende kanten op hem uitgeoefende aandrang op zijn ‘En toch’ zijn memoires te laten volgen. Met dit soort geschriften zijn we in ons land nog niet overstroomd. De Wolff kan goed vertellen en heel plezant een ‘witz’ verhalen (bijv. blz. 115) of er zelf een plaatsen (als op blz. 200).

Hij bezit een veelzijdige belangstelling, de neiging en aanleg zich rekenschap te geven van de elementen die hem hebben gevormd en verenigt bovendien enige op het eerste gezicht niet zo eenvoudig te combineren tegenstrijdigheden: hij is marxist, zionist en vrijdenker. Dat hij deze hem alle dierbare bestanddelen van zijn levensopvatting kan integreren, moet wel hier aan worden toegeschreven, dat hij ze niet dogmatisch, maar methodisch verstaat, zodat het niet om met De Genestet te spreken, komt tot ‘zo'n rechtgelovig knoeien’. Verder bezit Wolff ook kwaliteitsgevoel, d.w.z. begrip van de waarde van een gedachte of stroming of persoon; hij is daarbij misschien niet altijd billijk - omdat hij ook bij het schrijven van zijn memoires zo weinig als bij zijn spreken zijn emotionaliteit op stal zet - maar er zelden naast, dunkt me. Hij prikt graag en terecht holle blazen door, vooral waar over Marx en het marxisme, als methode dan, niet als dogma, de staf wordt gebroken door onkundige handen.

Dat het boek fraai is geschreven, kan ik niet zeggen, maar de lezer zal zich telkens gewonnen geven aan de vaart, de geest en humor die er uit spreken. ‘Links en rechts in de socialistische beweging’ neemt een groot deel van het boek in beslag. De Wolff tracht beide kanten tot hun recht te doen komen, wat hem daarom ook wel is toevertrouwd, omdat hij een eigen standpunt had en heeft, dat hem echter niet heeft gevrijwaard voor schommelingen tussen rechts en links. Daarvoor was er te veel beweging om hem heen, zou men kunnen zeggen.

Wij volgen in dit boek de schrijver van joodse milieu in het Friese stadje waar hij geboren is, waar hij het socialisme heeft leren kennen in zijn beginperiode, via zijn afgebroken studententijd, naar de Amsterdamse

[pagina 320]
[p. 320]

joodse en socialistische omgeving waar hij in heeft geleefd. Zijn tekeningen van personen en milieus doen een stuk Nederlandse geschiedenis zo kleurig en tintelend herleven, dat wij hierover zijn boek niet anders dan kunnen prijzen.

Eén opmerking: De Wolffs verklaring van de uitzonderlijkheid van de Friese socialistische beweging heeft mij nog niet bevredigd. Dit wacht, meen ik, op een grondiger studie.

 

O.N.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Over psychologie en persoonlijkheid


auteurs

  • J. Presser

  • O. Noordenbos

  • J.J. Vriend

  • over S. de Wolff