Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Naomi.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

We gingen naar de ontbijtkamer, maar noch Ambrose noch Silas was er. Na een minuut of tien wachtens zeide de oude heer aan zijne dochter, dat ze maar moest doen opdienen.

Na het ontbijt was het broederpaar nog afwezig. Miss Meadowcroft zag haar vader veelbeteekenend aan, en sprak:

‘'t Gaat hoe langer hoe erger. Juist zooals ik u gezegd heb.’

Bij wijze van tegengif, haastte Naomi zich op te merken:

‘Ze zijn stellig opgehouden door hun werk, oomlief! Apropos, mijnheer Lefrank! gij wenschtet de hoeve te bezichtigen, niet waar? Ik zal u rondleiden en dan zullen we meteen de jongens opzoeken.’

Naomi en ik verlieten het huis. Meer dan een uur lang doorkruisten we de aanhoorigheden der hoeve, zonder een spoor van de vermiste jongelieden te ontdekken. Ten laatste vonden we ze in een bosch, zittende op een omgehakten boom. Ons ziende naderen, stond Silas op, en ging zonder een woord te spreken en zonder groeten, verder het bosch in. Maar eerst had Ambrose hem iets in het oor gefluisterd, waarop ik hem had hooren antwoorden: ‘Precies!’

Intusschen was Naomi haar minnaar glimlachend genaderd, en nu sprak ze hem toe:

‘Zeg, Ambrose! dat beduidt toch niet dat er iets valt geheim te houden?’

De toegesprokene schopte nijdig tegen de voor hem liggende steentjes. Tot mijne verwóndering bespeurde ik dat hij zijn geliefkoosden beukenhouten stok miste. Tamelijk barsch antwoordde hij ten laatste:

‘Silas en ik hadden met elkaar iets af te handelen. Dat beduidt het, als ge 't met alle geweld moet weten.’

Als eene echte dochter Eva's liet Naomi zich door zijne verbitterde manier van doen niet afschrikken om verder te vragen. Aanstonds hernam ze:

‘Waarom zijt ge geen van beiden aan 't ontbijt geweest?’

‘We hadden het te druk,’ antwoordde hij, nog barscher dan zooeven.

‘Dat is toch heel raar. Dat is, zoover ík weet, nog nooit gebeurd.’

‘Zoo! dan is het nu gebeurd.’

Zijn toon was nu zóó grof geworden, dat een man hem niet licht verder zou hebben ondervraagd; maar bij vrouwen moet men met zulke dingen niet aankomen. Naomi had nog iets op het hart, en het was haar onmogelijk te zwijgen. Ze vroeg dan:

‘Heb ge John Jago van ochtend niet gezien?’

Het smeulend vuur van Ambrose's gramschap barstte nu uit in lichtelaaie vlam.

‘Op hoeveel vragen,’ schreeuwde hij, ‘moet ik hier wel antwoorden? Wat weet ik van John Jago? Ik heb hier mijn werk te doen, en daarmee uit.’

Met eene zware verwensching stond hij op, en ging, in dezelfde richting als zijn broeder, het bosch in. Naomi zag mij aan met hare schoone oogen, die thans bliksemden van verontwaardiging.

‘Mijnheer Lefrank!’ riep ze, ‘zeg! begrijpt gij er iets van? Vindt gij 't niet onbeschoft, zoo tegen me te spreken? Ik begrijp niet, hoe hij er het hart toe heeft.’

Eene korte poos dacht ze na, en in dien tijd maakte haar toorn plaats voor bekommering. Op hoog ernstigen toon hervatte ze:

‘Nooıt, mijnheer, is er vroeger tusschen Ambrose en mij zoo iets voorgevallen. Hij is plotseling ongelooflijk veranderd. Wat mag er gebeurd zijn? Zeg, mijnheer Lefrank! wat denkt gij er van?’

‘Ik geloof,’ antwoordde ik, ‘dat er iets gebeurd is dat hem erg uit zijn humeur heeft gebracht. Och, miss Colebrook! daar hoort soms zoo weinig toe! Ik spreek uit eigene ondervinding. Laat hem een poosje met rust, en hij zal wel vergeving komen vragen.’

Maar het hielp niet; mijne lieve gezellin bleef zeer ongerust. Wij gingen naar huis terug, en bij het middagmaal verschenen Ambrose en Silas. De oude heer berispte hen over hun wegblijven van het ontbijt met meer vinnigheid dan mij gepast voorkwam. Ze namen de vaderlijke bestraffing zóó hoog op, dat ze verontwaardigd de kamer verlieten, waarop de dunne lippen van hunne zuster zich plooiden tot een valschen glimlach. Toen sloeg de volleerde huichelares haar oogen hemel- of liever zolderwaarts, zuchtte diep en sprak:

‘We kunnen niets anders voor hen doen dan bidden.’

Terstond na het middagmaal verwijderde zich Naomi, en toen ik haar weer zag, had ze nieuws voor me.

‘Ik heb,’ zeide ze, ‘gesproken met Ambrose, en hij heeft me om vergiffenis gevraagd. Maar... toch...’

‘Wat is er toch, miss Naomi?’

‘Hij is niet zooals anders, mijnheer Lefrank! Hij zegt wel dat ik me dat maar verbeeld; maar ik kan de gedachte niet uit mijn hoofd zetten, dat hij iets voor me verborgen houdt.’

De avond kwam, en ik nam weer mijn toevlucht tot mijn roman, maar tevergeefs. 't Was me onmogelijk, mijne gedachten te houden bij mijn boek, - waarom, weet ik zelf niet. Ik wenschte dat ik nooit naar Amerika was gegaan, en kreeg een bepaalden afkeer van Morwick-Hoeve.

't Sloeg negen ure en bij het avondeten waren we allen weer bijeen, behalve John Jago. De afspraak was dat hij voor dien tijd thuis zou zijn, en daarom werd er een kwartier op hem gewacht, op verlangen van den ouden heer; maar hij kwam niet.

't Werd nacht, en nog altijd bleef Jago afwezig. De dochter des huizes bood zich aan om 's nachts op hem te zitten wachten, waarop Naomi haar bij het naar bed gaan wel wat ondeugend begluurde. In mijn bed gekropen, was ik even weinig als den vorigen nacht in staat om te slapen; en evenals den vorigen keer stond ik vroeg op, om de morgenkoelte te genieten.

Toen ik naar buiten wilde gaan, ontmoette ik op de trap miss Meadowcroft, die naar hare slaapkamer ging. Niets verried bij haar, dat ze den nacht wakende had doorgebracht. Op mijne vraag, of Jago al terug was, antwoordde ze hoofdschuddend de wenkbrauw frondsend:

‘Mijnheer Lefrank! we zijn in handen der Voorzienigheid. Mijnheer Jago schijnt in de stad verhinderd te zijn om terug te keeren.’

Noch aan de ontbijttafel noch bij het middageten verscheen de afwezige. De oude heer

[pagina 264]
[p. 264]

en zijne dochter raadpleegden samen, en er werd besloten op kondschap uit te zenden. Een der schranderste daglooners werd naar de stad gezonden, om inlichtingen in te winnen.

Laat op den avond keerde de boodschapper terug met eene Jobstijding. Hij had al de herbergen en verdere publieke plaatsen van Narrabee bezocht; hij had eindelooze navorschingen in het werk gesteld, en de slotom was, dat geen sterveling Jago gezien had.

We zagen elkander aan, uitgenomen de twee zoons, die stil in een donkeren hoek der kamer gezeten waren. Onze slotsom kon geene andere zijn dan dat het gedaan was met John Jago.

Hoofdstuk VI.
De kalkoven.

‘We moeten hem opzoeken,’ zei de heer Meadowcroft.

‘Zonder een oogenblik te verliezen,’ voegde zijne dochter er bij.

Op eens trad Ambrose te voorschijn, en zei, dat hij zou gaan zoeken; waarop Silas insgelijks den donkeren hoek verliet, en zijn voornemen te kennen gat om zijn broeder te vergezellen.

‘Neen! zeide de oude heer op een toon van gezag, ‘laat Ambrose alleen gaan. 't Is raadzaam dat Silas vooreerst hier blijft, want het is best mogelijk, dat er nog in eene andere richting moet worden gezocht.’

Ambrose ging zich voorbereiden tot zijn ontdekkingstocht, en Silas ging een der paarden voor hem gereedmaken. Naomi volgde hen, zoodat ik alleen bleef met den heer en de dochter des huizes, beiden doodelijk beangst over den vermiste, en beiden trachtende hunne bekommering te verbergen onder een schijn van vrome berusting. Geen wonder, dat ook ik de kamer verliet, zoo spoedig de eischen der beleefdheid het maar eenigszins toelieten. Naar mijne eigene kamer gaande, ontdekte ik Naomi, half verborgen in eene soort van schuilhoek, gevormd door eene vensterbank bij het portaal. Daar zat ze, met den voorschoot over het gelaat en weende bitter. De zaak was, dat Ambrose haar niet zoo lief als anders goeden nacht had gewenscht, en dat ze nu nog vaster dan te voren overtuigd was, dat hij iets voor haar verborgen hield.

Des anderendaags kwam Ambrose's paard, maar niet Ambrose zelf op de hoeve. De berijder was een stalknecht uit het logement in Narrabee, waar de jongman zijn intrek had genomen, vanwaar hij met zijn paard een brief naar Morwick Hoeve had gezonden, inhoudende dat het hem ontwijfelbaar was gebleken, dat Jago niet in of nabij Narrabee geweest was. Het eenige, wat de briefschrijver omtrent Jago's wedervaren had kunnen uitvisschen, was een los gerucht dat een man, die naar de beschrijving te oordeelen met Jago overeenkwam, den vorigen dag gezien was in een spoorwegrijtuig, reizende in de richting van New-York. Op dit onvolkomen bericht afgaande, had Ambrose besloten naar New-York te gaan, om daar, zoo mogelijk, meer te weten te komen.

Dat alles was zeer vreemd, en deed me sterken argwaan opvatten. Nog dien eigen dag werd die bevestigd.



illustratie
de verzoeking in de woestijn, naar ary scheffer.


De tijding van Jago's raadselachtig verdwijnen had zich intusschen ver in het rond verspreid; en ook hetgeen onder mijn venster was voorgevallen, was door de daglooners, die daarbij tegenwoordig waren geweest, tamelijk wereldkundig gemaakt. In Amerika pleegt de openbare meening zich te verklaren zonder eenigen zweem van achterhoudendheid, zoodat dan ook bij deze gelegenheid het publiek rond voor zijne overtuiging uitkwam, dat Jago het slachtoffer was geworden van een der jonge Meadowcrofts of van beiden. Later op den dag vond die opvatting voedsel in eene allerwonderlijkste geschiedenis. Een Methodisten-geestelijke, die, hoe kort ook in de nabijheid der hoeve gevestigd, zich toch reeds de algemeene hoogachting had verworven, had gedroomd dat John Jago vermoord was, en dat zijne beenderen op Morwick-Hoeve werden verborgen gehouden. In den loop van den avond drong dat sensatiebericht door tot in Narrabee; en allerwegen eischte men het opzoeken der beenderen, waarvan de leeraar had gedroomd.

Nimmer had ik gedacht dat de oude Meadowcroft zich in deze vreeselijke omstandigheden zoo goed zou hebben gehouden. Hij sprak ongeveer als volgt:

‘Mijne zoons hebben groote gebreken: niemand is daar meer van overtuigd dan ik. Ze hebben zich slecht en ondankbaar gedragen jegens Jago; maar vermoord hebben ze hem niet. Neen! Ambrose en Silas zijn geene moordenaars! Doorzoek gerust mijne hoeve. Ik dring er zelfs op aan. Eene zoo schandelijke verdenking mag niet blijven rusten op mijn eerlijken naam.’

De buren hielden hem bij zijn woord, en begonnen des anderendaags de hoeve te doorsnuffelen. Al handelden die eigenmachtige rechters van instructie geheel op hunne eigene verantwoording, ze vervulden de taak, die ze zich hadden opgelegd, met zóóveel orde en nauwgezetheid, als waren ze gezonden en gemachtigd door het hoogste gerechtshof der Unie.

Niet minder goed dan haar oom hield zich Naomi. Hoe hachelijker de toestand werd, des te meer tegenwoordigheid van geest legde ze aan den dag. Alleen voor Ambrose was ze bezorgd.

‘Hij moest hier zijn,’ sprak ze tot mij. ‘Dat ellendige volk hier in de buurt is slecht genoeg, om te beweren dat zijne afwezigheid gelijk staat met bekentenis van schuld.’

Ze had gelijk, en ik haastte me te antwoorden:

‘We konden telegrafeeren naar New-York; als we maar wisten, waar hij te vinden is.’

‘O!’ riep ze, ‘dat kan ik u, geloof ik, wel zeggen. Ik ken het logement, waar de familie hier pleegt af te stappen, wanneer ze in New-York zijn. Kort na den dood van mijn vader werd ik daar door miss Meadowcroft afgehaald.’

We besloten een telegram te sturen naar dat logement. Terwijl ik het opschreef, en Naomi over mijn schouder keek, werden we beiden opgeschrikt door eene vreemde stem vlak achter ons, die uitriep:

‘Dat is zijn adres, niet waar?’

De man, die zoo had gesproken, werd door Naomi herkend als een der buren. Vinnig vroeg ze hem:

‘Wat hebt ge met dat adres te maken!’

‘Wel, miss!’ antwoordde de man, ‘we hebben naar alle gedachten het overschot van John Jago gevonden. Silas hebben we al beet, en nu moeten we Ambrose er ook bij hebben. Ze worden allebei verdacht dat ze Jago hebben vermoord.’

‘Dat is eene leugen!’ riep ze woedend. ‘Eene schandelijke leugen!’

‘Mijnheer!’ zei de buurman, zich tot mij keerend, ‘wilt gij zoo goed zijn miss Naomi te geleiden naar de kamer hiernaast? Dan kan ze zich zelf overtuigen.’

We gingen naar de aangewezen kamer. Welk een schouwspel! In een hoek zaten de oude Meadowcroft en zijne dochter, hand in hand, stil weenende. Aan het andere einde van het vertrek zat in de vensterbank Silas, met bleeke wangen, akelig onrustige oogen en slap neerhangende handen, als het toonbeeld van een betrapten misdadiger. Voorts was de kamer vol menschen, waarvan sommigen zich tot taak hadden gesteld Silas te bewaken, terwijl de meesten zich verdrongen rondom de tafel, die midden in de kamer stond. Die lieden maakten plaats voor Naomi en mij, toen we naderden, zoodat we een onbelemmerd gezicht kregen op hetgeen op de tafel was uitgespreid.

Daar lag in het midden een hoopje verkoolde beenderen. Rondom die akelige verzameling waren gerangschikt een mes, twee metalen knoppen en een dikke half verbrande stok. Het mes hadden de daglooners herkend als dat van Jago, - hetzelfde, waarmee hij Silas Meadowcroft in de hand gewond had. De knoppen werden door Naomi zelve herkend, als behoord hebbende tot den jas, die Jago gewoonlijk droeg: ze waren zeer kenbaar door het zonderling fatsoen. En wat den stok betreft, ik herkende daarin zonder moeite dien van Ambrose, aan het eigenaardig snijwerk van den knop. Op mijne vragen kreeg ik ten antwoord, dat alles wat daar op tafel lag, gevonden was in een kalkoven, op het grondgebied van de hoeve.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken