Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

[Nummer 33]

Onze gravures.

De beren.



illustratie
de beren, naar f. specht.


Deze dieren worden in Europa, Azië en Amerika, zoowel in de koude als in de warme luchtstreken, gevonden.

De ouden beweren, dat er ook in Afrika beren werden aangetroffen; maar in dat geval zijn zij heden geheel uitgestorven, of hebben zich in de binnenlanden en bergstreken teruggetrokken, welke tot nog toe niet door beschaafde reizigers bezocht werden.

De beer, tegenwoordig tot enkele, schaarsbevolkte berglanden van Middel- en Oost-Europa beperkt, werd vroeger in al de landen van het Westen en midden van ons werelddeel aangetroffen.

Hoe gevaarlijk de beer der Noordpoollanden ook zijn mag, toch heeft hij zeer veel op andere roofdieren, op leeuwen, hyena's en wolven voor, daar hij, naast het rendier, van het grootste nut voor de Kamschatdalen en Samojeden is. Zijn vleesch en vet zijn voor de inboorlingen eene fijne lekkernij, de huid verschaft hun bed, mantel, hoofddeksel, voet- en handschoeisel. De halsbanden der honden zijn van berenhuid en de schouderbladen worden soms, aangescherpt, als zeisen tot het afsnijden van gras gebruikt.

De Laplander houdt den beer in hooge vereering en noemt hem ‘Gods hond,’ terwijl de Noorweger zegt: ‘De beer heeft de kracht van tien en de wijsheid van twaalf mannen.’ Dien eerbied voor roofdieren, welke zich door geweldige lichaamskrachten onderscheiden, vindt men bij alle onbeschaafde volkeren terug.

De oude Egyptenaren bewezen goddelijke eer aan de krokodil, de Galla-neger zal nooit een leeuw dooden en betaalt hem zelfs schatting; de Javaan noemt den geduchten gestreepten tijger ‘heer’ en ‘koning.’ Maar de eerbied van den Laplander voor den beer is minder platonisch en meer praktisch; waar hij zijn verblijf ontdekt, zal hij de groote vrijheid nemen, hem met geene al te eerbiedige bedoelingen een bezoek te brengen.

De berenjacht is echter niet zonder ernstig gevaar, en ‘wanneer men een beer aanvalt,’ dus luidt het advies van een Engel-

[pagina 258]
[p. 258]

schen bear shooter, ‘is een dubbel geweer zonder tegenspraak het geschiktste wapen. De beste mikpunten zijn: voorhoofd, borst en schouders. In ieder ander lichaamsdeel zal een kogel geene onmiddellijke uitwerking teweegbrengen. Is de sneeuw diep en komt de beer op u aan, mik laag, zeer laag, zelfs vlak langs den sneeuw, indien gij het dier in 't hart wilt treffen.’

De neiging van den beer, om zich bij een weggeworpen voorwerp op te houden en het te onderzoeken, is algemeen bekend en heeft aan duizenden tot middel gediend om hun leven te redden. Een walvischvaarder uit Hull kwam in 1860, aan een ijsveld, waarop zlch een pracht-exemplaar van een ijsbeer bevond. Een van de bemanning begaf zich op het ijs om het dier te schieten. Doch, op het oogenblik dat hij aanlegde, keerde de beer zich met de grootste koelheid om en staarde den man recht in het gelaat. De matroos hoopte hem met geroep en gebaren ontzag in te boezemen, maar het was geen reus met een schapenaard, om voor zulke nietigheden vervaard te worden. Hierdoor was het de man en niet de beer, die minder op zijn gemak was. Geen wonder, dat hij misschoot, toen hij afvuurde en de ruige viervoeter vrij ontevreden op hem afkwam. De jager maakte beenen, zooveel hij kon, want het was, dat begreep hij, eene harddraverij om 't leven. Om zich te verlichten, wierp hij zijn geweer weg, en ontdekte, tot zijne innige voldoening, dat de beer, ouder gewoonte, het weggeworpen voorwerp begon te besnuffelen en te betasten. Het duurde geruimen tijd, eer de onderzoeker tot de overtuiging kwam, dat het brokje te taai was voor zijn gebit, zoodat de matroos een aanzienlijken afstand vóórkwam. Maar de beer hervatte zijne vervolging en bewees spoedig beter met den glibberigen bodem vertrouwd te zijn dan zijn afgeslagen aanrander, zoodat de zeeman het geraden oordeelde, ook een zijner wanten op te offeren; daarna de andere, en vervolgens zijn hoed. Met deze krijgsmiddeltjes hield hij zijn vervolger zóó lang bezig, dat zijne kameraden den tijd hadden zich bij hem te vervoegen. De beer stond nu eensklaps stil, als om zijne kansen te berekenen, en, zekerlijk meenende dat zijn vijand hem te sterk was, keerde hij zich wijselijk om en slaagde er in, een eervollen aftocht te maken.

Treffend is de liefde der berin voor hare jongen. Een Noordpoolvaarder, kapitein Philipps, verhaalt daarvan een voorbeeld, waarvan hij ooggetuige was. Eene beerin met hare beide welpen, door het aas van eene zeekoe gelokt, begon het met groote gretigheid te verslinden, toen de varensgezellen met eene losbranding de beide welpen doodelijk en de moeder gevaarlijk wondden. De smart der moeder, zegt de kapitein, was hartverscheurend. Hoe ernstig ook gewond, kroop zij naar de plek, waar hare welpen lagen, en schoof hun ieder een stuk van de zeekoe voor. Ziende, dat ze niet aten, trachtte zij hen te doen opstaan en slaakte ter zelfder tijd de angstigste kreten. Toen verwijderde zij zich eenige passen, riep hen en zag herhaaldelijk om, als wilde zij zich overtuigen of zij wel gevolgd werd; maar toen dit vruchteloos bleek, keerde zij terug en begon hunne, wonden te likken. Dit deed zij drie-, viermaal; maar de welpen bleven ook hiervoor ongevoelig, en de wanhopige moeder kroop om hen heen, betastte en likte ze met zulk eene innige liefde, dat nooit eene hen met meer teederheid hare kiekens onder hare vleugelen vergaderd heeft; ten laatste, overtuigd, dat zij dood waren, weende zij eene wijl in stille droefheid en verviel toen in een doodstrijd van smart. Zij huildde alsof haar het hart zou breken, wendde haar kop in de richting van het schip, zag naar de bemanning met meer droefheid dan woede en scheen hun toe te roepen: ‘Ziet wat gij gedaan hebt, gij hebt mij van mijn kroost beroofd, doodt nu de moeder ook.’

Eene nieuwe losbranding vervulde dien laatsten wensch; maar, stervende, likte zij nog de wonden van hare welpen.

Agar en Ismaël in de woestijn.

Wij lezen in de geschiedenis van Abraham dat deze aartsvader, ter wille der onvruchtbaarheid van zijne echtgenoote Sara, dezer dienstmaagd, Agar, tot eene tweede huisvrouw nam. Agar schonk haren meester eenen zoon, welke Ismaël genoemd werd. Toen later, door eene wondervolle gunst des Hemels, Sara op zeer hoogen ouderdom insgelijks nog een kind baarde, werd Agar afgunstig op hare meesteres en op Isaäc, den nieuwgeboren en rechtmatigen erfgenaam haars heers. Abraham zond daarop Agar met Ismaël weg en beiden verdwaalden in de woestijn van Bersabee. In dit onherbergzame oord was de geringe voorraad, welke de verjaagden medegekregen hadden, weldra uitgeput, zoodat Ismaël door dorst gekwollen, eindelijk zieltogend nederzonk. De diepbedroefde moeder sloeg de blikken van haren bewusteloozen zoon af en die hemelwaarts richtende, steunde zij: Ik wil mijn kind niet zien sterven. God erbarmde zich echter over de rampzaligen, deed Agar op eenigen afstand een waterbron ontdekken en beloofde haar uit Ismaël een groot volk te doen voortspruiten.

Het dramatische tooneel der beide verstootenen, die in de woestijn van dorst smachten, is een reeds veelgekozen onderwerp van onderscheidene kunstgewrochten; maar weinige kunstenaars wisten dit zooveel oorspronkelijkheid en een zoo ongezocht als aangrijpend effekt bij te zetten als E.K. Liska, naar wiens schilderij onze gravure is vervaardigd. Dit tafereel trok in 1883 op de internationale kunsttentoonstelling te Munchen de algemeene aandacht der kenners, en een bevoegd kunstrechter zeide daarvan dat de schilder geweten had ‘een oud thema nieuwe bekoorlijkheden te geven, door het woestijnlandschap, van de ondergaande zon bestraald, als een krachtigen factor tot sterker uitdrukking van de troostelooze gemoedsstemming der verstootelinge aan te wenden. Het hoofd van Agar,’ zoo besloot hij, ‘is vol uitdrukking, meesterlijk gekarakteriseerd, zonder het pathetische ook maar in het minst te schaden. Vooral treft echter de zuiverheid en degelijkheid der teekening en de smaakvolle drapeering van het gewaad, waarin de groote lijnen den boventoon voeren.’

Vol lieflijkheid, als eene stervende bloem, heeft de schilder den wegkwijnenden knaap afgemaald, die daar aan de voeten zijner moeder ligt, gehuld in zijn wit gewaad - de kleur der onschuld - tot de stem des Engels zich zal doen hooren:

Gij zult niet sterven, zoon uit Abram! De woestijn Heeft zich een oogenblik uw graf gewaand te zijn, Die woestenij zal eens uw gloriën getuigen!

Uitdrijving der liefdezusters uit het ziekenhuis Cochin.

De oude geschiedenis meldt ons dat de Spartanen hunne slaven dronken maakten en deze dan in dien afzichtelijken en verdierlijkten staat voor hunne kinderen deden verschijnen om in de jeugdige gemoederen een onuitwischbaren walg voor de dronkenschap te verwekken. De moderne geschiedenis zal den nazaten leeren dat in de laatste helft onzer eeuw de Europeesche vorsten hunnen onderdanen de afdwalingen der voornaamste republiek van ons werelddeel voor oogen hielden om het bedreigde monarchaal beginsel te redden. De vastste steun der tronen tegen de zoo sterk aangewassen macht der democratische partijen van allen aard is inderdaad het voorbeeld van onverdraagzaamheid, verdrukking en godsdiensthaat door de Fransche republiek gegeven, alsook de ondergeschiktheid, ja, de onmacht, waarin onder dezen regeeringsvorm de voormaals zoo machtige en trotsche natie vervallen is.

Het grondbeginsel der volksregeeringen werd nooit meer afbreuk gedaan dan door de wijze, waarop de veranderzieke, lichtzinnnige en voortvarende Franschen dien bestuurvorm toepassen, en zij, die een gemeenebest, zooals dat der Vereenigde Staten, met zijnen breeden zin van godsdienst- en burgerlijke vrijheid, verkiezen aan onze monarchieën met hunne bestendige gedachte naar machtvergrooting en de geld- en bloedbelasting hunner overgroote staande legers, mogen er den rouw over dragen dat de tegenwoordige Fransche republiek de verwezenlijking hunner wenschen in de eerste tijden tot eene verre onmogelijkheid gemaakt heeft.

Een der hatelijke en barbaarsche maatregelen, onder voorwendsel van godsdienstvrijheid, maar eigenlijk alleen uit kleingeestigen godsdiensthaat, door het huidige Fransche Staatsbestuur genomen is de zoogezegde verwereldlijking der gods- en gasthuizen. Niettegenstaande de waarschuwingen der befaamdste geneesheeren, grootendeels zelve overtuigde republikeinen, die verklaarden de hulp der Zusters niet te kunnen ontberen voor de verzorging der zieken, en ondanks de aandoenlijke smeekbeden der kranken, die van hunne verzorgsters niet wilden scheiden, werden de nonnen uit de meeste gasthuizen verjaagd en vervangen door burgerlijke ziekendienaars.

Onder die gelaïciseerde hospitalen moet, sinds eenige weken, ook gerekend worden het in 1780 gestichte hospitaal-Cochin, waar omstreeks 300 bedden voor zieken zijn en hetwelk door de Zusters Augustinessen van de H. Maria bediend werd. De stichter, de Eerw. Heer Cochin, gaf het geldelijk beheer bij zijn dood over aan het stadsbestuur, maar bepaalde tevens dat de verzorging der zieken moest geschieden door bovengenoemde orde. Zoo spoedig dan ook het besluit der verjaging van de zusters genomen was, stelde de familie Cochin, die sinds jaren met de pen en het woord de rechten van den godsdienst verdedigt, eene gerechtelijke actie tegen de stadsregeering in. Maar deze stoorde zich niet aan dit oponthoud en in de laatste dagen van het vorig jaar moesten de Zusters, die dit hospitaal bedienden, de plaats ontruimen voor door winstbejag gedreven bedienden.

De gravure op pagina 261 geeft onze lezers het oogenblik weer, waarop de eerste geneeskundige van het hospitaal, omringd door de familie Cochin en de vrienden der Zusters, met al de interne geneeskundigen, aan de Zuster-Overste hun dank betuigen voor de vele en goede zorgen aan de zieken bewezen: ‘Zuster,’ dus luidden zijne woorden, ‘de wenschen en de beden van uwe zieken, ons verlangen en de pogingen, die wij in het werk stelden, hebben dezen slag niet van u kunnen afweren. Maar de personen, die u op dit oogenblik omringen, de rechthebbenden van den vromen stichter van dit huis, hebben uwe zaak, die ook de hunne is, aan de beslissing van den rechter overgegeven. Wij wachten met vertrouwende beslissing af, die u en uwe Zusters weer in ons midden zal terugvoeren, en die ons uwe hulp, welke wij zoo oprechtelijk hoogschatten, weer zal verzekeren. Wij roepen u daarom geen vaarwel, maar tot weerziens toe.’

Voor de laatste maal gingen de Zusters en het geheele gezelschap de verschillende zalen rond om hunne dierbare zieken te verzorgen en te troosten. Voor het laatst betraden zij de kapel, waar het hart van den stichter bewaard wordt en waar de in zijne liefde voor de armen onuitputtelijke Augustin Cochin begraven ligt; daar vroegen zij voor het laatst om onderwerping en geduld in de zware beproeving, die zij te doorstaan hebben. En daarna togen zij, ten getale van zes en twintig, zwijgend en met betraande oogen, omringd door hunne vrienden, door de straten van Parijs, naar het moederhuis der orde.

Twee uren daarna deden de loontrekkende dienaren der Parijsche stadsregeering hunne intrede in het hospitaal Cochin, waar zij, zooals in andere gasthuizen geschiedt, meer hunne eigene belangen behartigen dan die der zieken, welke het ongeluk hebben aan hunne zorgen toevertrouwd te zijn.

[pagina 259]
[p. 259]

De verzoeking in de woestijn.

Toen Jezus door Joannes gedoopt was, werd Hij door den Geest Gods naar de woestijn geleid om van den duivel bekoord te worden.

In afzondering, gebed en vasten wilde Christus zich voorbereiden tot zijne verhevene, goddelijke zending, niet omdat die voorbereiding voor Hem eene behoefte was, want geheel zijn verborgen leven was wijs en heilig geweest; maar omdat Hij ons wilde leeren, hoe wij de bekoringen des satans en de begeerlijkheden van geest en zinnen moeten overwinnen.

Nadat Jezus veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij honger. Toen kwam de bekoorder bij Hem en zeide: Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze steenen brood worden. Jezus gaf tot antwoord: Er staat geschreven: ‘De mensch leeft niet alleen van brood, maar van elk woord, dat uit Gods mond komt.’

Dan nam de duivel Hem op naar de heilige stad, stelde Hem daar op het hoogste des tempels en sprak: Indien gij Gods Zoon zijt, werp u dan naar beneden; want er staat geschreven: ‘Hij heeft zijne engelen last gegeven U te bewaken; zij zullen U of hunne handen dragen, opdat Gij uwen voet niet aan eenigen steen stootet.’ Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: ‘Gij zult den Heer, uwen God, niet tergen.’

De duivel nam Christus dan wederom op naar eenen zeer hoogen berg en toonde Hem daar al de koninkrijken der wereld met hunne pracht. ‘Dit alles zal ik U geven,’ sprak hij, ‘indien Gij voor mij nedervalt en mij aanbidt. Maar de Heiland gaf hem ten antwoord: ‘Ga henen, Satan! want er staat geschreven: ‘Gij zult den. Heer, uwen God, aanbidden en Hem alleen dienen.’

Onze gravure, genomen naar eene schilderij van den befaamden meester Ary Scheffer, stelt ons het laatste gedeelte voor van die zoo zinrijke gebeurtenis uit het leven des Zaligmakers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken