Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Wetenswaardigheden.

De Biën, meester van het slagveld.

Toen in den Duitsch-Oostenrijkschen oorlog van 1866 - aldus verhaalt Kellen's ‘Bienenblatt’ - eene Pruissische brigade haren marsch door onze stad nam, trok het de algemeene opmerkzaamheid, dat bij eene compagnie de manschappen geweldig dikke gezichten en handen hadden. Niemand die van dit merkwaardig verschijnsel eene verklaring wist te geven, want zoo vele gezwollen Pruisen had men nog nooit bij elkander gezien. Nieuwsgierig wat dit toch wel te beduiden moest hebben, zoo vroeg ik aan een vaandrig - die eveneens met vervaarlijke bolle wangen versierd was - naar de oorzaak; hierop vertelde mij de vaandrig het volgende; De brigade waartoe ook mijn regiment behoorde, bevond zich den vorigen dag ongeveer twee uren achter Schelletau tegenover Budwitz. In een dorp werd halt gehouden om het middageten te bereiden; terwijl dit gekookt werd, had mijne compagnie zich in een aan den kant eener straat gelegen grooten tuin gelegen, in het midden van dezen tuin stond een biënhuisje met 5 biënstokken.

Het was een prachtige, warme dag, de biën vlogen in ontelbare menigte door den tuin rond.

Een soldaat, die zeer dicht naast het biënhuisje lag te slapen, werd door eene bie pijnlijk in het gezicht gestoken; woedend sprong de man op, grijpt zijn zündnadel en lost daarmede een schot op een der biënstokken. Voor de biën der gezamelijke stokken was dit het sein tot een algemeenen aanval, zij staken zóó verwoed op de slapende en wakende Pruisen los, dat het een aard was. De Pruisen verdedigden zich dapper met alles waar maar onder hun bereik kwam, inzonderheid zochten zij de biën met hunne mantels van zich af te weren, doch ten langeleste bleef hun niets over dan eene wilde vlucht en behielden de biën het slagveld.

Van de geheele compagnie kwamen slechts 17 man ongedeerd uit het gevecht!

‘Ja, ziet u,’ hernam de vaandrig op gemoedelijken toon, terwijl hij zich nogmaals over zijn rood gezwollen wangen streek, ‘als de verduivelde biën zich lieten dresseeren en exerceeren, dan zouden zij in staat zijn om in den kortst mogelijken tijd eene streek van een geheel vijandelijk leger te zuiveren.’

Leedvermaak is waarlijk geene nobele deugd, desniettemin zou schrijver dezes een vijffrankstuk hebben willen geven, als hij het genoegen had mogen smaken op zijn gemak getuige te zijn van het gevecht tusschen de Pruisische infanteristen en die kleine gevleugelde biën. Vermoedelijk hadden de biën hare angels beter gescherpt dan de Pruisen hunne bajonnetten en degens!

Het paardenvleesch.

Er zijn tegenwoordig zeven bijzondere slachterijen te Parijs, die wekelijks ongeveer 20,000 kilos paardenvleesch verkoopen. Het jaarlijksch vertier kan van nu af op een millioen pond geschat worden. Dat is meer dan tienmaal zooveel als al de bureelen van weldadigheid aan de behoeftigen uitdeelen.

Tot heden toe is het paardenvleesch altijd vrij gebleven van de stedelijke belasting en wordt het verkocht aan fr. 0,25 tot 1,00 den kilo, volgens de ‘fijnte’ der stukken. Men moet ook nog inzien dat het vleesch verkocht wordt zonder beenen, zonder vet en zonder toebaat.

Het paardenvleesch is voedzamer dan het ossenvleesch, zegt men. Terwijl men in die slachterijen gewoon is telkens ten minste 1/4 beenen of vet bij het vleesch te wegen, zou men dus mogen zeggen dat 3 kilos paardenvleesch zooveel weerd zijn als 4 kilos ossenvleesch.

Zes varkens-slachterijen verkoopen worsten samengesteld half uit varkens- en half uit paardenvleesch.

Drie tafelhouders verkoopen uitmuntende paardenvleeschsoep aan 20 centiemen per liter, en geven voor minder dan een frank een versterkend middagmaal.

De slachterijen worden uiterst net gehouden en streng bewaakt. Het bestuur heeft een bekwamen veearts gelast de paarden voor en na de slachting te keuren. Het is verboden vleesch te verkoopen niet alleenlijk van zieke dieren, maar ook die paarden welke te veel geleden zouden hebben of te zeer van vermoeidheid uitgeput zijn.

Normandië begint reeds paarden naar Parijs te zenden, welke wel oud, maar in goeden staat zijn. Men laat ze eenige weken uitrusten, en vervolgens worden zij geslacht. De stukken die van 40 tot 50 centiemen per kilo verkocht worden, leveren zoo goede soep op als van keurig ossenvleesch. Van ossenvleesch zegt men: oud vleesch, slecht vleesch. Van de paarden behoort men het tegendeel te zeggen. De oude paarden leveren zeer goed vleesch op, en men kan zeggen wat men van het zwart brood gezegd heeft; het is vleesch van tweede kwaliteit, wat minder aangenaam misschien, maar gezonder en voedzamer dan dat der eerste kwaliteit, welk toch altijd het ossenvleesch blijven zal.

Afgerichte varkens.

In paardenspelen ziet men nu meer dan eens afgerichte varkens. Naar aanleiding hiervan doel men opmerken, dat dit ook al niets nieuws is. Toen de Fransche koning Lodewijk XI te Plessis-les-Tours ziek lag, en men tevergeefs naar middelen zocht om den vorst verstrooiing te schenken, kwam een slimme kop op de gedachte om jonge varkens af te richten.

De dieren dansten en sprongen op de tonen van den doedelzak in het rond en droegen fraaie uniformen, hoeden, broeken, degens, sjerpen, enz., zij dansten niet enkel, maar wisten ook zeer bevallig hunne buiging te maken en het eenige wat hen veel moeite koste was om op de achterpooten te loopen.

De koning schudde telkenmale van het lachen wanneer de zonderlinge spelers voor hem optraden; de bestuurder van den troep was er in geslaagd om zijne artisten aan weinig voedsel te gewennen, dat zij op bepaalde uren kregen, opdat zij niet te vet zouden worden en sierlijk zouden kunnen buigen.

Een organist kwam op de gedachte om orgelpijpen te doen gieten, die het geknor der varkens in alle tonen teruggaven, en hij componeerde toen zwijnenstukken, die zoo natuurlijk de geluiden der vierpootige teruggaven, dat Lodewijk hem, evenals den varkensballetmeester, eene bijzonder rijke belooning gaf.

De kurkeik.

De echte kurkeik (Quercus ruber) behoort tot het gebied van den omtrek der Middellandsche zee en wordt in Portugal, Spanje, Italië en Algerië alleen tot het leveren van kurk aangekweekt. De boom is altijd groen en bereikt gemiddeld eene hoogte van 30 voet. Een paar andere soorten (de Quercus pseudoruber en Q. uilex) leveren in die zelfde landen mede kurk.

In den laatsten tijd heeft men zich in Algerië met bijzonderen ijver en uitnemend gevolg op de aankweeking van den kurkeik bevlijtigd. Toen dit land het eigendom van Frankrijk werd, hadden de Kabylen de kurkdistricten bijna uitsluitend tot weidevelden ingericht, terwijl zij het gestorven gras verbrandden, ten einde jaarlijks nieuw gewas te bekomen. Hierdoor echter leden de jonge eiken veel. De Fransche regeering verbood gestreng dit grasbranden en zorgde ook overigens op verschillende wijze voor de teelt van den voordeeligen kurkboom.

Hoe lang de kurkbast, die langs den stam en de zwaarste takken bijna een handbreed dik is, noodig heeft om haren wasdom te bereiken, hangt van onderscheidene omstandigheden, vooral ook van de standplaats af; doorgaans is dit 8-10 jaren. Tot het schillen der boomen gebruikt men bij voorkeur Kabylen, die bij ploegen van tien man onder een eigen, en bij tien van deze onder een Franschen opzichter staan. Als de tijd daar is, trekt de schaar met muziek en zoo luidruchtig mogelijk naar het bosch, waar hutten zijn gebouwd om in te slapen, voorraad te bergen en den kurk te leggen. Het volk wordt in buurten of ploegen verdeeld. De opzichter bepaalt volgens de zwaarte der boomen de hoogte tot welke de bast zal afgenomen worden. De arbeiders houwen dan eerst onder en boven eene ringsnede en twee tegenover elkander staande rechtstandige sneden, waarna men den bast lospelt, die er in twee trogvormige stukken afkomt.

Het leven van den boom schijnt slechts weinig door het wegnemen des kurkbasts te lijden. Bij boomen, aan welke men bij wijze van proefneming slechts van boven en van onder eenen ring afschilt, terwijl men het middelste laat zitten, werden de nieuwe houtringen op de afgeschilde plaatsen dadelijk dikker. Slechts de vruchtzetting schijnt door het afschillen benadeeld te worden.

De versche bast wordt eerst in opene schuren gedroogd, daarna weder nat gemaakt en de houtachtige buitenschil door schaafmessen met twee handvatten weggenomen. Daarna wordt het kurk in balen van 2 centenaars gepakt, vastgebonden en verzonden.

Zeegras.

Het alom bekende zeegras, 't welk de zee in ruime mate oplevert, wordt sedert eenige jaren in Frankrijk aangewend ter vervaardiging van vruchtensappen. Door bijmenging van organische zuren ontneemt men aan de gelei van zeegras den eigenaardigen geur en smaak; dan geeft men er, door andere kunstmiddelen den geur en den smaak van deze of gene vrucht aan en men verkrijgt aardbeziën-, frambozen-, of andere vruchtengelei naar verkiezing, zonder dat men zich de moeite behoeft te geven eene enkele vrucht te plukken op de etiquette van dergelijke gelei vermeld.

Een nieuwe zetmachine.

Tot nog toe moest het letterzetten met de hand geschieden en het was een eerste meester in zijn vak, die 1500 letters per uur zetten kon. Thans is echter door den Zweedschen werktuigkundige Lagerman, hoofdingenieur der

[pagina 287]
[p. 287]

vermaarde stekjesfabriek te Jonköping, een werktuig uitgevonden, waarmede ieder, na eenige oefening, 7 à 8000 letters per uur zou kunnen zetten. Men koestert groote verwachtingen van die nieuwe machine, doch of zij den toets der praktijk kan doorstaan, zal de toekomst moeten leeren. Lagerman heeft vijf jaren aan zijne lettermachine gearbeid. Overigens is hij op het gebied der wereldkunde geene onbekende grootheid; want hij heeft ook reeds werktuigen vervaardigd, waardoor men in zijne fabriek te Jonköping 1,100,000 doosjes stekjes per dag kan vervaardigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken