Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Naomi.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Hoofdstuk X.
De sheriff en de gouverneur.

Het vreeselijke tijdstip begon met rassche schreden te naderen. Binnen zes weken zou te Narrabee het gerechtshof voor crimineele zaken worden geopend.

In die zes weken ontvingen we menig antwoord op de bewuste oproeping; maar iets zekers hoorden we daaromtrent niet. Geen schijn of schaduw kregen we van logenstraffing der bewering, dat het Jago's gebeente was dat men in den kalkoven had ontdekt. Silas Meadowcroft hield zich hardnekkig aan de verschrikkelijke zoogenaamde bekentenis, die hij had afgelegd. Even hardnekkig hield Ambrose staande, dat hij onschuldig was, met herhaling van zijne vroegere uitvoerige verklaring. Van tijd tot tijd vergezelde ik Naomi naar de gevangenis, om Ambrose te bezoeken. Toen de zes weken bijna waren verloopen, scheen hij een weinig minder standvastig te worden. Hij werd onrustig en bij de nietigste dingen achterdochtig. Daaruit volgde echter nog niet bepaald, dat hij schuldig was; 't kon eenvoudig de uitwerking zijn van eene zeer natuurlijke zenuwachtigheid. Naomi was geenszins blind voor die verandering; maar het vermocht geen oogenblik haar vertrouwen in haren minnaar te schokken.

Gedurende de bewuste zes weken werd ik, wanneer we niet aan den disch waren aangezeten, bijna altijd alleen gelaten met de beminnelijke Naomi. Miss Meadowcroft hield zich voornamelijk bezig met snuffelen in de nieuwsbladen, om te zien, of er ook een spoor was ontdekt van John Jago; en ze deed dit altijd in de afzondering van hare eigen kamer. De oude heer Meadowcroft hield zich met niemand anders op dan met zijne dochter en zijn dokter, en soms ook met een paar oude vrienden. In die dagen van langdurig gemeenzaam samenzijn heeft Naomi hoogst waarschijnlijk den waren aard ontdekt van het gevoel, dat ze mij voor haar had ingeboezemd. Maar ze liet daar niets van blijken. Hare manier van doen tegenover mij was en bleef die van eene zuster; en nimmer ging ze ook maar een haarbreed de afgebakende grenzen te buiten, die de aangenomen rol haar oplegde.

Zoo gingen die zes weken voorbij, en het gerechtshof opende zijne zittingen. De gezworenen onderzochten de zaak tot in de kleinste bijzonderheden, en verwezen ze dan naar eene openbare zitting, te houden op den volgenden Maandag.

Op die beslissing had ik Naomi zorgvuldig en nadrukkelijk voorbereid; en ze droeg dan ook standvastig den nieuwen slag, die haar had getroffen.

‘Och!’ zei ze, ‘als het u niet te lastig is, doe me dan het pleizier om morgenochtend met mij mee te gaan naar de gevangenis. Ambrose zal behoefte hebben aan opbeuring.’

Natuurlijk was ik daartoe onmiddellijk bereid. Toen sloeg ze de oogen op de brieven, die voor haar lagen; en op droevigen toon hervatte ze:

‘Nog geen enkel woord over Jago! en toch hebben al de dagbladen de oproeping overgenomen! En ik rekende er zoo stellig op, dat we al veel eerder van hem zouden gehoord hebben!’

‘Zijt ge er nog altijd van overtuigd, dat Jago in leven is?’

‘Vaster dan ooit. Hij moet zich ergens schuil houden, en heeft misschien eene vermomming aangenomen.’

‘Maar laat ik eens onderstellen, dat we vandaag over eene week nog niets meer van hem hebben gehoord dan op dit oogenblik. Onderstel, dat de gezworenen op den schijn afgaan, en....’

Huiverend hield ze op, want voor haar innerlijk oog verrees een schavot! Maar ze wist hare aandoeningen spoedig te bedwingen, en ging voort:

‘We hebben nu lang genoeg gewacht, om tijdingen tot ons te laten komen: we moeten nu zelf de handen uit de mouw steken. We hebben nog eene week vóór ons, om te trachten Jago op te sporen. Zeg, vriend Lefrank! wilt ge me helpen om navorschingen te doen?’

Ik zal wel niet behoeven te verzekeren, dat ik die taak gaarne op mij nam, al hield ik me ook overtuigd dat het tot niets zou leiden.

We spraken af, dat we na dat bezoek onmiddellijk zouden beginnen met de voorgenomen nasporingen. Hoe dat onderzoek moest ingericht worden, was voor mij een raadsel en voor Naomi niet minder. We wisten alleen, dat we zouden beginnen met ons te wenden tot de politie, om hare medewerking in te roepen. Is er ooit op de wereld eene hopeloozer onderneming op touw gezet?!

Al dadelijk waren ons de omstandigheden ongunstig. Toen ik bij de overheid de gewone aanvraag deed om bij Ambrose Meadowcroft te worden toegelaten, werd het mij voor het eerst geweigerd, en wel zonder opgaaf van redenen. Ik mocht hoog of laag springen, ander antwoord werd mij niet gegeven dan ‘vandaag niet.’

Naomi bracht me op het denkbeeld om naar de gevangenis te gaan, ten einde daar te trachten de opheldering te bekomen, die ons door de overheid was geweigerd. De portier was een van Naomi's talrijke bewonderaars, en loste het raadsel fluisterend op. De zaak was, dat de sheriff en de gouverneur (directeur) der gevangenis op dat oogenblik een onderhoud hadden met Ambrose in zijne cel, en uitdrukkelijk hadden verboden, dat iemand hoegenaamd op dien dag tot de gevangenis zou worden toegelaten.

Wat moest dat beteekenen? Ons verdiepende in pogingen om die vraag te beantwoorden gingen we naar de hoeve terug. Daar kwam Naomi, door een toevallig praatje met een der dienstmaagden, het een en ander te weten, dat misschien tot opheldering zou kunnen strekken. Dien morgen was de sheriff naar Morwick gebracht door een oud vriend van de familie Meadowcroft. Tusschen den sheriff en vader en dochter Meadowcroft had daarop een langdurig onderhoud plaats gevonden. Terstond na het verlaten van Morwick-Hoeve was de sheriff naar de gevangenis gegaan, om daar, in gezelschap van den gouverneur, eene bijeenkomst te hebben met Ambrose. Wat zou daar wel de drijfveer van geweest zijn, en wat het gevolg?

Onze ongeduldige nieuwsgierigheid zou niet op eene al te zware proef worden gesteld. Geheel onverwacht kwamen den volgenden morgen de buren eene verpletterende tijding brengen. Ambrose had bekend, dat hij de moordenaar was van John Jago; en hij had die bekentenis, toen die was op schrift gebracht, onderteekend, in tegenwoordigheid van den sheriff en den gouverneur.

Later heb ik dat stuk onder mijne oogen gehad. In hoofdzaak bevatte het, dat Ambrose ongeveer hetzelfde bekende, als zijn broeder hem had ten laste gelegd, maar dat hij als verzachtende omstandigheid aanvoerde, dat hij gehandeld had ten gevolge van ondraaglijke uittarting, en derhalve zijn misdrijf geen moord was, maar manslag. Nu bleef echter de groote vraag over, of die bekentenis de zuivere waarheid bevatte, of dat Ambrose zich door den sheriff en den gouverneur had laten overhalen tot dit wanhopige middel om te ontkomen aan een schandelijken dood op het schavot. Zoolang de sheriff en de gouverneur niet volgens de wet gedwongen waren om te spreken, namen ze een ondoorgrondelijk stilzwijgen in acht.

Wie zou de persoon zijn, die Naomi verwittigen moest van deze laatste en vreeselijkste der rampen, die haar hadden getroffen? Ik, die haar innig liefhad, voelde een onweerstaanbaren tegenzin om de diepe vernedering van Ambrose te berichten aan het meisje, dat hem had trouw gezworen. Maar het was ook niet noodig dat ik haar die tijding bracht: toen ik den advokaat vroeg, of Miss Naomi reeds onderricht was van hetgeen er was voorgevallen, antwoordde hij, dat dit geschied was door Miss Meadowcroft.

Dit hinderde mij zeer. Miss Meadowcroft was in het geheele huis de minst geschikte persoon, om het arme meisje die vreeselijke zaak te berichten. Ze was er juist de persoon naar, om de zaak door hare manier van voorstellen dubbel akelig te doen voorkomen. Ik wilde Naomi spreken, maar ze was niet te vinden. Hoe nu?! Zij, die anders altijd voor mij toegankelijk was, - wilde ze me ontwijken? Zoo dacht ik, toen ik, na herhaald kloppen op hare deur, geen antwoord had gekregen. Maar ik liet me niet afschrikken. Eenige minuten later ging ik nogmaals naar boven, - zachtjes evenwel; en ziet! ditmaal trof ik haar op het oogenblik, dat ze hare kamer wilde verlaten.

Zoodra ze me zag, maakte ze rechtsomkeer; maar ik vatte haar bij den arm, en hield haar tegen. Met hare vrije hand drukte ze zich den zakdoek tegen het gelaat, als wilde ze dat verbergen voor mij.

‘Kort geleden,’ fluisterde ik haar toe ‘mocht ik van uwe lippen hooren, dat ik u geheel had opgebeurd: en zou ik u dan niet mogen opbeuren, nu ge daar meer dan ooit behoefte aan hebt!’

Maar het hielp niet. Ze bleef tegenstribbelen en haar hoofd bedekt en van mij afgewend houden. Eindelijk zei ze, met gebroken stem:

‘Ziet gij dan niet, dat ik me schaam om u in het aangezicht te zien? Laat me toch los!’

Maar ik liet haar niet los, en volhardde in mijne pogingen om haar tot bedaren te brengen.

Met zacht geweld trok ik haar mede naar de vensterbank op het portaal; en ik zei haar, dat ik zou wachten, totdat ze in staat zou zijn om met mij te spreken.

Ze liet zich neerglijden in de vensterbank, en wrong de op haren schoot rustende handen; maar ze hield de oogen neergeslagen en ontweek zorgvuldig de mijne. Weldra begon zij te prevelen:

‘Och! wat booze geest had zich van mij meeester gemaakt, toen ik Ambrose begon lief te hebben!’

Ze huiverde; en langzaam werden hare wangen met tranen bevochtigd. Nauw hoorbaar hernam ze:

‘Och, mijnheer Lefrank! ik bid u, veracht me niet!’

Met al de kracht, waarover ik op dat oogenblik kon beschikken, streefde ik er naar, om de ‘bekentenis’ van Ambrose in een minder ongunstig daglicht te plaatsen. Zoo zei ik bij voorbeeld:

‘Hij zal wanhopig geworden zijn; zijn moed zal hem zijn ontzonken; en in weerwil van zijne onschuld, zal hij dit middel hebben aangegrepen, om ten minste te ontkomen aan het schavot.’

[pagina 288]
[p. 288]

Maar het mocht niet baten. Ze stampvoette van ergernis, stond op en keerde me haar gezicht toe, met een diepen schaamteblos op de wangen, en groote tranen in de oogen. Somber sprak ze:

‘Geen woord meer over hem! Is hij geen moordenaar, wat is hij dan? Een leugenaar en een lafaard! Neen! ik wil niets meer van hem weten! Nooit zal ik een woord meer met hem spreken!’

Als razend, duwde ze mij van zich af, en ging op hare kamer toe. Maar bij hare deur gekomen, hield ze stil, en keerde naar mij terug. Hare edele natuur sprak uit hare volgende woorden:

‘Jegens u, vriend Lefrank, ben ik niet ondankbaar. De zaak is maar, dat ik eene echte vrouw ben; en als zoodanig heeft het gevoel van schande me onbeschrijfelijk verbitterd. Geef me uwe hand, mijn vriend! God zegene u!’

Voordat ik er nog erg in had, bracht ze mijne hand aan hare lippen, en kuste die, waarop ze ijlings de wijk nam in hare kamer.

Op de plaats in de vensterbank, die ik zooeven had verlaten, zette ik me neder, vol van den blik, dien ze me had toegeworpen, toen ze hare lippen drukte op mijne hand. Ambrose en zijne bekentenis, de rechterlijke vervolging, ja mijn ambtsplicht en mijn vaderland, dat alles vergat ik, terwijl ik daar, als een echte dwaas zat te droomen in de vensterbank. Het eenige wat mijn gemoed vervulde, was het beeld van Naomi, op het oogenblik dat ze me dien blik had toegeworpen.

Hoofdstuk XI.
Het steentje tegen het venster.

De eenige vertegenwoordigers van de familie bij de definitieve zitting waren miss Meadowcroft en ik. Ieder op zich zelf gingen we naar Narrabee. ‘Goeden morgen!’ en ‘Goeden nacht!’ waren de eenige woorden geweest, welke de dochter des huizes tegen mij had gesproken, van het oogenblik af, toen ik haar gezegd had, dat ik niet geloofde aan het leven van John Jago.

We drongen er op aan, dat beide gevangenen zich onschuldig aan moord zouden verklaren. Voorts maakten we bezwaar tegen de wettigheid van het onderzoek. We beriepen ons op het oud-Engelsche rechtsbeginsel, dat geen moord als bewezen mocht worden aangemerkt, voordat het lijk van den vermoorden persoon was gevonden, of althans onwederlegbaar bewijs was geleverd voor het vernietigen daarvan. Onze slotsom was, dat we ontkenden, dat er voldoend wettig bewijs was geleverd voor de schuld van de gebroeders Meadowcroft. Maar de rechters beslisten, dat er geene voldoende reden bestond om de rechtsvervolging te staken.

Nu werden de verklaringen der beide gevangenen voorgelezen. Daarop verklaarden we, dat die waren afgeperst door vreesaanjaging of althans door ongeoorloofden invloed; en we drukten op sommige bijzonderheden, waarin de beide verklaringen van elkander afweken. Overigens was onze verdediging in hoofdzaak dezelfde als ze geweest was bij het voorloopig verhoor voor den magistraat. Thans beslisten de rechters, dat onze tegenwerpingen de geschrevene verklaringen niet konden krachteloos maken; en die stukken weerden derhalve als getuigenissen geldig verklaard.

Toen de voorzittende rechter overging tot de resumptie van al het verhandelde, liet hij het aan de gezworenen over te beslissen, of de verklaringen der beschuldigden al of niet waren ingegeven door hoop of vrees; maar mochten ze overtuigd zijn, dat dit wel het geval was geweest, dan drukte hij hun op het hart, dat ze aan zulke verklaringen geenerlei waarde moesten hechten. Zoo maakte Zijn Edel Achtbare zich af van de zaak.



illustratie
st!.... het telegram komt!


In den loop van het rechtsgeding was gebleken, dat de sheriff en de gouverneur der gevangenis, met goedkeuring van den ouden heer Meadowcroft, Ambrose hadden beduid, dat zijne eenige kans op lijfsbehoud bestond in het afleggen van eene bekentenis, en dat ze (de sheriff en de gouverneur) alsdan hun best zouden doen om de doodstraf te doen vervangen door levenslange deportatie. Wat Silas betreft, zoo was het gebleken dat hij radeloos was van angst, toen hij die verschrikkelijke beschuldiging inbracht tegen zijnen broeder. Eerst hadden we vruchteloos op die twee omstandigheden onze hoop gebouwd, dat het gerechtshof de geldigheid der beide verklaringen zou wraken: thans werden we opnieuw teleurgesteld in onze hoop, dat de gezworenen daardoor zouden genoopt worden om het onschuldig uit te spreken. Na eene afzondering van een goed uur keerden ze in de gerechtszaal terug met de uitspraak schuldig tegen beide beschuldigden.

Als naar gewoonte, werd daarop aan beiden gevraagd, of ze ook iets tegen hun vonnis hadden in te brengen. Plechtig verklaarden toen de gebroeders zich onschuldig, en zwoeren dat hunne geschreven verklaringen hun waren afgeperst door het hun voorgespiegelde uitzicht om zoodoende te ontkomen aan de handen van den scherprechter. Alles tevergeefs! Beiden werden ter dood veroordeeld.

Bij mijn terugkeer op de hoeve zag ik Naomi niet; miss Meadowcroft had haar reeds van den afloop onderricht; een half uur later overhandigde een der dienstmaagden me een omslag met mijn adres er op, door Naomi geschreven. In dien omslag zat een brief en een reepje papier, waarop Naomi in haast de volgende woorden had geschreven:

‘Om Gods wil! lees dadelijk dezen brief, en geef er dadelijk gevolg aan!’

De brief was van een heer te New-York, die den vorigen dag door een bloot toeval de oproeping van John Jago had gelezen bij een vriend, die haar uit een dagblad geknipt, en in eene portefeuille met curiositeiten geplakt had. Onmiddellijk had hij daarop een brief geschreven aan ons adres, om te berichten, dat hij iemand gezien had in New-York, die daar onder een anderen naam werkzaam was, als boekhouder of klerk op een koopmanskantoor en die volmaakt beantwoordde aan de door ons opgegeven beschrijving. Daar hij (de briefschrijver) nog tijd had, eer de post vertrok, was hij, alvorens den brief te sluiten, eens gaan kijken op het bewuste kantoor; en nu schreef hij in een postcriptum, dat hij tot zijne verbazing gehoord had, dat de gezochte persoon dien dag niet was verschenen, dat zijn patroon naar zijne woning gestuurd had, en zoodoende had vernomen, dat hij na zijne gewone lezing van het dagblad bij het ontbijt, plotseling zijn valies had gepakt, zijne huur betaald, en dat hij daarop was vertrokken, niemand wist waarheen.

Toen ik dat merkwaardig schrijven las, was het te laat op den avond, zoodat er niet vóór des anderen daags kon worden gehandeld, en ik dus ruimen tijd had tot nadenken. Aannemende dat de brief echt en Naomi's verklaring van Jago's gedrag juist was, kwam ik tot de slotsom dat het vorschen naar hem diende te worden beperkt tot de hoeve Narrabee en omstreken.

Bij die onderstelling namelijk nam ik aan, dat de lezing van het dagblad Jago moest hebben verwittigd van het levensgevaar der gebroeders Meadowcroft, en dat hij terug zou keeren naar Narrabee, om den gevaarlijken toestand van Ambrose te misbruiken, als een middel om Naomi's toestemming af te persen tot een huwelijk met hem. Wreede onverschilligheid ten opzichte van het lijden, dat hij anderen zou op den hals halen door zijne afwezigheid, was in die onderstelling onmiskenbaar; en die zelfde wreede onverschilligheid kon er hem zeer wel toe leiden, om, in een geheim onderhoud met Naomi hare toestemming tot een huwelijk met hem als voorwaarde te stellen voor het redden van twee onschuldigen.

Tot al die gevolgtrekkingen was ik gekomen na langdurige overpeinzingen. Maar dat alles ging uit van de onderstelling, dat de bewuste heer te New-York werkelijk Jago had ontdekt. Voor mijn persoon geloofde ik daar niet aan, en hield ik de gansche zoogenaamde ontdekking voor eene gruwzame mystificatie.

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken