Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Verscheidenheden.

Moeder.

Eene moeder! Neen, neen, wij weten niet wat eene moeder is. O dagen der kindsheid. Gelukkige dagen, toen onze moeder ons ter ruste legde, en hare lieve hand als laatste avondgroet zegenend het kruisteeken maakte over ons hoofd! Toen onze mond de eerste gebeden stamelde, ons door haar geleerd, nog niet begrepen door ons, maar verstaan door Onzen Vader in den Hemel! Hoe heeft hare teederheid, hare zorg, haar onuitputtelijk geduld en heilige liefkozing; hoe heeft zij den grondslag van het H. Geloof diep in ons hart gelegd! Hoe liet zij de gevoelens van gehechtheid, van liefde, van onbezweken trouw aan onze H. Kerk als heldere dauwdruppels nederglijden in de bloemkelken, die pas ontloken! Hoe hebben hare oogen over ons gewaakt! zorg gedragen vooral voor dien dierbaren schat! Want zóó is eene moeder. En als het later mocht gebeuren, dat haar kind, hetwelk hare glorie is, wordt medegesleept door den stroom der wereld, - als het later mocht gebeuren, dat haar kind verre, verre afdwaalt, - dan zult gij hare liefde zien leven. Dan zal zij in hare diepste eenzaamheid, door niemand gezien, hare stramme armen ten Hemel beuren en bidden. Het schijnt niets te helpen, maar dat doet er niet toe; zij zal voortgaan, dag in dag uit. Den slaap zal zij weigeren aan hare oude en vermoeide oogen, om bekeering af te smeeken voor den verdwaalde, want het is immers haar kind! Schreiend zal zij hem bidden, zorg te dragen voor zijne ziel. Het doet er niet toe, of hij haar smaadt, of hij haar bespot zelfs, en mishandelt en verstoot, het is immers haar kind! Het kan zijn, dat haar lichaam niet bestand is tegen de overstelpende aandoeningen harer ziel; het kan zijn, dat haar eene sleepende ziekte aangrijpt en op het ziekbed nederwerpt, maar dan nog zal hare liefde blijven leven, en op het punt van de eeuwigheid in te gaan, stervende en met brekende oogen, fluistert zij nog: ‘mijn kind, mijn dierbaar kind, uwe moeder vergeeft u alles!’

Vrees en moed.

Van keizer Karel V wordt verhaald, dat hij eens, toen hij een grafschrift las, luidende: ‘Hier ligt een man, welke nooit vrees heeft gekend,’ de aanmerking maakte: ‘Dan heeft hij nooit eene kaars met de vingers gesnoten.’ Het is eene vrij ongerijmde, hoewel geliefkoosde uitdrukking van eenen held te verklaren, dat hij ‘nooit vrees heeft gekend.’ Niemand, die menschelijke zenuwen en menschelijke hersens bezit, kan dat in waarheid zeggen. Dat een moedig man nooit aan het gevoel van vrees heeft toegegeven, kan volkomen waar zijn; maar dat hij nooit vrees gevoeld heeft, is letterlijk onmogelijk. Er is een verhaal uit den 30jarigen oorlog van een jong rekruut, die met de grootste blijmoedigheid voor de eerste maal in het vuur ging. ‘Zie Johan eens,’ zeide een van zijne kameraads, toen de troepen oprukten, ‘hij is vol grappen; wat is hij moedig!’ De aldus toegesproken oudgediende antwoordde: ‘Ik kan er niets moedigs in zien; hij weet nog volstrekt niet, hoe het er op los zal gaan. Gij en ik, oude kameraad, zijn veel moediger; wij zitten stil op onze paarden, hoewel wij verschrikkelijk bevreesd zijn.’ - Vrees openbaart zich soms in een zonderlinlingen vorm. Zij wordt niet altijd gewekt door de aanwezigheid van gevaar. Lieden, welke rustig en kalm zijn in oogenblikken van werkelijk gevaar, allen beven van ingebeelden angst. De hertog van Schomberg, die een vijand moedig onder de oogen zag, liep de kamer uit als er eene kat in was. Een dapper Fransch officier viel in zwijm als hij eene muis zag. De schijver van de Turksche Spion verklaart, dat, als hij een zwaard in de hand had, hij liever een leeuw in de woestijn zou ontmoeten dan met eene spin alleen in de kamer zijn. Vele menschen hebben dergelijke grillige antipathieën, die hen veel angstiger maken dan werkelijk gevaar zou vermogen. Vrees voor besmetting is een angst, die het leven van menig verstandig mensch verbittert. Er ligt eene diepe waarheid in die legende van een Oosterschen derwisch, die de pest op weg naar zekere stad ontmoette, en met de ziekte afsprak, dat zij niet meer dan een bepaald getal slachtoffers zou maken, Toen dat getal het dubbele was geworden, gaf de pest er eene verklaring van, dat zij schijnbaar haar woord niet had gehouden door de verzekering: ‘De vrees heeft het overige gedaan.’ In alle tijden van epidemieën kunnen de geneesheeren daar voorbeelden van verhalen.

De winst van de zondagsrust.

Wij worden er niet armer maar rijker door, zegt Macaulay, wanneer wij één dag van de zeven van onzen arbeid rusten. Die dag is niet verloren. Schoon de nijverheid gestaakt wordt, schoon geen beurs wordt gehouden, schoon geen rook in de fabriek opstijgt, wordt de rijkdom van het volk even krachtig bevorderd als op werkdagen. De mensch, die machine der machines - in vergelijking waarmede alle uitvindingen onbeteekenend zijn - wordt hersteld en opgewonden, zoodat hij 's Maandags naar den arbeid terugkeert met een helderder hoofd, een opgeruimder gemoed en hernieuwde lichaamskracht.

Wat de verbeelding al niet doet.

De Fransche geleerde Boutihouse diende bij het leger van Napoleon, en woonde verscheidene veldslagen bij. Bij den slag van Wagram was hij in de hitte van het gevecht; de gelederen om hem heen waren verschrikkelijk gedund, en tegen zonsondergang stond hij bijna alleen. Terwijl hij zijn geweer weder laadde, werd hij door een kanonskogel getroffen. Hij dacht niet anders, of de kogel had hem de beide beenen onder de knieën afgeschoten; want hij meende ongeveer een voet korter te zijn geworden. Het lijf viel achterover op den grond en hij was half bewusteloos door den schok. Zoo lag hij den geheelen nacht onbewegelijk te midden van dooden en gekwetsten; want hij durfde zich niet verroeren, uit vrees dat daardoor het bloedverlies met doodelijk gevolg zou toenemen. Dat hij geen pijn gevoelde, schreef hij toe aan de verdoovende uitwerking van den schok op zijn zenuwgestel; hij had zijne zinnen nog niet genoeg bij elkaêr, om te kunnen beredeneeren, hoe het kwam, dat hij niet reeds doodgebloed was. In den vroegen morgen werd hij gewekt door een officier van gezondheid, die daar kwam om de gewonden te helpen. - ‘Wat scheelt u, goede vriend?’ vroeg de militaire dokter. - ‘Ach, raak mij voorzichtig aan, dokter.’ antwoordde Boutihouse, ‘een kanonskogel heeft mijne beenen afgeschoten.’ - De dokter bezag de bedoelde lichaamsdeelen, schudde ze ter dege en zeide lachend: ‘Sta maar op, er scheelt niets aan uwe beenen.’ In de grootste verbazing sprong Bouthouse overeind en stond vast op de beenen, die hij voor altijd dacht verloren te hebben. ‘Nooit in mijn leven heb ik zulk een dankbaar gevoel gehad,’ zeide hij. ‘Ik had geen enkele wonde. Wel was ik door een kanonskogel omver geworpen; maar in plaats van mijne beenen te raken, zoo als ik vast geloofde, was de kogel onder mijn voeten doorgegaan, en had een groot gat in den grond, van minstens een voet diepte gegraven, waar ik plotseling was ingezakt, hetgeen mij in den waan bragt, dat ik door het verlies van mijne beenen zooveel korter was geworden.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken