Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijne wraak.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)

Sprakeloos van schrik en smart, zag Mevrouw Crayford Clara aan. Zou dat teedere, zwakke meisje kracht genoeg hebben om dien schok te doorstaan? Ja! zij droeg dien met verwonderlijke, onnatuurlijke gelatenheid - zij zag, zij sprak met de zelfbeheersching der wanhoop.

‘Ik was er op voorbereid,’ zeide zij. ‘Ik heb hen dezen nacht voor mijn geest gezien. Richard Wardour is de waarheid te weten gekomen, en Frank heeft zijne schuld met zijn leven geboet - ik, ik alleen ben de schuldige.’ Zij sidderde en drukte hare hand op haar hart. ‘Lang zullen wij niet van elkander gescheiden zijn, Lucy; ik zal hem gaan opzoeken. Hij zal niet meer tot mij terugkeeren.’

Zij sprak die woorden uit op zulk een kalmen, zekeren, overtuigenden toon dat het vreeselijk was om aan te hooren. ‘Ik heb niets meer te zeggen,’ voegde zij er na een oogenblik bij - en stond op om naar huis terug te keeren. Mevrouw Crayford hield haar staande en noodzaakte haar weder hare plaats in te nemen.

‘Zie mij niet zoo aan en spreek niet zoo tot mij op die afschuwelijke manier!’ riep zij uit. ‘Clara! het is een verstandelijk wezen onwaardig, 't is twijfelen aan Gods barmhartigheid, zoo te spreken als gij daareven deedt. Lees nog eens dit dagblad. Zie! Openhartig wordt er in gezegd dat voor de nauwkeurigheid der namen niet wordt ingestaan - en men raadt er in aan, verdere bijzonderheden af te wachten. ‘En zelfs de woorden die aan 't hoofd van den lijst staan, bewijzen hoe weinig men de waarheid weet. “Dood of Vermist!” Volgens de opgave zelve kan het dus even goed mogelijk zijn dat Frank vermist als dat hij dood is. Wie weet of de volgende post u niet een brief van hem medebrengt. Luistert ge naar mij?’

‘Ja.’

‘Kunt gij tegenspreken wat ik zeg?’

‘Neen.’

‘Ja! Neen! Is dat nu eene manier van antwoorden terwijl ik zoo bedroefd en bezorgd ben om uwentwil?’

‘Het spijt me dat ik zoo gesproken heb, Lucy. Omtrent sommige zaken hebben wij zeker ons eigen inzicht. Ik wil niet tegenspreken, lieve, dat uw inzicht het ware verstandige is.’

‘Niet tegenspreken?’ antwoordde Mevrouw Crayford met vuur. ‘Neen! gij doet erger - gij blijft aan uw eigen inzicht vasthouden; gij zijt van uw eenmaal opgevat gevoelen niet af te brengen - met het dagblad vóór u!’

‘Ik geloof aan hetgeen ik van nacht heb gezien.’

‘Aan hetgeen gij van nacht gezien hebt! Gij, eene beschaafde vrouw, zoudt waarde hechten aan een visioen uwer eigene verbeelding - niets dan een droom! Ik sta verbaasd dat gij u niet schaamt het te bekennen!’

‘Droom of geen droom, zooals ge wilt, Lucy, maar ik heb vroeger meermalen zulke droomen gehad - en ze zijn uitgekomen.’

‘Ja!’ zei mevrouw Crayford. ‘'t Is mogelijk dat er eens toevallig een is uitgekomen - en dat hebt ge opgemerkt en daaraan denkt gij steeds en daarop grondt ge uw geloof. Kom, Clara, wees oprecht! Hoeveel malen daarentegen hebt ge u vergist en zijn uwe droomen niet uitgekomen? Gijlieden, bijgeloovige zielen, zijt allen juist hetzelfde. Als het u te pas komt, vergeet gij dat uwe droomen en voorgevoelens ongegrond blijken te zijn. ‘Tracht toch, lieve,’ vervolgde zij op zachter, teederder toon, ‘verstandiger en meer vertrouwend te zijn, zoo niet voor uzelve, dan toch om mijnentwil. Verlies de hoop niet op de toekomst en uw vertrouwen in God. Hij, die mijn echtgenoot heeft bewaard, kan ook Frank behoeden. Zoolang er twijfel is, is er hoop. Verbitter mijn geluk niet, Clara! Doe uw best evenals ik te denken - al ware 't alleen om te toonen dat gij mij liefhebt.’

Zij sloeg haren arm om Clara's hals en kuste haar. Clara kuste haar weerom en antwoordde met droevige onderworpenheid:

‘Ik heb u lief, Lucy. Ik zal mijn best doen.’

Na dit gezegd te hebben, zuchtte zij diep en sprak geen woord meer. Voor veel minder scherp toeziende oogen dan die van mevrouw Crayford zou het duidelijk, maar al te duidelijk zijn geweest, dat de woorden zooeven gesproken geen heilzamen indruk op Clara's gemoed hadden gemaakt. Zij verdedigde niet langer hare denkwijze, zij sprak er niet meer over - maar de vreeselijke overtuiging dat Frank door Wardour's hand was omgekomen, was zoo vast als ooit in hare ziel geworteld! Mismoedig en bedroefd verliet mevrouw Crayford haar en keerde naar huis terug.

Hoofdstuk XV.

Voor het venster van de huiskamer der villa vertoonde zich een beleefd mannetje, met heldere verstandige oogen en vroolijke gezellige manieren. Netjes in 't zwart gedost, zooals zijn beroep 't meebracht, stond hij daar als de type van een welgedaan plattelands-geneesheer - gezien en gewild in een wijden kring van vrienden en patienten. Toen mevrouw Crayford hem te gemoet kwam, liep hij vlug naar buiten en stak haar zijne beide handen toe als eene hoffelijke en hartelijke begroeting.

‘Mijne lieve mevrouw, aanvaard mijne hartelijke gelukwenschen!’ riep hij uit. ‘Ik heb het goede nieuws in het dagblad gelezen; en ik zou mij moeielijker blijder kunnen gevoelen dan ik nu doe, indien ik de eer had luitenant Crayford persoonlijk te kennen. Wij denken de heugelijke gebeurtenis thuis te vieren. Voor dat ik wegging zei ik tot mijne vrouw: “Eene flesch oude Madera van middag, beste! - om de gezondheid van den luitenant te drinken; God zegene hem!” En hoe vaart onze lieve patiente? Wat haar betreft, is de tijding niet zooals wij wel zouden hebben gewenscht. Om u de waarheid te zeggen, maakte ik me eenigszins bezorgd over de uitwerking die ze zou hebben; en daarom kom ik haar vandaag vroeger dan anders een bezoek brengen. Niet dat ik voor mijzelf het bericht donker inzie. Geenszins! 't Is duidelijk dat er twijfel bestaat aan de juistheid van de opgave, voorzoover mijnheer Aldersley aangaat - en dat is een punt, een gewichtig punt in zijn voordeel. De twijfel is in zijn voordeel, zouden de rechtsgeleerden zeggen. Denkt miss Burnham ook zoo? Ik durf het nauwelijks hopen, dat wil ik wel bekennen.’

‘Miss Burnham heeft mij kommer en angst gegeven,’ antwoordde mevrouw Crayford. ‘Ik was juist van plan u te laten roepen.’

Hierop vertelde zij den dokter juist wat er gebeurd was; niet alleen herhaalde zij het gesprek van dezen ochtend tusschen Clara en haar, maar ook de woorden die Clara zich in hare vervoering dien nacht had laten ontvallen.

De dokter luisterde aandachtig toe. Hoe langer hoe meer verdween de lachende trek van zijn gelaat, naarmate Mevrouw Crayford voortging met haar verhaal en toen zij aan 't einde ervan was gekomen, was hij bijna niet meer te herkennen, zoo ernstig en nadenkend zag hij er uit.

‘Laten wij haar gaan opzoeken,’ zeide hij.

Hij ging naast Clara zitten en beschouwde aandachtig haar gelaat, terwijl hij haar pols voelde. Er was geen zweem van sympathie tusschen die beiden: de patiente met haar droomerig gemoed en ziekelijke verbeelding en de dokter met zijn rondborstig karakter en praktisch oordeel. Clara had in 't geheim een afschuw van haar geneesheer. Tegen haar zin onderwierp zij zich aan het nauwgezet onderzoek, waaraan hij haar thans onderwierp. Hij ondervroeg haar - en zij antwoordde hem op prikkelbaren toon. Een stap verder gaande (de dokter liet zich niet spoedig ontmoedigen) maakte hij gewag van het ontvangen nieuws omtrent de expeditie, en sloeg daarbij den overredenden toon aan, dien Mevrouw Crayford reeds gebruikt had. Clara weigerde over die kwestie te spreken. Zij stond met vormelijke beleefdheid op en verzocht verlof naar huis terug te keeren. De dokter deed geene poging haar tegenstand te bieden. ‘Wel zeker, Miss Burnham,’ antwoordde hij gelaten - na eerst een blik op Mevrouw Crayford te hebben geslagen die duidelijk te kennen gaf: ‘Blijf gij hier bij mij.’ Clara betuigde zonder te spreken haar dank door eene koele buiging en liet hen alleen. De dokter staarde de vermagerde, maar nog steeds bevallige gestalte van het meisje, toen deze zich langzaam verwijderde, na met zulk eene uitdrukking van ernstige bezorgdheid in zijne heldere oogen, dat een angstig voorgevoel zich van Mevrouw Crayford, op hare beurt, meester maakte. Hij sprak echter geen woord voordat Clara verdwenen was onder de veranda, die het huis aan den kant van den tuin versierde.

‘Als ik me wel herinner, hebt ge mij gezegd,’ begon hij, ‘dat Miss Burnham geen vader of moeder meer in leven heeft?’

‘Ja, Miss Burnham is eene weeze.’

‘Heeft zij ook naaste betrekkingen?’

‘Neen. Gij moogt tot mij spreken als tot hare vriendin en voogdes. Zijt gij ongerust omtrent haar?’

‘Ik ben ernstig ongerust. 't Is slechts twee dagen geleden dat ik hier 't laatst geweest ben - en ik neem eene werkelijke verergering waar. Physiek en moreel eene verergering. Maak u niet noodeloos bezorgd! De ziekte is, hoop ik, niet geheel en al onherstelbaar. Ons rest nog de hoop, maar daarvan hangt 't meeste at, dat mijnheer Aldersley nog in leven is. Is dit het geval, dan wanhoop ik niet aan herstel in de toekomst. Is zij eenmaal gehuwd, dan kan zij nog gezond en gelukkig worden. Maar zooals de zaken nu staan, moet ik bekennen, angst te

[pagina 360]
[p. 360]

gevoelen voor de vaste overtuiging, die zij met zich omdraagt, dat mijnheer Aldersley dood is en dat zij hem spoedig in den dood zal volgen. In den tegenwoordigen staat harer gezondheid, moet die gedachte (die haar ongetwijfeld dag en nacht geene rust laat) evenzeer invloed uitoefenen op haar lichaam als op haren geest. Indien wij het kwaad niet kunnen meester worden, zal zij hare laatste krachten verliezen. Verlangt u den raad van iemand anders in te winnen, dan staat u dit volkomen vrij. Maar mijn gevoelen hebt gij vernomen.’

‘Ik stel groot vertrouwen in uw gevoelen,’ antwoordde mevrouw Crayford. ‘Zeg mij, in 's Hemels naam, wat kunnen wij doen?’

‘Wij kunnen de proef nemen of eene geheele verandering van omgeving baten zal,’ zei de dokter: ‘wij kunnen haar terstond hier vandaan brengen.’

‘Daar zal zij zich tegen verzetten,’ hernam mevrouw Crayford. ‘Meer dan eens heb ik haar verandering van omgeving voorgesteld en steeds weigerde zij.’

De dokter zweeg een oogenblik stil, alsof hij over iets nadacht.

‘Onderweg hierheen hoorde ik iets,’ ging hij voort, ‘dat mij een middel aan de hand geeft om de moeielijkheid, waarvan gij zooeven gewaagdet, te ontwijken. Indien ik mij niet geheel en al in haar vergis, zal Miss Burnham geen neen zeggen op de verandering, die ik voor haar op 't oog heb.’

‘En welke is die?’ vroeg Mevrouw Crayford nieuwsgierig.

‘Neem mij niet kwalijk dat ik, alvorens op die vraag te antwoorden, u eene vraag doe,’ zei de dokter. ‘Zijt gij zoo gelukkig, invloedrijke personen bij de Admiraliteit te kennen?’

‘Zeker. Mijn vader is ambtenaar in het secretariaat en twee der Lords zijn vrienden van hem.’



illustratie

‘Uitmuntend! Nu kan ik ronduit met u spreken, zonder dat ik bevreesd hoef te zijn u teleurtestellen. Na hetgeen ik daareven zeide, zult gij het met mij wel eens zijn, dat de eenige verandering in Miss Burnhams's levenswijze die goed voor haar kan zijn, eene verandering is, die eene wijziging zal brengen in haren tegenwoordigen gemoedstoestand ten opzichte van mijnheer Aldersley. Geef haar de gelegenheid om - niet door middel van hare ziekelijke inbeelding en droombeelden, maar door daadzaken en de werkelijkheid - te ontdekken of mijnheer Aldersley al of niet onder de levenden is; en de noodlottigste zinsbegoocheling, die nu hare gezondheid dreigt te ondermijnen, zal ophouden. Zelfs in het ergste geval - aannemende dat mijnheer Aldersley zijnen dood in de IJszee heeft gevonden - zal het haar minder benadeelen de zekerheid daarvan te verkrijgen, dan weken achtereen voedsel te geven aan hare ziekelijke verbeelding en ingevingen, in afwachting van nadere tijdingen omtrent de expeditie. In één woord, ik wensch dat gij vóor het einde dezer week in staat zult kunnen zijn de onwankelbare overtuiging van Miss Burnham omtrent het lot van haren verloofde aan eene praktische proefneming te onderwerpen. Gesteld eens dat gij tot haar kondet zeggen:

“Wij verschillen in gevoelen, lieve, over 't lot van mijnheer Francis Aldersley. Gij meent stellig, zonder er den minsten schijn van bewijs voor te hebben, dat hij dood is, ja, nog erger, dat hij is omgebracht door de hand van een zijner mede-officieren. Ik van mijne zijde, houd vol, op gezag van het nieuwsbericht, dat niets van dien aard is voorgevallen en dat er alle kans bestaat dat hij nog in leven is. Wat zoudt ge er van zeggen als wij eens den Oceaan overstaken om de zekerheid te verkrijgen wie gelijk had - gij of ik?” Gelooft gij dat Miss Burnham daarop neen zal zeggen, mevrouw? Als ik nog eenig verstand heb van de menschelijke natuur, dan houd ik mij overtuigd dat zij de gelegenheid aangrijpen zal, als een middel om u te bekeeren tot het geloof aan de zienersgave.’



illustratie
twee toonladders.


‘Hemel, dokter! versta ik u wel; wilt ge dat wij ons zullen inschepen om de Noodpool-expeditie op hare terugreis tegemoet te gaan?’

‘Volkomen juist geraden, mevrouw Crayford! Dat is wat ik bedoel.’

‘Maar hoe kan dat geschieden?’

‘Dat zal ik u terstond zeggen. Ik zeide - niet waar? - dat ik onderweg hierheen iets gehoord had.’

‘Ja?’

‘Nu, vlak bij mijn huis kwam ik een oud vriend tegen, die een eindweegs met mij hierheen wandelde. Gisteren middag dineerde mijn vriend bij den Admiraal te Portsmouth. Onder de gasten bevond zich een lid van het ministerie, die het nieuws omtrent de expeditie uit Londen had meegebracht. De heer gaf aan tafel te kennen dat er bijna niet aan te twijfelen viel of de Admiraliteit zou terstond een stoomboot uitzenden, om de geredde manschappen aan de Amerikaansche kust op te zoeken en hen naar Engeland over te brengen. Wacht even, mevrouw Crayford! Niemand weet tot dusver met welke instructiën het schip zal uitzeilen. Onder nagenoeg gelijksoortige omstandigheden echter zijn enkele bevoorrechten als passagiers of liever als gasten op zulk een oorlogsschip meegegaan - en wat men bij vorige gelegenheden heeft toegestaan, zal men, naar alle waarschijnlijkheid, thans niet weigeren. Indien gij voor uzelve niet tegen de reis opziet, ben ik niet bevreesd voor mijne patiente, ja wat meer zegt: als dokter raad ik haar de reis ten sterkste aan. Nu, wat zegt gij? Wilt gij uw vader schrijven en hem verzoeken zijn invloed aan te wenden bij zijne vrienden van de admiraliteit?’

Mevrouw Crayford stond in opgewonden toestand op.

‘Schrijven!’ riep zij uit. ‘Ik zal beter doen dan schrijven. De reis naar Londen is zoo'n groote zaak niet - en in mijn huisbewaarder hier stel ik genoeg vertrouwen dat hij in mijne afwezigheden voor Clara zorg zal dragen. Van avond zal ik vader nog spreken! Hij zal al zijn invloed bij de admiraliteit aanwenden - daarop kunt gij rekenen. O, beste dokter, welk vooruitzicht hebt ge mij geopend! Mijn echtgenoot! Clara! Welke ontdekking hebt gij gedaan! Hoe zal ik u mijne dankbaarheid kunnen toonen?’

‘Bedaar, lieve mevrouw. Reken niet al te zeer op een goeden uitslag. Miss Burnham's tegenwerpingen kunnen wij reeds van te voren als uit den weg geruimd beschouwen. Maar gesteld eens dat de lords van de admiraliteit neen zeggen?’

‘In dat geval, dokter, ben ik in Londen; en zal ik zelf naar de lords toegaan. Het zijn toch ook menschen - en men is niet gewoon mij iets te weigeren.’

Zoo scheidden zij.

 

Eene week later verliet Hare Majesteit's stoomschip ‘de Amazone’ de haven met bestemming naar Noord-Amerika. Enkele bevoorrechten, die een bijzonder belang hadden bij de Noordpoolreizigers, hadden verlof bekomen de ledige kajuiten aan boord te bewonen. Op de lijst dier bevoorrechte gasten van het vaartuig kwamen de namen voor van twee dames - mevrouw Crayford en miss Burnham.

 

einde van het vierde tafereel.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken