Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Anecdoten uit de dierenwereld.

De hond van den kunstenmaker.

Eenige jaren geleden was er te Parijs een man van eene hooge gestalte, Duclos genaamd. Winter en Zomer in een tricot-pak, verdiende hij zijn brood met het doen van gymnastische toeren en andere niet veel beteekenende kunsten. Hij had twee onafscheidelijke helpers, zijnen twaalfjarigen zoon Frederik en eenen grooten poedel, Pantalon genaamd. Dit dier was over het geheele lichaam geschoren uitgenomen de achterpooten, zoo dat het was alsof het dier eene broek droeg.

Deze gedresseerde hond was bijna het eenige, wat de voorbijgangers lokte.

Duclos vroeg onder andere: Wat doen de menschen om tot eer en aanzien te komen? Pantalon beantwoordde die vraag door met den kop naar den grond op de knieën te gaan liggen en allerlei onderdanige houdingen aan te nemen. Maar zijne goede oogen vertoonden niets van dat huichelachtige, dat wij soms gebruiken om ons doel te bereiken.

Op die dagen, dat de fortuin hun niet toelachte, dat er weinig geld werd opgehaald, liep Pantalon beurtelings van zijn eenen meester naar den anderen, als ware hij bang, dat zij verdrietig zouden worden. Dan ging hij midden op het uitgespreide kleed zitten en zag de toeschouwers aan met eenen blik die scheen te zeggen: ‘Gij zoudt ons zoo gemakkelijk gelukkig kunnen maken door ons eenige stuivers toe te werpen, waarom doet gij dat niet?’ Dat was voor dien hond met zijn instinct een onoplosbaar raadsel.

Eens viel de arme kunstenmaker van eene pyramide van stoelen op de straat. Eene gevaarlijke dijbreuk was het gevolg daarvan. De arme man viel in zwijm; Frederik begon luidkeels te schreien en Pantalon liep zeer onrustig om zijnen meester heen; het dier scheen ongelukkig dat hij geene hulp kon bieden.

Een oogenblik meenden de toeschouwers dat het bedrog was, maar de droevige werkelijkheid bleek weldra.

Twee mannen legden den armen Duclos op eene draagbaar. Zij wilden op weg gaan, toen Pantalon eensklaps tegen eenen man opsprong, die zich wilde verwijderen. Hij hield den man stevig bij zijnen broekzak vast, en stoorde zich niet aan de schoppen, die hij kreeg. Op dat oogenblik kwam Duclos weder bij, en verzocht Frederik zijne beurs op te zoeken, die uit zijnen zak gevallen was. Dat was het, dat Pantalon door de broek vasthield. Men onderzocht den man, en, dank zij den schranderen hond, kreeg Duclos zijne beurs terug, die zijnen geheelen rijkdom bevatte. Daarop bracht men den gewonde naar het hospitaal Saint-Louis. ‘Het was een hartverscheurend tooneel,’ zeide een der toeschouwers, ‘den schreienden knaap te zien met den hond, die niet minder zijne droefheid betoonde.’

De ongelukkige Duclos werd in een bed tegenover mij gelegd. Doctor Gerdy verleende den gekwetste de eerste hulp, maar vond diens toestand hoogst gevaarlijk.

Getroffen door de droefheid van Frederik, die niet van zijnen vader wilde scheiden, stond de doctor den knaap en zelfs den hond toe daar te blijven.

Den volgenden morgen kwam Jobert de Lamballe de zieken bezoeken en zeide na een kort onderzoek: ‘Goede vriend, dat been moet afgezet worden, er is geen ander middel.’

Daarop kwamen twee ziekenoppassers met eene draagbaar. Na afloop van het ziekenbezoek, wachtte Jobert de Lamballe den ongelukkige in de zaal, die voor de groote operaties bestemd was.

‘Kom, wij hebben geenen tijd te verliezen,’ zeiden de dragers, om een eind te maken aan het afscheid tusschen vader en zoon.

Frederik wilde zijnen vader volgen, maar men verzette er zich tegen, uit vrees voor aandoeningen, die den kranke schaden konden.

‘Breng dien hond toch naar buiten,’ riep Jobert de Lamballe. De kunstenmaker smeekte den doctor het dier bij hem te laten blijven.

‘Zijn bijzijn zal mij den noodigen moed geven,’ zeide hij.

Dat verzoek werd hem toegestaan. Men strekte den armen Duclos op eene tafel uit, en to en de toebereidselen gereed waren, riep hij zijnen hond om bij hem te komen zitten. De man sloeg zijnen arm om den hals van den hond en leunde met zijn hoofd tegen den kop van het trouwe dier.

Spoedig deed zich het staal gevoelen; de gesmoorde klachten en de samentrekking der spieren wekten den toorn van Pantalon op. Zijn brommen tegen den heelkundige verried duidelijk welke gevoelens het dier ten opzichte van dien heer koesterde. Geheel verdiept in die ernstige kunstbewerking, roept hij eenen zijner helpers toe: ‘Bind die ader beter af.’

Maar door bloedverlies geraakt Duclos buiten kennis; zijne armen laten den hals van den hond los, en Pantalon, daardoor vrijgekomen, vliegt op Jobert de Lamballe aan en bijt hem in den arm.

‘Hoe dom van mij, om dien hond hier te laten,’ roep hij uit.

Gelukkig was de amputatie afgeloopen. Twintig armen waren dadelijk gereed om den hond vast te houden; men wilde hem de zaal uitsleuren, en in den ijver, waarmeê dat geschiedde, had men het arme dier bijna verworgd, 't geen echter door den heelmeester belet werd, die bevel gaf dat men den hond weêr bij diens meester zou brengen. Deze kwam juist weêr tot zich zelven en het eerste woord, dat hij uitsprak, was de naam van zijn hond. Het dier kwam tegen de tafel opstaan en begon met koortsachtigen ijver het bleeke gelaat van den armen lijder te lekken.

[pagina 359]
[p. 359]

In de zaal bij Duclos lag een tandentrekker, wien verscheidene vingers waren afgezet, zoodat hij voortaan zijn beroep niet meer kon uitoefenen. Deze had van den kunstenmaker vernomen, dat Pantalon diens broodwinning was; hij trachtte daarom zich met den hond bevriend te maken, en het gelukte hem werkelijk op den dag van zijn vertrek uit het gasthuis den hond mede te lokken. Een eind weegs liep het dier met den kwakzalver mede, maar keerde toen plotseling terug. Met behulp van een der oppassers van het hospitaal, wien hij wijsmaakte, dat hij den hond van Duclos had gekocht, maakte hij zich echter weder van het dier meester en vertrok voor goed. 's Avonds kwam Frederik, die thans door de zorg van Jobert de Lamballe een beroep leerde, zijn zieken vader bezoeken en vernam uit diens mond het nieuwe ongeluk, dat hun trouwe vriend gestolen was. Droefheid over het verlies van den hond, gepaaid aan wondkoorts, maakte dien zelfden avond nog een einde aan het leven van den ongelukkige.

Intusschen was de hond zijnen nieuwen meester ontloopen en poogde op eenen morgen kort na den dood van Duclos het hospitaal binnen te dringen, 't geen hem echter door den concierge werd belet. Hij bleef daarop in den omtrek zwerven, en werd eindelijk door een jong student medegenomen, die in het arme dier een geschikt voorwerp vond, waarop hij eenige heelkundige operatiën kon toepassen. Eenige dagen daarna kwam Frederik nog eens langs het hospitaal, waar zijn arme vader gestorven was. Daar hoort hij een dof geblaf, dat uit eene kleine deur aan de straat voortkomt, en herkent de stem van Pantalon. Het dier had door zijnen scherpen reuk de nabijheid van zijnen jongen meester bemerkt. Toevallig kwam Jobert de Lamballe daar voorbij, hij bemerkte zijnen gunsteling Frederik, en wist te bewerken, dat de student den hond aan den knaap terug gaf. Het arme dier had echter door allerlei kunstbewerkingen te veel geleden, zoodat het, niettegenstaande de goede zorgen van Jobert de Lamballe, weldra in Frederik's armen stierf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken