Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 265]
[p. 265]

[Nummer 34]

Onze gravures.

Het einde van den strijd.



illustratie
het einde van den strijd, naar ernst igler.


De strijd is geëindigd; het was een tweegevecht op leven en dood, een ridderlijke kamp tusschen de koningen van het park, de aanvoerders van den hertentroep. Schuchter hebben de hinden op eerbiedigen afstand de bloedige worsteling gadegeslagen, en thans nu de strijd is beslecht, naderen zij schoorvoetend, om te zien wie van de beide kampioenen overwinnaar is gebleven. De eene strijder, door het gewei zijner weerpartij verscheurd, ligt uitgeput en hijgend ter aarde geveld, terwijl de ander zegevierend den kop in de lucht steekt en door een laatste gebrul zijne woede lucht geeft.

Gevallen is het edele dier, dat nog zoo kort te voren het breedgetakte gewei trotsch omhoog beurde en als koning van het park moedig rondschouwde. Maar hij was geen gebieder met onbeperkte macht; hij deelde zijn rijksgebied met een ander, en voor twee was hier geene plaats: een van beiden moest vallen. Ziedaar het einde van den strijd: het is de oude geschiedenis, die wij ook in de menschelijke samenleving waarnemen telkens wanneer er twee tegenover elkander staan, die de leus: aut Caesar aut nihil, alles of niets, huldigen.

De eerste brief.

De Duitschers zijn meesters in het genre, misschien wel omdat het gemütlich volksleven hun elk oogenblik tooneeltjes aanbiedt, als opzettelijk samengesteld om door het penseel onvergankelijk te worden gemaakt. Zulk een huishoudelijk tafereeltje, vol eenvoud, maar

[pagina 266]
[p. 266]

tevens ook vol stille lieflijkheid en aantrekkelijkheid, stelt ons de schilder Schulze voor.

De kleine broekman, die zoo verlegen op zijne pen staat te knabbelen, heeft zijnen eersten stap in de letterkundige wereld gedaan: hij heeft zijnen eersten brief - een gelukwensch voor moeders feestdag misschien - buiten iemands weten en buiten iemands hulp opgesteld. Als ieder waarachtig, opkomend talent heeft de knaap echter eene zeer bescheidene meening over zijne verdiensten en wil dus liever eerst zijn geestesprodukt aan het oordeel van bevoegden onderwerpen, alvorens dit aan zijne bestemming over te leveren. Oudere en meer ervarene debutanten in de letterkunde mogen in die verstandige handelwijze van den kleinen schooljongen een niet te versmaden wenk vinden. Zij richten zich in dit geval echter tot een meer onbevooroordeeld en strenger rechter dan tot iemand in den aard eener toegevende en liefhebbende zuster, daar zij op ons tafereel genoegzaam zien hoe sterk de lezende maagd met het werk van haar lief broertje ingenomen is, al doen zijne naïve uitdrukkingen dan ook een glimlach om hare lippen spelen. Wat het jongere zusje betreft, deze is vol bewondering voor de meerdere kennis van haren broeder en volgt in gespannen aandacht de ontcijfering van al die voor haar nog zoo vreemdsoortige en onbegrijpelijke zwarte krabbekens.

Dit alles spreekt zoo duidelijk uit de bevallige groep onzer gravure, dat ons bijschrift, ja, zelfs de titel van het tafereel overbodig wordt en dit is voorwaar geene geringe hoedanigheid, zoo nief voor het algemeen publiek de hoofdverdienste van een schilderstuk.

De laatste hinderpaal.

De dwangmaatregelen ter uitroeiing van den godsdienst en de taal der Polen, welke thans weer door Duitschland beraamd worden, hebben het leedgevoel heropgevuurd dat alle edele harten over de vreeselijke verdrukking van die rampzalige natie bezielt. Om de eenheid van het Duitsche rijk te volledigen wil men het opkomende Poolsch geslacht door Duitsche meesters doen germaniseeren, omdat men weet dat de taal gansch het volk is, en dat men met de taal aan eene natie ook al hare overleveringen, vaderlandsche en godsdienstige, dus gansch hare nationaliteit ontneemt. Bloedig is dat gedeelte van Polen reeds gemarteld geworden, dat Rusland zich in de verdeeling van dat overwonnen land toegeëigend heeft, min barbaarsch, maar met sluwe berekeningen heimelijke kwelling, gaat Duitschland thans zijne Poolsche onderdanen als weerspannige overwonnelingen behandelen. De geschiedenis is echter daar om te bewijzen, dat men een volk niet zoo gemakkelijk zijnen eigendommelijken aard ontrooft als men de staatkundige grenzen van zijn rijk uitwischt en dat hoe langer en geweldiger de verdrukking geweest is, hoe heftiger op een gunstig oogenblik eens de weerwraak tegen den dwingeland oprijst. Dit tuigt thans de opstand der Ieren, dit getuigden de heldhaftige pogingen, die de ongelukkige Polen tegen hun honderdmaal sterkeren meester reeds herhaalde malen ter herovering hunner vrijheid inspanden.

En vermogen de pogingen van een krachtig en dapper man, wien drie reuzen de knie op de borst drukken, niets tegen zijne overrompelaars, zoolang deze eensgezind blijven in hun niet zeer moedig werk en geene andere vijanden te bestrijden hebben, eene nietigheid toch kan dien toestand veranderen en den weerloosgemaakte de handen vrij geven.

Moge dit heil het arme, gemartelde Poolsche heldenras eens wedervaren!

Een der bijzonderste maatregelen ter beteugeling van iedere zucht naar vrijheid, welke Rusland tegen Polen aanwendt, is de verbanning naar het ijzige Siberië.

Het jammervolle lot dier ongelukkige bannelingen is uit talrijke roerende schilderingen bekend, en het is dan ook geen wonder dat de rampzaligen dikwijls met levensgevaar dit oord van folteringen trachten te ontvluchten. Om hun die ontvluchting zoo goed als onmogelijk te maken, worden in den laatsten tijd de veroordeelden tot dwangarbeid, meerendeels naar het eiland Sachalin verzonden; doch ook daaruit weten zij te ontsnappen, en zulk een vluchteling is door den Poolschen kunstenaar Karasin tot onderwerp voor zijn treffend tafereel gekozen.

De arme banneling heeft op zijne vlucht met alle mogelijke ontberingen, gevaren en ellenden te kampen gehad. Hij heeft zich een weg gebaand door de ontoegankelijkste bergkloven en de akeligste wildernissen, en nadat hij al die hinderpalen gelukkig is te boven gekomen, stuit hij eensklaps op den laatsten en onverbiddelijksten, die hem geene hoop meer overlaat, namelijk de bruisende en kokende, de eindelooze zee.

Dit aangrijpend oogenblik heeft de kunstenaar ons geschilderd.

Wat moet er niet omgaan in het gemoed van den man, die daar in zijn verlodderd plunje neergehurkt zit als een somber beeld der wanhoop? Hoe moet hij die vogels benijden, welke als tergend naast hem opvliegen om met hunne klapperende vlerken dien voor hem onoverkomelijken wijden waterplas luchtig en schaterend over te steken? Achter hem ligt de gevangenschap en de foltering, vóór hem de vrijheid of de dood: de dood zeer nabij, onder de rollende baren, die den voet der rots komen likken, waarop hij rust; de vrijheid, ver, zeer verre, onbereikbaar, aan den anderen zoom van dat uitgestrekte waterveld. ‘Neen, niet onbereikbaar,’ klinkt het in de ziele van den geloovigen en betrouwenden Pool,’ als de nood het hoogst klimt, is hij het dichtst bij den Hemel!’

En inderdaad, vele ontsnappingen uit de Siberische hel grenzen aan het wonderdadige. Zoo staken eens twee gevangenen, in eenen grooten boomstam, onder ontzettende moeilijkheden de zee over en bereikten den oever van den vrijen grond.

Ook onzen beklagenswaardigen vluchteling zij zulk geluk beschoren!

Een gemoedelijk paar.

Zulk een karakteristiek tweetal als de geestige C. Kronberger in deze naar het leven gemaald oudjes te zien geeft, wordt in onzen tijd van progrès meer en meer zeldzaam.

En dit verlies is dubbel betreurenswaardig: jammer voor de kunst, voor welke dergelijke typen echte juweeltjes zijn; spijtiger nog voor de oud-vaderlandsche zeden, die in soortgelijke luidjes hunne volmaaktste vertegenwoordigers vinden. Die beide nog zoo krasse oudjes hebben gewis geene zoo veelbewogene en stormachtige jeugd gehad als de jongheid van onzen tijd. In rustigen zielevrede sleten zij hunne dagen: onschuldig waren hunne kinderjaren, deftig en onbesproken hun verlovingstijd, trouw en liefdevol hun echtelijk leven. Dit leest gij in den stemmigen, schier vromen ernst, nauwelijks door den bezadigden lach om den mond getemperd, die het nog schoone gelaat der oude vrouw zulke innemende uitdrukking geeft; dit bespeurt gij in den gullen lach en het open gelaat van den grijsaard, die er uitziet alsof hem nooit eene andere hindernis dan die van den zwaren zilveren bril op zijnen neus en geene andere kwelling dan die van zijnen stropdas het leven is komen veronaangenamen. Hoe eentonig de waardige echtelingen, volgens de hedendaagsche begrippen van leven, hunne dagen dan ook mogen gesleten hebben, zij zijn er gezond bij gebleven naar ziel en lichaam, en al hebben zij dan ook hunne geheele levenswijsheid slechts uit boeken als Vader Cats en Het masker van de wereld geput, toch zouden zij met hunne snedigheid en hun gezond verstand menigen verwaanden alweter uit onzen verlichten tijd beschaamd maken. Deze mogen vrij met een minachtenden grimlach op het voorvaderlijke echtpaar nederzien, dat naar oud gebruik de lange en vervelende winteravonden met eene vroolijke en stichtende lezing kort; zij mogen smalen op de onnoozelaars, die nog vermaak vinden in het stille genot van het familieleven! In den ronden lach des mans van den ouden eed schijnt wel iets sarkastisch te schuilen, dat onzen modernen toeroept:

‘Vriendjes lief, gij leeft te gauw om ooit zoo oud te worden als ik!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken