Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1 (1884-1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (59.66 MB)

Scans (1398.27 MB)

ebook (51.63 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1

(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 339]
[p. 339]

[Nummer 43]

Onze gravures.

Waar Kardoes al niet goed voor is.



illustratie
waar kardoes al niet goed voor is.


Wel leerden wij op de schoolbanken dat Kardoes in den botermolen en de melkkar loopt; huis, erf en kudde bewaakt; den blinde leidt; voor den jager het wild opspoort en achtervolgt en den menschen, zijnen meesters, tal van andere diensten bewijst. Van jongs af heeft men ons insgelijks onderricht over Kardoes' getrouwheid, onderdanigheid, leerzaamheid, zelfopoffering en andere deugden, die algemeener in Kardoes' familie dan bij onze gelijken moeten te huis hoeren, vermits men den kinderen gedurig voorbeelden ter navolging uit het hondenleven voor oogen houdt. Maar wij werden door onzen leermeester erg onvolkomen op de hoogte gebracht van Kardoes' artistieke bekwaamheden, zeer waarschijnlijk omdat deze waardige man, in zijne bezorgdheid voor ons welzijn, vermeende dat onze navolgingszucht zich meer bepaaldelijk langs dien kant openbaren zou dan langs de zijde van Kardoes' moreele hoedanigheden. En nogtans, de plaats, die Kardoes in de artistenwereld ingenomen heeft, is wel waard dat er onze aandacht op ingeroepen wordt, ja, zij is zoo aanzienlijk, dat menig tweevoetige kunstenmaker in Cirk of Café-chantant voor hem het onderspit delven moet. Geene kunstjes, waar schranderheid, vlugheid en behendigheid bij te pas komen, die met mogelijkheid door het Kardoesengeslacht kunnen verricht worden, of wij hebben ze in paardenspelen zien ten uitvoer brengen, bewonderd en toegejuicht. Kardoes-artist doet zich intusschen niet voor als dat doorbraaf beest, wien men zooveel deugden toekent, maar veeleer als een geslepen kwant, die ons in het pirouetteerende hondenras eene getrouwe afbeelding geeft van zekere hommes dn jour uit onzen tijd van progrès.

Het is ook in die hoedanigheid dat ons Kardoes voorgesteld wordt op de nette voorplaat van dit nummer. Kardoes draait, nu rechts, dan links, volgens den wil der meesters die hem te eten geven. Wel heeft het beest trek om gemakkelijksheidshalve altijd langs denzelfden kant te draaien, maar met het oog op de vette brokken, die hem van de groote tafel voorgesmeten worden, verandert hij van richting, zoodra hij daartoe den minsten wenk krijgt. Kardoes weet zoo wel als wij, dat als hij bijvoorbeeld altoos rechts draaide, zijne eigenzinnigheid hem weinig voordeel bijbrengen zou en hij wel eens meer stokslagen dan lekkere beetjes inoogsten zou.

Nu wordt Kardoes, omdat hij zoo gedwee afstand doet van eigen wil en karakter, toegelachen, gestreeld, beloond en als een schrandere bol, een echt artist geroemd. Ja, indien het decoreeren in de hondenwereld gebruikelijk was, werd Kardoes gewis lid van een of ander orde.

Wij laten aan den lezer over te beslissen of onze schoolmeester al of niet gelijk had ons van Kardoes' kunstenmakerijen onwetend te laten en ons die niet tot voorbeeld te stellen.

[pagina 340]
[p. 340]

De apostelen der slaven.

De geschiedenis heeft op ieder harer bladzijden den naam van een koning of krijgsman neergeschreven, die door meer dan gewone daden of een grooten invloed op zijnen tijd boven het gros der stervelingen uitblonk. Maar wilde zij hierin aan den eisch der rechtvaardigheid voldoen, dan behoorde zij de eereplaats aan die apostolische mannen in te ruimen, die de fakkel des geloofs in eenig land overgebracht hebben, want dezen zijn waarlijk de eersten en grootsten onder de beroemde mannen van een volk; aan hen dankt de beschaving en de bloei eener natie meer dan menigwerf aan eene geheele reeks gekroonde hoofden, en zeer zeker oneindig meer dan aan alle Alexanders en Cesars.

Falen de jaarboeken van Clio onder dit opzicht, de annalen der Kerk zijn gelukkig daar om deze miskenning te herstellen. Als eene Moeder, die zich rechtmatig fier gevoelt op zulke voortreffelijke zonen, heeft zij hunne daden en deugden zorgvuldig geboekt en stelt ze in de heiligen-legenden tot voorbeeld en stichting harer kinderen voor. Onder de apostolische mannen, wier nagedachtenis, dank aan de bemoeiingen der Kerk en aan een erkentelijk volk, nog altijd voortleeft, behooren ook de HH. Cyrillus en Methodius, de apostelen der Slavische volkeren, wier duizendjarig gedachtenisfeest dit jaar met luister zal gevierd worden, niet door de katholieken van Oostelijk Europa alleen, maar ook door hunne broeders in het Westen, die reeds bij een vurig en welsprekend rondschrijven tot deelneming zijn uitgenoodigd.

De wieg van dat heilig broederpaar stond te Thessalonica, eene beroemde stad van het Byzantijnsche rijk, dat zoowel door de schoonheid zijner ligging als door de uitgebreidheid van zijnen handel en de beoefening der wetenschappen uitmuntte. Van hunne jeugd is ons alleen bekend dat zij, afstammelingen eener aanzienlijke familie, reeds vroegtijdig uitblonken door een vromen levenswandel, zich beiden aan de studie, eerst in hunne vaderstad, later te Constantinopel wijdden en eindelijk als monniken, waarschijnlijk van de alom in het Oosten verspreide orde des H. Basilius, de priesterwijding ontvingen. In dit eerste tijdperk van hun leven treedt vooral de oudste der heilige broeders op den voorgrond.

De Italiaansche legende der beide heiligen meldt ons, dat Cyrillus, voor zijn intreden in het klooster Constantijn geheeten, om zijne diepe wijsheid den eerenaam van philosoof verwierf. Die wijsheid toonde hij, naast eene groote standvastigheid, vooral in zijn optreden tegen den heerschzuchtigen ketter Photius, die, minder uit overtuiging dan om den H. Patriarch Ignatius moeilijkheden te berokkenen, de dwaze leer verkondigde dat de mensch twee zielen bezit. Wanneer wij weten, dat deze Photius dezelfde is, die later als ingedrongen patriarch van Constantinopel het meest zou bijdragen tot de afscheuring der Oostersche Kerken van de Moederkerk te Rome, dan zijn wij gerechtigd in het optreden der HH. Slaven-Apostelen een werk van Gods bijzondere voorzienigheid te erkennen.

De eerste daad van Cyrillus' apostolische werkzaamheid was de bekeering der Chazaren, een volksstam, die langs de noordkust der Zwarte Zee een machtig rijk gesticht had. Sarracenen en Joden waren evenzeer belust op de aanwinst van dit dapper volk, dat zich echter door geen van beiden liet overhalen, doch gezanten naar Byzantium zond, met de bede aan den keizer: dat hij hun mannen Gods zou zenden, die hen in de leeringen van het christelijk geloof konden onderrichten. Cyrillus was de uitverkorene, die aan het hoofd dezer zending werd geplaatst. Te Cherson in de Krim geland, besteedde hij bijna vijf jaren aan de bekeering der Chazaren en zag zijnen ijver met den besten uitslag gezegend. Gedurende zijn verblijf te Cherson had hij het geluk het gebeente van den H. Paus en Martelaar Clemens terug te vinden, den derden opvolger van den H. Petrus, die door keizer Trajanus tot de marmergroeven van Chersonnesus veroordeeld en naderhand om des geloof wille in de zee geworpen werd.

Bij het verlaten van het land voerde Cyrillus die heilige relieken met zich naar Constantinopel; de hem aangeboden schatten wees hij standvastig van de hand; het eenige wat hij van de dankbare Chazaren vroeg en dat hem dadelijk werd toegestaan, was de vrijlating der gevangen Christenen.

Omstreeks dezen tijd, in de tweede helft der negende eeuw, was Duitschland nagenoeg reeds geheel tot het Christendom bekeerd, doch de oostelijk wonende Slaven lagen nog in de duisternissen des heidendoms gedompeld. Wèl waren er reeds hier en daar evangeliepredikers met goed gevolg opgetreden, en telde men Christengemeenten in Pannonië en Croatië, terwijl de bisschoppen van Passau en Salzburg een groot gedeelte van Stiermarken en Carinthië voor het geloof gewonnen hadden; maar het gros van deze talrijke volkeren-familie was nog niet aan de zegeningen des Christendoms deelachtig gemaakt; bovendien verzette zich hun nationaliteitsgevoel tegen de prediking van Duitsche zendelingen.

Bevreesd, dat de kerkelijke invloed der Duitsche geestelijkheid aan den staatkundigen invloed diens machtigen en gevreesden nabuurs ten goede zou komen, lieten zij het oog op het Oosten vallen, en verzochten den Byzantijnschen gebieders om missionarissen van hun eigen stam. Wie kon hun beter gezonden worden dan het heilig broederpaar? Geboren in eene stad, die in het midden van een door Slaven bewoond land gelegen en zelve hoofdzakelijk eene Slavonische stad was, spraken zij de taal der Slaven van hunne jeugd af en moest het hun niet moeilijk vallen, zich de dialecten der verschillende stammen eigen te maken.

Het was Ratislaw, van wien vooral dit verzoek uitging; zij begaven zich dus het eerst naar diens gebied. ‘En toen zij,’ zegt de bovengenoemde legende, ‘in Moravië aangekomen waren, verheugden zich de inwoners ten zeerste, ook omdat zij vernamen, dat zij de relikwiën van den H. Clemens met zich brachten en het H. Evangelie door den wijsgeer (Cyrillus) in hunne taal was overgebracht. Zij togen hen uit de stad te gemoet en ontvingen hen met eene groote blijdschap.’

De heilige broeders begonnen onmiddellijk met hun verheven werk. Onvermoeid trokken zij van oord tot oord, overal het evangelie der waarheid en de blijde boodschap der verlossing van Jezus Christus verkondigend. En het uitgestrooide zaad viel in een goeden grond; de bekeeringen, die zij bewerkten, waren duizenden in getal. Naast de weldaad des geloofs brachten de heilige missionarissen den Slaven ook die der beschaving, die er onafscheidelijk mede verbonden is, gelijk het licht en de warmte met de zon. Cyrillus bewees zelfs hunner taal een allergewichtigsten dienst, doordien hij er een eigen alphabet voor samenstelde, dat, aan het Grieksche ontleend, door hem met zooveel letterteekens vermeerderd werd als noodig waren om de menigvuldige klanken en klankschakeeringen dier rijke taal af te beelden. Een deel der H. Liturgie werd door hem in het Slavonisch overgezet, en bij den H. Dienst ingevoerd. Dit feit werd een wapen in de handen der Duitsche geloofsverkondigers, die het optreden der Oostersche zendelingen ongaarne gezien hadden. Cyrillus en Methodius werden naar Rome ontboden, om zich over deze nieuwigheid te rechtvaardigen, hetgeen hun ook schijnt gelukt te zijn, daar de synode van bisschoppen, voor welke zij moesten verschijnen, het gebruik der Slavische taal bij den godsdienst, ook voor de toekomst, wettigde.

Nadat de beide broeders tot bisschoppen gewijd waren, voelde Cyrillus zijne krachten verminderen en zijn einde naderen. Om zich hiertoe voor te bereiden trok hij zich in een klooster terug, en stierf er, na veertig dagen, den dood der heiligen. (14 Februari 869.) Zijn lichaam rust in de St.-Clemens-kerk te Rome, nabij denzelfden heilige, wiens gebeente hij aan den schoot van den oceaan ontweldigd had.

Methodius, tot aartsbisschop van Moravië en Pannonië verheven, met groote volmachten bekleed, keerde thans naar zijne missie terug, waar hem aan het hof van Ratislaw het gulst onthaal wachtte.

De vorst zag immers zijn liefsten wensch: Moravië tot een van de Duitsche Kerk onafhankelijke kerkelijke provincie verheven te zien, in vervulling gebracht.

Methodius hernam zijnen apostolischen arbeid met vernieuwden moed. Zijn ijver omvatte thans eene dubbele taak: niet alleen moesten de nog in het ongeloof verzonkenen aan het licht des geloofs deelachtig gemaakt, maar tevens de nieuwbekeerden in het goede bevestigd worden. Alom verrezen er kerken, en zag het kruis van onzen Heiland, op de spitsen der torens geplaatst, zegevierend op het vluchtend heidendom en zegenend op de nieuwe kudde neder.

Te midden dezer onafgebrokene apostolische werkzaamheden brak er, helaas, een hevige storm boven de nieuwe Christenheid los. Ratislaw had een opstand tegen zijn souverein, koning Lodewijk, den Duitscher, beproefd, die echter mislukte en met zijne nederlaag en afzetting eindigde. Zijn neef Swatoplak, die zich voor Karloman, den zoon van Lodewijk vernederde, werd als vassaal van Duitschland in zijne plaats op den Moravischen troon verheven. Methodius werd even onschuldig als onrechtvaardig in den val van Ratislaw betrokken, en voor eene vergadering van vorsten en Beiersche bischoppen gevoerd, om zich te verantwoorden over hetgeen men een ingrijpen in de rechten der bisschoppen van Passau en Salzburg noemde. De strenge gevangenschap, die de heilige man geruimen tijd te verduren had, werpt eene smet op zijne vervolgers, welke zich door een verkeerd begrepen ijver verder lieten vervoeren dan met hun heilig karakter strookte. De tusschenkomst van paus Johannes VIII was noodig, om Methodius aan zijne kudde terug te schenken. Alsof de vervolging zijnen apostolischen ijver nog had aangewakkerd, strekte hij thans zijne prediking tot ver over de grenzen van Moravië uit: Polen, Bohemen, Galicië, Carinthië, Krain, Dalmatië, Croatië, zelfs Zuid-Rusland moet uit zijn mond de blijde boodschap des heils vernomen hebben. Op het einde van zijn werkzaam en heilig leven keerde hij naar Moravië, het begin en het middelpunt van zijn missie-arbeid, terug en hier besloot hij, den 6 April 885, zijn aan deugden en daden zoo overrijk leven.

Met recht, - dus besluiten wij deze kleine en onvolledige levensschets, toonen de Slavische katholieken den grootsten geestdrift voor het tiende eeuwfeest dezer heilige geloofsverkondigers. Van nabij door den wolf bestookt, die onder de gedaante van het schisma om hunne haardsteden rondwaart, beseffen zij, hoezeer zij de voorbede hunner heilige apostelen behoeven om het kostbare pand des geloofs te behouden, dat hun voor duizend jaren door deze groote heiligen werd verkondigd.

Een biddende Mahomedaan.

Deze gravure geeft ons een beeld te aanschouwen uit het leven der Oostersche volken. De Mahomedaan, wiens eenvoudige, eenigszins slordige kleeding aan den man uit de volksklasse doet denken, ligt op de knieën plat ter aarde om zijn gebed te doen. Het zou wellicht gewaagd zijn van hem te zeggen, dat hij in het gebed verzonken ligt; bij den Mahomedaan toch bestaan alle godsdienstige handelingen in het vormelijk naleven van de voorschriften, door den Islam gegeven. Hieronder neemt het gebed eene voorname plaats in, misschien wel de voornaamste, sedert de strijd voor de uitbreiding van het rijk der Halve Maan onmogelijk is geworden. De strijd tegen het Christendom, en in het algemeen tegen elke leer, die niet uit den Islam was, werd door Mahomed als verdienstelijker verklaard dan gebeden of goede

[pagina 341]
[p. 341]

werken. ‘Hij wiens voelen bestoven zijn in den heiligen krijg,’ zegt de Koran, ‘is verder van de plaats der pijniging dan de snelste ruiter in duizend jaren kan afleggen.’

Met het zwaard is dan ook de leer der Halve Maan gevestigd en uitgebreid; maar die dagen van strijd zijn gelukkig voorbij en zoo wij hopen voor immer onmogelijk gemaakt. De kromsabel rust in de scheede en het blijft nu den Muzelman slechts gegeven de overige geboden van Mahomed te onderhouden. Eene vertooning zooals die van onze gravure moge ons vreemd of zonderling voorkomen, in het Oosten is zij alledaagsch; elk rechtgeaard Muzelman verricht op bepaalde tijden van den dag zijn gebed; hij richt daarbij het gelaat naar het Oosten en ontdoet zich vooraf van zijn schoeisel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken