Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het huis van den Beurtschipper.
(Vervolg.)

XVIII.
Rijke heeren.

De rijke koopman Johann Wilhelm Saldern zat op zijn bijzonder kantoor met een gezicht, dreigender dan eene onweerslucht na eene maanden lange zomerhitte. Hij staarde op een open brief, dien hij eene poos in de hand hield, tot hij hem met eene verwensching op de schrijftafel wierp.

Hij stond op, om grimmig, gelijk een woedende gevangene, in de kamer op en neer te loopen. En grimmig, als het ware gevangen, ten minste van de geheele wereld afgescheiden, gevoelde hij zich ook. Hij had een bericht ontvangen, hetwelk hem ten hoogste verbitterde. Hij zou gaarne zijne booze luim op een of ander persoon hebben botgevierd. Maar de tijding, die hij ontvangen had, was van dien aard, dat hij haar zoo lang mogelijk voor zich wenschte te houden, en hij vertrouwde zich zelven in dit opzicht wel in andere gevallen, maar nu was zijne opgewondenheid zoo groot dat hij vreesde bij eene ontmoeting van den eersten den besten bekende of ondergeschikte de reden er van niet te zullen kunnen verzwijgen.

Plotseling klonk hem in zijn halfluid, een verwijderden donder gelijkend gebrom eene heldere, luide stem uit het voorvertrek in de ooren. Op den korten, scherpen toon, die een aan bevelen gewend zijnde heer verried, vraagde iemand: Is mijnheer Johann Wilhelm Saldern te huis? - Ik wenschte hem onverwijld te spreken.’

‘Komaan.... die meent hier wel te kunnen bevelen,’ bromde de koopman, en snauwde daarop den binnentredende toe: ‘Wie schreeuwt daar buiten toch zoo onmanierlijk?’

‘Het is een heer, die mij bevool dit kaartje over te geven.’

‘Bevool? Hij heeft niets te bevelen. Geef hier.... Kunibert Fehring? Ken ik niet.... Fehring van Westersas en Batenburg op Curaçao? - Ken ik niet. Het zal wel een planter uit Indië zijn, een geboren Hollander. Wat kan die tot mij voeren? Het zou kunnen zijn dat hij met zijne reeders ontevreden is en zelf schepen wil laten bouwen.’

In het naaste oogenblik stond de hoogmoedige Duitsche koopman tegenover den trotschen nabob. De wel is waar strikt hoffelijke, doch zeer koele buiging van den deftigen vreemdeling maakte indruk op den houthandelaar, Hij bood den binnentredende met ongewone voorkomendheid een stoel aan en vraagde waarin hij hem van dienst kon zijn.

‘Is u mijn naam niet opgevallen, mijnheer Saldern?’ vraagde de gast, met achtelooze voornaamheid plaats nemende. ‘Ik meende toch, dat gij wist, dat het de geslachtsnaam van mevrouw Janssen in Herbedorf is. Ik ben haar broeder.’

Aha! was dat de reden van het bezoek! Het bloed vloog Johann Wilhelm gloeiend naar het hoofd; de toorn flikkerde in zijne oogen, trilde in zijne stem, als hij antwoordde: ‘Dan verwondert het mij dat gij de....’ hij wilde zeggen: dat gij de onbeschaamdheid hebt, maar bij den trotschen, met kalme vastheid op hem gerichten blik van den bezoeker, wilde het woord niet over zijne lippen. Hij voleindigde: ‘de.... moeite niet ontzien hebt om mij te bezoeken.’

‘Ik ontzie geene moeite, wanneer ik hopen kan iets tot het geluk der mijnen bij te dragen,’ sprak Fehring met eene zwaarmoedige uitdrukking in zijne krachtige trekken. ‘Eens was het, helaas! anders. Maar bittere, verdiende beproevingen hebben mij het slechte en verderfelijke der zelfzucht leeren kennen. Ik leef nu nog slechts voor den wensch de toekomst van mijn eenig geliefd kind, de pleegdochter mijner zuster, voor kommer te beveiligen, voor zoo ver zulks in de kracht van een mensch staat.’

‘Een lofwaardig voornemen, mijnheer,’ antwoordde Saldern. ‘Als gij echter tot mij komt in de hoop, dat ik u in de uitvoering daarvan behulpzaam zou zijn, vergist gij u zeer.’

‘Daarvoor koester ik niet de minste vrees.’ Een glimlach van trotsch zelfbewustzijn gleed daarbij over zijn gelaat. Het ergerde den koopman onbeschrijfelijk; maar voor hij zijne ergernis in woorden lucht kon geven, ging zijn tegenstander met de grootste bedaardheid voort: ‘Gij zult zonder twijfel begrijpen dat ik het geluk mijner dochter op den innigsten wensch van haar eigen hart, op hare verbintenis met uwen zoon hoop te grondvesten...’

‘Mijnheer!’ riep de koopman opspringende, zoodanig overmeesterd door woede, dat hij alle zelfbeheersching verloor, de vuisten balde en nauw verstaanbaar sprak: ‘En daarmede durft gij bij mij voor den dag komen? Al zijt gij ook, waarvan ik vast overtuigd ben, een windbuidel, zoo hebt gij toch, naar mij dunkt, te veel in de wereld rondgezwalkt om op zulk eene domheid van mijne zijde te rekenen. Ik zou mijn zoon veroorloven zulk een vrouwspersoon zonder naam, zonder eerlijke afkomst en zonder een duit vermogen te huwen!.... Dat kan u geen ernst zijn. Gij zijt toch oud genoeg om te weten, dat een fatsoenlijk man nooit of nimmer tot zulk een vernederend huwelijk zijne toestemming geeft.’

Fehring zag den tierenden driftkop met eene zekere spottende voldoening aan en dacht, met het gelukkige gevoel den zijnen onontbeerlijk te zijn: ‘Ik kwam juist te rechter tijd. Met dezen ouden bullebijter zouden de arme kinderen in eeuwigheid niet gereed gekomen zijn.’ Overluid zeide hij met bijtenden spot: ‘Gij beoordeelt mij zeer juist, mijnheer Saldern. Ik heb te veel ondervinding opgedaan, om mij nog met het kinderlijk geloof te vleien, dat een berekenend koopman tegenover zijne zucht naar rijkdom en invloed aan de vaderliefde het woord zou laten. Ik kwam dan ook in het geheel niet om uwe toestemming tot de verloving van uw zoon met mijne dochter te verzoeken: het lag in mijne bedoeling die van u te koopen.’

‘Gekheid!’ schreeuwde de handelsman. ‘Gij denkt zeker, dat ik, dewijl gij misschien in staat zijt mij de gelegenheid tot eere of andere goede zaak aan de hand te doen, in het huwelijk van mijn jongen met uwe dochter zou moeten bewilligen? Ik dank u wel! Tot dusverre heb ik de uitbreiding van mijn handel aan geene vreemde aanbeveling te danken en hoop dat dit ook voortaan nog het geval zal blijven.’

‘Gij zijt zeer vlug in uwe gevolgtrekkingen,’ hernam de bezoeker koel. ‘Het is derhalve

[pagina 280]
[p. 280]

niet te verwonderen dat gij in weinige minuten reeds de tweede misgreep begaat. Ik ben geen handelsman, doch een rentenier en volstrekt niet van zin makelaarsdiensten voor u te verrichten. Ook houd ik ondanks de algemeene gedruktheid der zaken hier te lande uw huis niet voor zoo onbeduidend, dat ik zou kunnen veronderstellen dat het lokaas van eene winst in uwe zaak uw besluit betreffende het huwelijk van uw zoon zou kunnen veranderen....’

‘Maar wat, om 's Hemelswil, wilt gij dan?’ viel Johann Saldern hem vol ongeduld in de rede. ‘Als gij vooruit zaagt, dat gij een vergeefschen gang zoudt maken, dan weet ik niet, waarom gij de poging deedt.’

‘Ik vraag u om vergeving, waarde heer; ik zag het tegendeel vooruit. In uwe oogen is het huwelijk van uw zoon ontwijfelbaar eene geldkwestie. Met dengene, die daarop een voldoendantwoord kan geven, sluit gij den koop. Bij geluk weet ik, dat Wolfgang Saldern in dit opzicht geheel andere denkbeelden huldigt Hij heeft zijne liefde aan de arme Ilda Janssen gewijd, zonder eenig vermoeden van den rijkdom, waarover haar vader, wiens eenig kind zij is, beschikt. Daarom zal hij nu de hand van Ildephonsa Fehring, een der rijkste erfdochters van West-Indië, de zijne noemen.’

‘Maar, mijnheer,’ vraagde Saldern, slechts half overtuigd ‘als gij zoo rijk zijt en zoo zeer bezorgd over het geluk van uwe dochter, wat kan u dan bewegen haar zoo langen tijd in zulke..... zulke armoedige omstandigheden te laten verkeeren?’

‘Deels was het een gevolg van mijne schuld, deels van mijn ongeluk,’ antwoordde Fehring, in den zwaarmoedigen toon, die hem tot gewoonte geworden was, terugvallende. ‘Mijn lang wegblijven en mijne plotselinge verschijning zijn inderdaad weinig geschikt om u vertrouwen in te boezemen. Veroorloof mij derhalve u een bewijs van een gedeelte mijns vermogens voor te leggen, dat in de bank te Amsterdam nedergelegd is. De waarde van mijne op Curaçao gelegen bezittingen zal dit bedrag nog iets te boven gaan.’

‘Saldern nam eenigzins verbluft de stukken aan, die zijn gast uit zijne portefeuille te voorschijn haalde en hem aanbood, en overtuigde zich met bijna ademlooze verbazing van den onmetelijk en rijkdom van den vader der verachte ‘schippersdochter.’ Hij werd beurtelings bleek en rood, en had zelfs niet kunnen uitmaken of ergernis over zich zelven, verlegenheid of blijdschap over het zijn zoon aangeboden geluk de overhand in zijn binnenste had.



illustratie
een palmzondagviering in de eerste dagen des christendoms, naar de schilderij van wilhelm geutz.


Er ontstond eene kleine stilte. De rijkste der rijke heeren bewaarde het zwijgen en zijn geringere mededinger had eenigen tijd en eenige moeite noodig om zich te bezinnen, wat hij den nabob, dien hij zoo behandeld had, gepast antwoorden kon. Eindelijk begon hij op een met zijne gewone manier van spreken zeer verschillenden, onvasten toon, want hij zocht te vergeefs de uitdrukking van den trots, dien hij zich zelven schuldig meende te zijn, te vereenigen met de bescheiden hoffelijkheid, welke zijne plotseling ontwaakte hoogachting voor den gelukkigen bezitter van zulke fabelachtige rijkdommen afdwong.

‘Gij verkeert in een benijdenswaardigen toestand, mijnheer Fehring,’ sprak Saldern met eene beleefde buiging, ‘en ik wensch er u van harte geluk mede. Indien ik er aanvankelijk aan twijfelde dat gij in zulke uitstekend goede omstandigheden verkeerdet, verzoek ik u mij dit te vergeven. Gij zult mij toestemmen, dat de schijnbare armoede van mejuffrouw uwe dochter mij op het denkbeeld moest brengen, dat haar vader onbemiddeld was.’

‘Dat moest u inderdaad zoo voorkomen,’ antwoordde Fehring, en het is dus aan dien schijn te wijten, dat gij mij als een onbemiddeld enderhalve in uwe oogen onfatsoenlijk man behandeldet. Thans echter weet gij - niet wat ik ben, want om u daaromtrent in te lichten is toch de tijd onzer kennismaking nog te kort - maar weet gij, wie ik ben en wat ik bezit. Ik mag mij overtuigd houden, dat dit voldoende is om u mijne eenige erfgename als eene welkome schoondochter te doen aannemen.’

Toon en inhoud van dit niet zeer hoffelijk aanzoek prikkelden den opvliegenden koopman niet weinig. Maar hij hield het voor plicht zijne gramschap te bedwingen ten einde zulk een zwaren goudvisch niet aan het huis Saldern & Co. te laten ontglippen. Hij antwoordde derhalve met schijnbare kalmte: ‘Gij moet niet uit het oog verliezen, mijnheer, dat het vaderplicht was mijn zoon van eene verbintenis af te houden, die ik als nadeelig voor hem beschouwen moest. Want een koopman is bijna gedwongen eene niet geheel arme vrouw te kiezen. Tegen mejufvrouw Fehring persoonlijk had ik niets in te brengen en kan dit ook niet: want ik ken haar slechts uit de beschrijving mijns zoons en als zij hieraan nu slechts in zeer geringe mate beantwoordt, moet zij ongemeen beminnenswaardig zijn.’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken