Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3 (1886-1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (74.23 MB)

Scans (1387.69 MB)

ebook (66.59 MB)

XML (2.80 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3

(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De strooivlechter,
door L. van Ruckelingen.
(Vervolg.)

- Ach! riep Dina weenende uit en wierp zich neder voor de voeten haars echtgenoots, ach! eisch van mij al hetgene gij wilt, en ik zal al doen wat u behaagt: maar dwing er mij niet toe ontrouw aan mijne beloften te worden. Gij weet het zoo wel als ik; zie, eenige dagen voor haren dood heb ik aan grootmoeder gezworen deze hoeve nooit te verkoopen, en zie, indien ik het dede dan hadde ik geene enkele uur rust meer in mijn leven: grootmoeder zoude terugkomen om het mij te verwijten, en daarom, Jef, hebben wij onze goederen niet in het gemeen gebracht, omdat ik niet zou kunnen ontrouw worden aan mijne beloften en nu zijt gij alles vergeten....

- Nu, sprak Jet droog weg, genoeg, gij moet daarom niet weenen, ik dwing u niet, het was slechts een wensch.

En in hevige gemoedsstemming verliet hij de huiskamer.

Lang weende Dina en zij overdacht met welke blijde hoop zij te voren het geluk eens huwelijks in 't verschiet gezien had, hoe dit geluk in eenen enkelen oogenblik verdwenen was, en hoe akelig de toekomst zich voordeed, en bij zichzelven zuchtte zij: - Ja, het was een zondig gedacht, zoo hoovaardig te zijn en onzen stand willen te boven te gaan, en nu worden wij gestraft!....

Zulke tooneelen van huiselijken twist vernieuwden zich meermalen en met vreugde zag Jef de aanbrekende Lente te gemoet.

Als de tijd eindelijk daar was om te vertrekken, beving hem een buitengewone angst. Van dag tot dag stelde hij zijne reis uit, en het scheen hem toe als zag hij zijne vrouw en kinderen voor de laatste maal. Bij zijn afscheid kon hij zich ter nauwernood aan de omhelzingen zijner kinderen losscheuren, en als hij zijne vrouw dààr zoo weemoedig zag staan, schoot zijn gemoed zoo vol dat hij Dina hartstochtelijk aan zijne borst drukte, zeggende:

- Zie, laat ons het voorgevallene vergeten, want nu gevoel ik eerst hoe zeer ik u bemin!

Tranen van zaligheid stroomden uit de oogen der jeugdige moeder en waren het eenigste waardige antwoord.

IX.
Twee strooihoedenfabrieken.

De Herrengasse, in Munster, is waarlijk eene heerlijke straat, vol schoone en groote winkels, opgepropt met allerhande prachtige kleedingstukken.

Onder de sierlijkste vensterramen onderscheidde er zich eene door hare buitengewone lengte en de menigte strooihoeden, die er achter ten toon gehangen waren. De voorbijkomende vrouwen verwonderden zich, èn over de schoone strooihoeden, èn over het goedkoope der waar.

Recht over dezen winkel was er een andere, min aanzienlijk, en achter de kleine vensterruiten prijkten insgelijks strooihoeden. Alhoewel in voetlange gouden letters op het uithangbord geschilderd stond:

Joseph Cooremans, Strohuten Fabrikant, wascht und changirt die Hüten am billigste Preise!

trok deze winkel maar weinig de aandacht der voorbijgangers tot zich; zijn glans werd verduisterd door de grootere huizing.

Jef Cooremans stond achter zijn toog en zag met nijdige oogen naar de talrijke klanten, die den grooten strooihoedenwinkel zijns mededingers in- en uitgingen

Zijn gelaat nam echter eensklaps eene vriendelijker uitdrukking aan; hij groette allerbeleefdst eene dikke burgervrouw, die met een kind aan de hand zijnen winkel binnentrad en om een kinderhoedje vroeg

Jef haalde er eenige te voorschijn; de vrouw koos, paste, koos nogmaals en vond er eindelijk een dat haar scheen te bevallen:

- Hoeveel kost dit ding?

- Slechts een thaler, mijne goede vrouw!

- Gij spot, Potstausend, een halve thaler?

- Neem dit dan, vrouw, het kost maar zooveel.

- Meent gij dan dat ik zoo iets zou willen? hierover verkoopt men zulk een hoed voor eene halve Silbergrosse - en dat is zoo een groote winkel.

- Groote winkel, kleine waar! spotte Jef, maar reeds was de vrouw uit zijnen winkel verdwenen tusschen de tanden morrende:

- Potstausend, een thaler.

- Loop naar den duivel! riep Jef, terwijl hij de vrouw bij zijnen buurman zag binnentreden, dat gemeen volkje zou alles half voor niet willen hebben!...

Ha, maar... voegde hij er weldra glimlachende bij... daar komt een grootere vogel, die heeft meer pluimen om zich te laten plukken.

Eene rijkgekleede vrouwe trad den winkel binnen. Eene zwierige jonkvrouw volgde haar op de hielen en sprong. met gekke verwaandheid op hare teenen voort, juist als werd zij bij de aanraking des gronds omhoog gewipt als eenen gutta-percha bal.

- Meester, zegde de edelvrouwe, ik zou wel een hoedje willen voor deze jonkvrouwe, een hoedje naar den laatsten smaak!

Jef Cooremans boog zich nederig over den toog, als een onderdanige dienaar, en haalde weldra een ganschen hoop stroohoeden te voorschijn.

- Ik geloof, mevrouw, dat UEdele daar wel haren keus zal in vinden indien ik mij niet vergis?

Met de toppen harer vingeren, als vreesde zij er deze aan te besmeuren, wierp de jonkvrouwe de hoeden dooreen en een misprijzende glimlach speelde om haar mondje.

- Hebt gij geene andere, koopman? vroeg zij.

- Voor het oogenblik niet, jonkvrouwe, er wordt niets anders in den laatsten smaak gedragen.

- Och, mama, de hoeden van dezen koopman komen niet van Parijs; hij is met de modes een jaar ten achteren, maar hierover...

- Die komen ook niet van Parijs, zoo min als de mijne...

- Hoor, dit is hetzelfde; hij heeft toch een beteren smaak, en zie. mama, ik wil geenen anderen hoed als een zooals ik gisteren bij hem aan het venster heb gezien

- Het ware toch beter, mijn kind, kondet gij hier uwen keus vinden!

- Och, mama, het is hierover net zoo goedkoop als hier, ja, nog veel beterkoop, fluisterde de jonkvrouw.

- Is het zoo, doe dan naar uwen zin. Koopman, het spijt mij, maar ik hoop dat uwe waar ons een andermaal beter bevallen moge

- Ah, zegde Jef bij zich zelven, zich de haren van wanhoop uit het hoofd trekkende, met hunnen grooten winkel altijd!... Ten laatste verkoop ik niets met al meer!

Een werkgast, die den winkel binnentrad, met eenen witten voorschoot om de lenden gebonden, stoorde Jef in zijne droeve overwegingen.

- Baas, werk? zeide hij kortaf.

- Werk? riep Jef bijna toornig uit, ik heb geen werk; ga hierover, hij heeft werk; want hij verkoopt half voor niet.

- Hij zal dan wel bankroet spelen, baas.

- Ja, maar in afwachting zal ik wel uit de stad moeten gaan loopen?

- Wij zitten boven met de armen overeen, baas; wat moeten wij nu beginnen? hernam de werkman op onverschilligen toon.

- Wat gij moet beginnen? - maak pak en zak gereed, en Jan en Koben en Sus ook, en vertrekt zoo spoedig mogelijk!

- Gij hebt ons voor twintig weken gehuurd, baas.

Gehuurd of niet gehuurd, ik heb geen werk voor u, zeg ik, en kan geen werk van mijn rug snijden. Wilt ge niet gaan? Welnu, blijft zoolang het u lust. Slapen onder mijn dak hebt gij voor niet; maar loon en kost, zoekt dat elders!

- Ik zal mij toekomende jaar hier niet meer verhuren, morde de werkman heengaande om aan de andere werklieden het kwade nieuws mede te deelen.

- Werk? sprak Jef bij zich zelven, zoo haast hij weder alleen was, werk? - en als het zoo voortgaat, krijg ik op twee jaren nog mijn voorraad niet uitverkocht... Ja, het is gelukkig werkman te zijn; werk vraagt men en dan komt men om zijn loon, verders trekt men zich niets meer aan.. Ja, maar gij moest ook baas worden.... nu zijt gij fabrikant! Ik ben er ook zoo mager van geworden als een geraamte en in vier weken heb ik geen oog meer toe gehad.. Omdat in het begin alles naar wensch ging, moest die schurk daar hier recht over mij komen wonen; doch moet ik er onder door, dan zal hij toch ook den zege niet zingen! Maar wat zal ik er bij winnen dat wij getwee de stadspoorten moeten uitloopen, als eerste dieven.

Een winkelboek openslaande, vervoorderde de strooihoedenmaker met sombere stemme: Ik heb er ten minste al over de duizend franken dit jaar bij ingeschoten en dan nog kan ik mijne wissels niet betalen en eer aan mijne handteekening doen. Seffens kan die vervloekte deurwaarder er alweder staan, en van al degenen, die het beloofd hebben, komt er niemand zijne schuld betalen!... Hier trok hij zijne toog, lade open en na een hoop geld overteld te hebben, morde hij somber: Er ontbreken mij slechts weinige thalers, en op dit boek staat er driemaal meer dan er noodig is om mijne gansche schuld te betalen... maar die denken er niet aan.... en mij spreekt men van protest, bankroet, gevangenis en God weet al wat niet. Ja, daarom zijt gij ook fabrikant, ging Jef voort met die zelftartende spotternij, die de wanhopende mensch niet zelden tegen zich zelven keert... Gij zijt fabrikant, daarom moet gij gedurende vijf volle jaren de wereld rondloopen en honderdmaal uw leven wagen om strooihoedenfabrikant te worden! - ik heb er niet over te klagen, ik heb het zoo gewild! Ware ik eenvoudig werkgast gebleven, ik hadde te veel pleizier gehad en dit ware niet goed ge-

[pagina 336]
[p. 336]

weest voor mijne zaligheid!... Ja, en een fabrikant moet er ook vergenoegd uitzien en lachen en praten en dan benijden de werklie uw geluk! want ge zijt immers baas en op het dorp kunt gij met het hoofd hooger dan de anderen gaan; - tot dat den eenen of anderen dag uw gansch geluk in duigen valt en een geprotesteerde wissel u op straat werpt en de kleine kinderen u achterna roepen: ‘Bankroetier’

- Doemnis! dat ik mij zulke hoovaardige gedachten in het hoofd heb laten steken. Ik kon zonder zorg en kommer mijn leven bij vrouw en kinderen overbrengen, werkend voor mijn dagelijksch brood en.. ta, ta, ta, wat er ook van komen moge en... Hemel! daar is die verwenschte deurwaarder al!

Een klein mager manneken, van top tot teen in het zwart gekleed, met grauwachtige haren en scherpen neus, trad al buigende binnen en sprak met schrille stem:

- Mijnheer Cooremans, het is mij hoogst onaangenaam u te komen storen; maar gij zult lichtelijk de reden begrijpen van mijne tegenwoordigheid.

- Ik hoop, mijnheer Grisbauser, sprak Jef op lossen toon, dat uw werk haast zal afgedaan zijn; ik denk eene somme te bezitten toereikend genoeg om den wissel te betalen.

Mijnheer Grishauser trok meesmuilend de onderste lip naar binnen, als voelde hij zich te leur gesteld van geen protest te hebben kunnen opmaken.

- Zooveel te beter, zooveel te beter, mijnheer Cooremans.

Jef deed de tooglade open en telde met zooveel stoutheid den deurwaarder het geld toe als ware hij overtuigd de volle somme te hebben. Een, twee, drie... honderd.. tweehonderd.., driehonderd, vierhonderd en tachtig thalers..

- En vier en negentig thalers, zes silbergrossen en vier penningen! onderbrak de deurwaarder, langzaam op elk woord drukkende.

- Vierennegentig... riep Jef met verwondering uit, als hoorde hij voor de eerste maal dit getal; vier en negentig thalers; het is voorzeker tachtig; ja, het moet tachtig wezen en kan geen vier en negentig zijn.

- Zie hier, mijnheer Cooremans, zeide de deurwaarder koeltjes, den wissel met behoedzaamheid aan den strooihoedenmaker voorleggende; zie hier; vier en negentig thalers, zes silbergrossen en vier penningen.

- Ik heb mij in de hoeveelheid van het bedrag des wissels vergist en kan u onmogelijk nu meer dan tachtig geven; maar heb de goedheid, mijnheer, tot morgen vroeg te wachten en dan zal de volle som gereed liggen.

- Onmogelijk, onmogelijk! mijn plicht verbiedt het mij!

Een zilveren inktkoker uit zijnen zak halende, nam hij eene pen en begon een gezegeld papier te beschrijven. - Alzoo moeten wij dan tot een protest overgaan. - De reden, heer Cooremans, de reden? - Dat er te kort bestaat?

- Alzoo, ging de deurwaarder voort, en schreef: 's Avonds om vier ure gesproken hebbende aan M. Jozef Cooremans - niet zoo? - en....

Jef staarde met stomme verslagenheid den deurwaarder aan; dan plotseling hem bij den arm vastgrijpende, riep hij met wanhoop uit:

- Ach, mijnheer, in Godsnaam, ontvang in betaling de somme zooals zij is, morgen zal ik u het tekort brengen; heb medelijden met mij!

- Gij begrijpt, mijnheer Cooremans, dat ik er geen 14 thalers uit mijnen zak kan bijleggen; gij zijt al te veel met den handel bekend om niet te weten, dat ik een protest moet opmaken of voor de gansche somme insta; nu dit kunt gij toch niet eischen? Overigens, voegde hij er met een sluwen glimlach bij, een klein protestje is zoo erg niet, dat valt al meer voor!



illustratie
het nest van den baltimore-vogel.


- Niet erg? riep Jef met hartscheurende stemme uit, niet erg? Ach! gij weet dan niet dat ik nog nooit eenen wissel heb laten protesteeren!

- Ik weet zeer goed, mijnheer Cooremans, dat uw huis tot hiertoe altijd eer aan zijne handteekening heeft gedaan!

- En weet ge dan niet, dat ik door zulk een protest mijn krediet moet verliezen; dat ik door zulk een protest onteerd ben, indien het een mijner mededingers ter oore komt... Piet, P et, indien gij het weet! morde Jef ter zijde, en sloeg zich de handen van vertwijfeling voor het aangezicht.

De deurwaarder nam geene aandacht op de wanhoop des mans, maar ging voort met schrijven ‘aan M. Jozef Cooremans en vragende aan zijnen persoon.’

Door droefheid als waanzinnig, sprong Jef achter den deurwaarder, vatte zijne hand vast en wilde hem de pen ontrukken.

- Ach, schrijf niet... schrijf niet! zie, neem het geld aan en leg het te kort er bij tot morgen. O, ik vraag het u niet voor niets! Hier is mijn gouden uurwerk, het is vijftig thalers waard; neem het tot pand en indien ik u geen twintig thalers morgen voor den noen te huis breng, houd het voor u. Ik geef u zes thalers winst slechts voor één dag!...

Verschrikt door de vlammende oogen des mans, was de deurwaarder ter zijde gesprongen, stak den wissel in zijn zakboek en zag al naar de deur toe om het hazenpad te kiezen.

- O, ging Jef voort, den deurwachter het gouden uurwerk met geweld in de hand duwende, o, wees niet onmeedoogend, mijnheer; gij hebt toch een goed hart; stort een man niet in schande, die ook eene vrouw en kinderen heeft. Ik bezweer u in naam van al wat u dierbaar mag zijn... stem toe, stem toe en ik zal u zegenen als mijn weldoener, mijn verlosser, al de dagen mijns levens!

Met samengevoegde handen was Jef voor de knieën des deurwaarders gevallen. Eene uitdrukking van medelijden verscheen op het wezen des hardvochtigen mans, wiens plicht het is onder tranen en lijden zijn werk voort te zetten.

- Komaan dan, indien gij mij binnen de acht dagen zestien thalers acht silbergrossen en vier penningen brengt, want zie, ik verlies twee thalers door het protest niet op te maken, dan kunt gij uw uurwerk terugkrijgen.

En het geld van den toog opnemende en het uurwerk bij zich stekende, morde hij tusschen de tanden;

- Zie, ik begrijp u niet; een klein protest is nochtans zoo erg niet, zoo erg niet!

- Dank, dank, zuchtte Jef.

- Die man is zinneloos! zegde de deurwaarder in het heengaan bij zich zelven.

Uitgeput viel Jef op een stoel neder, liet het hoofd op de borst hangen en, in diepe moedeloosheid, sprak hij met doffe stemme:

- Ik ben dan fabrikant, ik ben dan fabrikant!....

Weldra nochtans bemeesterde hij de hevigheid zijner aandoeningen, klonk met eene bel en zeide tegen den jongen werkman, die in den winkel verscheen:

- Jan, ik moet voor zaken uitgaan: let gedurende mijne afwezigheid op den winkel, en neem bijzonder wel acht geenen kooper te laten doorgaan, hoe kleinen prijs hij u ook aanbiede.

En zijnen hoed nemende ging Jef Cooremans de deure uit, tusschen zijne tanden morrende:

- Welaan, nog eens gepoogd of er ergens iets los te krijgen is!

 

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De stroovlechter. Vertelling uit het Jekerdal (onder pseudoniem L. van Rucklingen)


auteurs

  • Lodewijk Mathot