Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 279]
[p. 279]

Naomi.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Ik haastte me Naomi naar buiten te geleiden. Toen ik de beschuldigden voorbijging, zag ik dat Ambrose ons doodsbleek naoogde, terwijl Silas van schrik op een stoel was neergevallen, en als een weggeschopte hond over zijn geheele lichaam sidderde.

Toen we met miss Meadowcroft terugreden, sprak ze geen enkel woord, en ik kon in haar voorkomen zelfs niet het geringste teeken bespeuren van deernis met het lot van hare broeders. Nauwelijks waren we thuis gekomen, of Naomi trok zich terug op hare kamer, en ik bleef met de dochter des huizes alleen. Niet weinig verbaasd was ik, toen de schijnbaar zoo hardvochtige vrouw bewees, dat ze toch ook een van Eva's dochteren was, dat ze - zij het dan ook op geenszins lieftallige manier - kon gevoelen en lijden, als elke andere vrouw. Ze kwam namelijk plotseling op mij af, lei hare hand op mijn arm, en vroeg of ik niet een rechtsgeleerde was. Op mijn bevestigend antwoord vervolgde ze:

‘Hebt gij veel ondervinding in dat vak?’

‘Eene ondervinding van bijna tien jaar.’

‘Gelooft gij...’

Hare stem stokte; hare harde wezenstrekken werden zachter; hare oogen vestigden zich op den grond. Maar ze herstelde zich spoedig in zóóver, dat ze, hoewel niet zonder gejaagdheid, hervatte:

‘'t Is niets. Al die akeligheid heeft me een beetje van streek gebracht, al zou men 't me niet aanzien.’

Ze wendde zich af; en ik bleef lijdelijk wachten, in de vaste overtuiging dat de vraag, die ze me had willen doen, maar waarin ze was blijven steken, zich weldra den weg zou banen naar hare lippen. Ik vergiste me niet; want ze kwam spoedig weer naar me toe, hoewel schoorvoetend, als eene vrouw, die gehoorzaamde aan een of anderen invloed, waaraan de uiterste inspanning van hare wilskracht geen weerstand vermocht te bieden. Op een toon, alsof de woorden haar tegen wil en dank uit den mond vloeiden, vroeg ze:

‘Gelooft gij, dat John Jago nog leeft?’

‘Dat geloof ik niet,’ antwoordde ik vastberaden.

Ze was nog niet uit het veld geslagen, en hernam:

‘Bedenk toch, hoeveel hij van Ambrose en Silas heeft te lijden gehad. Houdt gij 't nu niet voor mogelijk, dat hij besloten heeft hier nooit meer terug te komen?’

‘Dat houd ik niet voor mogelijk,’ antwoordde ik, even onbewimpeld als te voren.

Ze zag me aan met een gelaat, waarop iedere trek getuigde van vertwijfeling. Een oogenblik stond ze daar voor me, als verpletterd: toen liet ze het hoofd hangen en verliet de kamer, prevelend: ‘Mij is de wraak,’ zegt de Heer. Dat was het requiem van John Jago, gevloeid uit den mond van de vrouw, die hem liefhad.

Toen ik haar weerzag, was ze even kalm en ondoorgrondelijk als ooit.

Zoodra ze me op het gedenkwaardig oogenblik, toen ze voor het eerst had getoond niet geheel van steen te zijn, had verlaten, voelde ik ongerustheid omtrent Naomi, en besloot naar het lieve meisje te gaan omzien. Ik liep de trappen op, klopte zachtjes aan hare deur, en vroeg door het sleutelgat naar haren toestand. Met heldere stem, maar op bedroefden toon, riep ze me, de deur dicht latende, toe:

‘Ik ben bezig me te oefenen om mijne smart te dragen, ik zou u niet gaarne bedroefd willen maken, als we elkaar weer ontmoeten.’

Ik ging weer naar beneden; en voor het eerst begon ik na te denken over den waren aard van mijne belangstelling in het Amerikaansche meisje. Hoe kwam het, dat hare laatste woorden me de oogen hadden vochtig gemaakt? Ik ging eene kleine wandeling doen, om ongestoord te kunnen nadenken. Hoe kwam het, dat de tonen van hare lieve stem me den ganschen weg over in de ooren schenen te klinken? Hoe kwam het, dat mijne hand den laatsten druk van hare koude vingers, toen ik haar de gerechtszaal uitleidde, nog altijd scheen te voelen?

Ik voelde, dat mijne zielsrust gevaar liep, en besloot naar Engeland terug te keeren.

De avondschemering was reeds gevallen, toen ik het huis wederom binnentrad. Er was nog geen licht aangestoken. Daar 't in den gang nog al erg donker was, liep ik zeer voorzichtig en langzaam, en toen hoorde ik de stem van onzen advokaat uit Narrabee. Hij sprak met iemand op hoog ernstigen toon. Ik hoorde hem zeggen:

‘'t Is waarlijk mijne schuld niet. Ze ontrukte me dat papier, voordat ik erg in haar had.’

Daarop hoorde ik de stem van miss Meadowcroft, zeggende:

‘Hebt gij dat papier noodig?’

‘Neen, miss Meadowcroft! 't Is maar een afschrift. Als het dienstig kan zijn om haar tot bedaren te brengen, laat haar het dan maar gerust houden. Ik wensch u goeden avond.’

Terstond daarop vertoonde zich de advokaat in den gang; en zonder plichtplegingen trad ik op hem toe. Mijne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, en ik vroeg hem op den man af:

‘Wie was dat, die u dat papier ontrukte?’

De advokaat stond versteld: hij was overrompeld. Het instinkt van stilzwijgendheid, dat hem als man van de wet eigen was, deed hem niet terstond antwoorden. Daar klonk ons uit de verte eene stem tegemoet. 't Was miss Meadowcroft, die voor den rechtsgeleerde antwoordde:

‘Naomi Colebrook ontrukte hem dat papier.’

‘Welk papier?’

Achter mij ging zachtjes eene deur open, en Naomi verscheen op den drempel. Ze beantwoordde mijne vraag als volgt:

‘Ik zal u alles van dat papier vertellen. Kom binnen!’

Op deze fluisterend gesproken woorden volgde ik haar in de kamer, die ze had verlaten. Die kamer was slechts door eene enkele kaars verlicht; en bij het flauwe schijnsel zag het doodsbleek gelaat van het meisje er zoo spookachtig uit, dat ik er van verschrikte. Mijn besluit oin naar Engeland terug te keeren verdween als rook, en met eene van aandoening trillende stem riep ik uit:

‘Goede Hemel! wat is er nu gebeurd?’

In plaats van antwoord reikte ze me het papier over, waarvan de advokaat had gesproken.

't Was een afschrift van de bekentenis, afgelegd door Silas Meadowcroft, zoodra hij in de gevangenis was teruggekeerd. In dat stuk beschuldigde hij zijn broeder van den moord, gepleegd op John Jago! Onder eede verklaarde hij, dat hij zijn broeder den moord had zien volbrengen. De laatste volzinnen van dat ontzettend document waren:

‘Ik hoorde hunne stemmen bij den kalkoven. Ze hadden twist over nicht Naomi. Ik schoot toe, om hen te scheiden: maar het was te laat. Ik zag, hoe Ambrose met zijn zwaren beukenhouten stok een vreeselijken slag deed nederkomen op het hoofd van John Jago, die zonder geluid te geven ineenzakte. Ik lei mijne hand op zijn hart, en overtuigde me, dat hij dood was. Ik was ontzettend verschrikt. Ambrose dreigde mij te zullen vermoorden, als ik er aan een sterveling iets van zei. Hij tilde het lijk op en smeet het in den kalkoven met zijn stok er bij. Toen gingen we samen naar het bosch, en zetten ons aan den zoom daarvan neder, op een omgehakten boomstam. Daar verzon Ambrose het praatje, dat we moesten vertellen, als de zaak werd ontdekt. Hij liet het me als eene les van buiten leeren. Daar was ik nog niet mee klaar, toen nicht Naomi en mijnheer Lefrank aankwamen. Die twee weten het overige. - Dit verklaar ik onder eede voor eene waarachtige bekentenis. Ik heb haar vrijwillig afgelegd; en het berouwt mij oprechtelijk zulks niet eerder te hebben gedaan.’

Ik legde het papier uit de hand, en zag naar Naomi. In hare oogen las ik onwrikbare standvastigheid; en onwrikbare standvastigheid verried ook hare stem, toen ze tot mij sprak:

‘Silas verkoopt het leven van Ambrose om het zijne te redden. In iederen regel van die zoogenaamde bekentenis lees ik de valschheid en de wreedheid van een ellendigen lafaard. Ambrose is onschuldig; en de tijd is gekomen om dat te bewijzen.’

‘Maar’ - antwoordde ik, ‘ge vergeet dat we in dat bewijs voor het gerecht zijn tekortgeschoten.’

‘En ik zeg u - John Jago leeft, maar houdt zich verborgen voor ons en allen die hem kennen. Help me, beste mijnheer Lefrank, om eene geschikte oproeping te plaatsen in de dagbladen!’

Vol sprakeloozen jammer, deinsde ik achteruit: ik meende dat de nieuwe ramp, die haar was overkomen, haar brein had beneveld.

‘Gij begrijpt me niet,’ - zei ze - ‘Ik zal u van mijnen kant eene bekentenis doen; maar sluit eerst de deur!’

Ik sloot de deur; ze nam een stoel; en op een wenk van haar nam ik aan hare zijde plaats. Toen hervatte ze:

‘Ik ga iets doen, dat niet goed is: maar de omstandigheden dwingen me daartoe. Ik ga u een geheim openbaren, dat ik plechtig beloofd heb in mijne borst te zullen bewaren. 't Zal u nog wel niet ontgaan zijn, dat ik op zekeren nacht met Jago tegen mijn zin in den tuin heb gesproken.’

‘Dat herinner ik me volkomen goed.’

‘Welnu! ik zal u zeggen, wat er toen tusschen hem en mij is voorgevallen.’

Hoofdstuk IX.
De oproeping.

Stilzwijgend wachtte ik thans op de dingen, die zouden komen. Naomi begon met eene vraag.

‘Weet gij nog, toen we Ambrose in de gevangenis opzochten, dat hij ons toen vertelde, wat zijn schurk van een broer van Jago en mij had gezegd?’

‘Wel zeker. Silas had gezegd, dat Jago te veel op u verzot was, om niet terug te komen.’

‘Precies. Ik was toen van die woorden ontsteld; en gij hebt dat, geloof ik, wel gemerkt.’

‘Om u de waarheid te zeggen, ja.’

‘Waart gij niet nieuwsgierig, hoe dat kwam?’

‘Ik moet bekennen van ja.’

‘Ik zal er nu de verklaring van geven. Wat Silas van Jago en mij had gezegd, was juist wat ik zelf dacht op het oogenblik, toen Ambrose ons die woorden overbracht. Geen wonder dat ik ontstelde, toen ik uit den mond van Ambrose mijne eigen gedachte moest hooren! Ja, mijnheer Lefrank! ik ben de persoon, die John Jago uit de Morwick-Hoeve heeft verjaagd; en ik ben de persoon, die hem ook weer kan terugbrengen; en dat zal ik.’

Meer nog dan in hare woorden was er in hare wijze van doen iets, dat me plotseling de schellen van de oogen deed vallen. Diep getroffen, riep ik uit:

‘Is het mogelijk?! Is John Jago verliefd op u?!’

‘Smoorlijk!’ - antwoordde ze met zachte, bevende stem. - ‘Laat ik liever zeggen krankzinnig! Dat is het woord, dat het best voor hem past: Luister! Toen we een paar maal hadden op en neer geloopen, was het, als kreeg hij een plotselingen aanval van razernij. Hij viel voor me op de knieën, kuste mijn kleed en mijne schoenen, en smeekte me snikkend om liefde. Ik ben anders, voor eene vrouw, in 't geheel niet bang, zooals gij ook wel weet, mijnheer Lefrank! Ik kan me niet herinneren

[pagina 280]
[p. 280]

dat ik ooit voor een man wezenlijk bang ben geweest, behalve toen voor Jago. Och! wat was ik ontsteld! Mijne knieën knikten, en mijne stem beefde, toen ik hem smeekte om op te staan en me alleen te laten. Maar neen! hij bleef onbeweeglijk; en zijne woorden - o! mijnheer Lefrank! de woorden vloeiden hem van de lippen, als water uit eene pomp, - zoo snel en zoo overvloedig! zijn geluk, zijn leven, zijne hoop op eeuwige zaligheid, en wat al niet meer - dat alles, riep hij uit, hing af van een enkel woord van mijne lippen. Eindelijk verzamelde ik al mijn moed, om hem toe te roepen:

‘Gij moest u schamen zulke woorden te spreken tegen een meisje, dat, zooals gij heel goed weet, zoo goed als verloofd is met een ander.’

Toen ik het over dien boeg wendde, veranderde hij van toon, en begon kwaad te spreken van Ambrose. Dat gaf me al mijne tegenwoordigheid van geest terug. Ik rukte mij van hem los en riep:

‘Ik haat u. Al had ik niets ter wereld uitstaande met Ambrose, toch zou ik met ieder ander man op aarde eerder willen trouwen dan met u. Ja, mijnheer Jago! ik haat u van ganscher harte.’

Hij zag dat het ernst was. Hij stond op, en was plotseling doodbedaard. IJskoud antwoordde hij:

‘Gij hebt genoeg gezegd! Mijn hart is gebroken; 't is gedaan met mij. Met hart en ziel spande ik tot nog toe mijne beste krachten in voor mijnheer Meadowcroft; ik verdroeg de gemeene behandeling van uwe neven; en dat alles deed ik om uwentwil, miss Naomi! alleen om uwentwil! Maar nu is 't daarmee uit. Noch miss Naomi, noch iemand anders op Morwick-Hoeve zal langer in John Jago een steen des aanstoots vinden. Ik ga heen; en ik zal doen, als de stomme dieren, wanneer ze ziek zijn: ik ga me verbergen, en verborgen hoop ik te sterven. Maar om eene enkele gunst smeek ik u; en die is: verzwijg, wat er tusschen u en mij is voorgevallen, en maak me niet tot een voorwerp van bespotting voor de gansche nabuurschap! Ik kan die gedachte niet verdragen: het maakt me razend. Beloof me plechtig, dat ge aan geen sterveling zult zeggen wat er dezen avond tusschen u en mij is voorgevallen. Dat eene zult ge toch wel willen doen voor den man, wiens hart gij hebt gebroken, niet waar?!’

Ik was verteederd. Met tranen in de oogen legde ik de verlangde belofte af. Ja, mijnheer Lefrank! eerst had ik hem gezegd dat ik hem haatte - en dat was de zuivere waarheid - en toen stortte ik tranen om zijne ellende. Goede Hemel! wat zijn wij, vrouwen, toch dwaze schepsels! Waar zou het toch vandaan komen, dat wij, vrouwen, altijd overhellen tot medelijden met de mannen?! Toen Jago me de hand reikte, en me een eeuwig vaarwel toeriep, toen, mijnheer Lefrank! - ja, ik moet het bekennen, - toen had ik diep medelijden met hem.

‘Mijnheer Jago!’ - zei ik - ‘ik zal u de hand geven, als ge me van uw kant ook eene belofte doet. Die belofte is, dat ge de hoeve niet zult verlaten. Mijn oom kan niet buiten u. Ik smeek er u om, - verlaat ons niet! Laten we goede vrienden zijn; en laten we vergeven en vergeten!’

Hij beloofde, wat ik van hem had verlangd. Ik geloof dat ik alles van hem had kunnen gedaan krijgen. Toen ik hem den volgenden morgen weerzag, herhaalde hij die belofte. Ja! al haat ik hem, - wat hem toekomt, wil ik hem geven; en daarom zeg ik, dat hij, naar mijne overtuiging, eerlijk meende, wat hij had beloofd. Maar toen hij uit mijn gezicht was, - toen bracht de duivel hem in verzoeking om zijn woord te breken en ons voor eeuwig te verlaten. Ja, mijnheer Lefrank! ‘de duivel’ heb ik gezegd. Ik heb geleerd aan den duivel te gelooven; het geeft me den sleutel tot menig raadsel. Vooral geeft het me den sleutel tot John Jago. Ik behoef maar te weten, waar hij zich ophoudt: dan sta ik er voor in, dat hij zal terugkeeren, en Ambrose zuiveren van de vreeselijke verdenking, die op hem rust. Maar daarvoor is eene oproeping in de dagbladen noodig. Hier heb ik de pen al klaar voor u, mijnheer Lefrank! Doe me plezier, en schrijf hier dadelijk de bewuste oproeping.’



illustratie
eene jonge friezin, studiekopje van johanna von pritzelwitz.


Ik had haar niet willen storen, en haar dus in één stuk door laten praten, totdat ze uitgepraat was Ik nam de pen zonder taal of teeken van haar over, en begon de verlangde oproeping te schrijven met eene gewilligheid, als ware ik zelf overtuigd geweest dat John Jago nog altijd tot het rijk der levenden behoorde.

't Was er echter ver van af, dat ik die overtuiging bezat, of zelfs er toe overhelde om zoo iets te gelooven. Ware er niets voorgevallen bij den kalkoven, dan zou ik bereid zijn geweest om te gelooven, dat Jago's verdwijning het gevolg was geweest van de vreeselijke teleurstelling, die Naomi hem had berokkend. Dezelfde ziekelijke vrees voor bespotting, die hem er toe gebracht had om te verzekeren dat Naomi hem onverschillig was, kon hem ook allicht hebben verleid om zich heimelijk en onverwachts te onttrekken aan het tooneel van zijne vernedering. Maar na al hetgeen er later was voorgevallen, nog te gelooven dat Jago in leven was, stond gelijk met te gelooven dat Ambrose Meadowcroft's verklaring overeenkomstig was met de waarheid.

Dit nu was me van begin af aan onmogelijk geweest; en dat was het me ook nu nog. Had ik uitspraak moeten doen omtrent de waarschijnlijkheid van de verklaringen der beide broeders, ik zou, hoe ongaarne ook, hebben moeten erkennen dat, naar mijne overtuiging, de verklaring van Ambrose de onwaarschijnlijkste was van de twee.

Maar kon ik bij Naomi daarvoor uitkomen? Neen! liever dan dit te doen had ik vijftig dagbladoproepingen geschreven, strekkende om John Jago te voorschijn te brengen. En gij, lezer! ge zoudt hetzelfde hebben gedaan, waart ge even verliefd op haar geweest als ik.

De oproeping, die ik voor de Morwicksche Courant opstelde, luidde als volgt:

‘MOORD.’

Alle uitgevers van nieuwsbladen ik de Vereenigde Staten worden dringend verzocht, bekend te maken, dat de gebroeders Ambrose en Silas Meadowcroft van Morwick-Hoeve, Graafschap Morwick, naar de openbare terechtzitting zijn verwezen, ter zake van moord, gepleegd op den persoon van John Jago, die thans op de Hoeve en in de nabuurschap wordt vermist. Een iegelijk, die bericht kan geven omtrent het verblijf van voornoemden Jago, kan het leven redden van twee valschelijk beschuldigde menschen. Jago is ongeveer vijf voet en drie duim hoog. Hij is mager en schraal, in het oog vallend bleek; en zijne oogen zijn donker, zeer schitterend en onrustig. Het onderdeel van zijn gelaat is geheel bedekt met een dikken zwarten baard en knevels. Het geheele uiterlijk van den man is min of meer verwilderd en ongunstig.’

Ik voegde er dagteekening en adres bij. Nog dien eigen avond werd een bediende te paard naar Narrabee gezonden, om de opneming van het stuk in het eerstvolgende nummer te verzoeken.

Toen we scheidden, om naar bed te gaan, zag Naomi er uit, als ware ze gelukkiger dan ooit. Nu de oproeping op weg was naar de drukkerij, hield ze zich overtuigd, dat het gewenschte gevolg niet zou achterwege blijven. Met warme hartelijkheid sprak ze tot mij:

‘Och! mijnheer Lefrank! gij weet niet, hoe veel goed me die oproeping doet. Al de dagbladen zullen dat stuk overnemen en gij zult zien, dat we van Jago zullen hooren, voordat de week ten einde is.’

Reeds was ze op weg naar hare kamer toen ze plotseling tot mij terugkeerde, en mij in het oor fluisterde: Nooit zal ik Silas zijne gerechtelijke verklaring vergeven. Als hij weer onder hetzelfde dak komt te wonen als Ambrose, dan - ja! dan geloof ik niet, dat ik de vrouw van Ambrose zou willen worden.

Zij ijlde weg. Dien nacht sliep ik bijna niet; zóó veel indruk hadden hare woorden op me gemaakt. Dat ze zelfs maar de mogelijkheid onderstelde van Ambrose niet te zullen trouwen, - daarin zag ik eene aanmoediging voor zekere hoop, die ik - het spijt me, dat ik het moet bekennen - reeds was begonnen heimelijk te koesteren.

Des anderendaags kreeg ik een brief, die mijne ambstbezigheden betrof. Mijn klerk namelijk wenschte te weten, of er eenige kans op was, dat ik te Londen zou terug zijn tegen de opening der eerstvolgende zitting van het gerechtshof. Zonder weifeling schreef ik terug, dat het me vooralsnog onmogelijk was, den dag van mijne terugkomst in Engeland te bepalen. Terwijl ik dat schreef, was Naomi in de kamer. Wat zou ze wel gezegd hebben, als ik haar de waarheid bekend had, - als ik had uitgeroepen: ‘Gij zijt het, die me dat antwoord hebt in de pen gegeven?!’

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken