Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Anecdoten uit de dierenwereld.

Het is zonderling dat men de ontdekking van verscheidene minerale bronnen aan dieren verschuldigd is. Men verhaalt dat de bron te Carlsbad ontdekt is bij het zoeken naar een jachthond van keizer Karel IV, die bij ongeluk er in gevallen was; de bron te Barèges werd door een schaap aangewezen, dat zich een weg door den sneeuw baande om daar te gaan drinken.

Het was een varken, dat de zoute bronnen van Luneburg in Hannover ontdekte. Die bronnen, waaruit men door verdamping aanzienlijke hoeveelheden zout verkreeg, leverden het land veel voordeel op; uit dankbaarheid heeft men daarom ook op het stadhuis eene soort van praalgraf voor den ontdekker opgericht.

Eene glazenkast in dat zonderlinge monument bevat eene goed bewaarde hesp, en op eene zwart marmeren plaat staat in het Latijn het volgende opschrift in gouden letters:

‘Voorbijganger, aanschouw hier de sterfelijke overblijfselen van het zwijn, dat zich eenen onvergankelijken roem heeft verworven door de ontdekking der zoute bronnen van Luneburg.’

 

***

 

In een klooster van ons land, had men eenen grooten langharigen hond, Zwartkop genaamd, dien men op de plaats en in den tuin van het klooster liet losloopen. Die schrandere hond maakte daar jacht op katten, ratten, muizen, en bespiedde alle personen, die niet de kleedij van het klooster droegen en daar aanschelden, binnenkwamen of rondliepen.

Het maal, dat hij kreeg, scheen zeer sober te wezen en niet geëvenredigd naar de vermoeiende diensten, die men van hem eischte. Zwartkop, aan wien niets ontging van hetgeen er in het klooster voorviel, had opgemerkt dat alle monniken, die na afloop van den gemeenschappelijken maaltijd binnenkwamen, aan eene schelkoord trokken, waarop de kok den achterblijver door eene schuif in den muur eene schotel eten toezond.

De hond vond nu niets natuurlijker dan de goede monniken na te doen en begon op zekeren dag met zijne tanden aan de schelkoord te trekken. De koksjongen meende dat het een van de monniken was en gaf eene portie eten, die Zwartkop uitmuntend smaakte en in een oogenblik verorberd was. Dat spelletje beviel den hond; hij herhaalde het den volgenden dag en den daaropvolgenden dag nog eens; maar de schalk werd nu zoo stout dat hij zich meermalen daags zoo liet trakteeren en die buitensporige gulzigheid verried hem. Men bemerkte den list en de arme hond werd aan den ketting gelegd en op rantsoen gesteld.

 

***

[pagina 324]
[p. 324]

Niets echter evenaart het volgende voorval, dat te Parijs te veel opzien gebaard heeft dan dat het niet waar zou zijn.

Eene bejaarde dame met eenen fraaien papegaai op haren schouder ging op den boulevard Sebastopol op eene bank zitten tegenover de kerk Saint-Leu; zij haalde daarop noten en andere lekkernijen uit haren zak en gaf die aan haren lieveling, die ze smakelijk oppeuzelde en van tijd tot tijd zeide:

‘Dank u, vrouw.’

Weldra verzamelen zich eenige lieden om de goede dame met haren papegaai, die, dat ziende, hun toeroept:

‘Hoop gekken!’

Schaterend gelach van de omstanders, die voortdurend in aantal toenemen.

‘Gij zijt een troep leegloopers.’



illustratie
een meeting van jonge werkstakers, naar m. bashantsi ff.


De toeschouwers barsten weer in gelach uit.

‘Gij zijt een troep nieuwsgierigen, een troep ezels!’

De kring wordt nauwer.

‘Gij zijt eene bende dieven dáár is een dief, dief! dief!’

En hetzij bij toeval, hetzij bij instinkt, de vogel vliegt op den schouder van een der nieuwsgierigen, wiens hand toevallig in den zak van zijn buurman verdwaald was en waarin men eenen portemonnaie vond, die hem niet toebehoorde.

Professor Sée te Straatsburg heeft onlangs twee aardige voorbeelden van de schranderheid der honden medegedeeld.

‘Mirette,’ zegt hij, ‘was een hond die aan eene doove dame toebehoorde. Als die dame thuis was en er gescheld werd, kon Mirette

[pagina 325]
[p. 325]



illustratie

oud en nieuw amsterdam.
1. Het nieuwe Centraal-station. 2. De St. Antonie-Breestraat. 3. Gezicht op den Buiten-Amstel. 4. De bocht van de Heerengracht. 5. Het Aquarium in Artis. 6. De Munttoren met het logement van dien naam. 7. De Groene Burgwal. 8. De Schreierstoren. 9. Het Rijksmuseum. 10. De oude Amsterdamsche aanspreker.


[pagina 326]
[p. 326]

de deur niet openen en begreep zij wel, dat haar blaffen vergeefsch zou geweest zijn maar dan trok zij hare meesteres aan het kleed om haar te waarschuwen, dat er iemand wenschte binnengelaten te worden. Dat is nog niet alles; wanneer zij met hare meesteres op straat liep en er een rijtuig of iemand te paard aankwam, nam Mirette hetzelfde middel te baat om haar te waarschuwen, en dadelijk was de arme doove op hare hoede. De oogen van den blinde zijn die van zijn hond, evenals de ooren dier doove die van Mirette waren.’

Het tweede voorbeeld is niet minder belangrijk dan het eerste.

Honden en paarden zijn doorgaans goede vrienden en houden er van om in goede verstandhouding met elkaar te leven. Wanneer een hond eenen stal bewoont, waarin paarden van verschillende personen staan, betoont hij zijne genegenheid alleen aan het paard van zijnen meester. Te Straatsburg hadden twee broeders hunne paarden in denzelfden stal staan en twee verschillende palfreniers om ze te verzorgen; een hond leefde daar met hen in de beste harmonie. Een der paarden kreeg behalve zijn gewoon voedsel dagelijks eenige peën, waarvan het dier zeer veel hield.

Er lag een groote voorraad dier wortelen in de nabijheid, welke echter zeer spoedig verminderde, zonder dat men kon begrijpen, wie ze wegnam; men begon eens wat scherper toezicht daarop te houden en bemerkte dat de hond de dader van den diefstal was. Hij vatte de peën bij het loof en bracht ze naar het paard van zijnen meester, dat dus het lekkers niet meer moest ontberen, waaraan zijn makker zich vergastte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken