Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gods molen maalt langzaam; maar fijn.
(Vervolg.)

‘Zou ik hun niet alles moeten geven wat ik bezit en zelve om opneming in het armhuis smeeken?’ riep juffrouw Grube uit. ‘Gij zijt allen hetzelfde, gij, uw vader en Rüdiger. Gij zoudt dat gespuis wel met gouden lepels willen voeden en in fluweel en zijde kleeden. Ik wil u eens wat anders zeggen, Lodewijk. Ik heb den Wilferts reeds de woning opgezegd. Wanneer nu de man sterft, jaag ik zijne vrouw en dochter de straat op en de schilder Reimer met zijne kinderen volgt hen denzelfden dag. Ik ben vandaag niet meer hulpeloos zoo als vroeger; ik heb een vriend gevonden, die met dit gespuis korte wetten zal maken.’

Lodewijk had zijn hoed opgenomen. Fier opgericht stond hij tegenover zijne tante, terwijl zijne oogen van eene edele verontwaardiging schitterden.

‘Dat kunt gij doen gelijk gij wilt; gij zijt immers de eigenares van dit huis,’ zeide hij met nadruk. ‘Maar ik zal niet dulden, dat gij het meisje belastert. Wees eerlijk en beken uw ongelijk; gij zelve gelooft niet aan de schuld van het meisje. Ik wist wel, dat ik hier geen aangenamen indruk ontvangen zou; daarom wilde ik ook uwe deur voorbijgaan. Gij zijt er zelve de schuld van, wanneer uwe familie u niet meer bezoekt.’

‘Dan zal mijn familie ook na mijn dood geen last van het tellen mijner nalatenschap hebben!’ riep zij toornig.

Lodewijk keerde zich aan de deur nog even om en liet zijn oog doordringend op het roofvogelgezicht zijner tante rusten.

‘In onze familie zijn er, Goddank, geene huichelaars en erfenisjagers,’ sprak hij en ging heen.

Hij wist zelf niet waarom hij het hem tot dusverre volkomen vreemd geweest meisje zoo warm verdedigd had; hij dacht er ook niet verder over na. Hij was verontwaardigd over de laaghartige handelwijze zijner tante. Zonderling! dat hij Helena niet meer vergeten kon.

Eene bekende stem wekte hem uit zijne overpeinzingen. Hij keek op en zag zich tegenover zijn vriend Gustaaf van Grüttner.

‘Ik ben op weg naar u,’ zeide de bouwmeester, zijn vriend de hand drukkende; ‘doch het is mij lief, dat ik u reeds hier ontmoet.’

‘Wat hebt gij op het hart?’ vroeg Lodewijk.

‘Veel,’ antwoordde Gustaaf met eenige verlegenheid, ‘laat ons eene stillere straat ingaan, dan zal ik het u mededeelen. Vooraf moet ik u zeggen, dat mij de bouw opgedragen is van de stedelijke slachtplaats, waarvan ik u onlangs sprak.’

‘Daar wensch ik u van harte geluk mede,’ zegde Lodewijk met warme deelneming; ‘nu zijt gij op den weg...’

‘En ik denk nu ook ernstig aan de vestiging van eene eigene huishouding. Komaan, kort en bondig, ben ik u als zwager aangenaam?’

Lodewijk bleef staan, zag zijn vriend ernstig aan en reikte hem daarop beide handen met de woorden:

‘Ik ken niemand, wien ik boven u de voorkeur zou geven.’

‘Uitmuntend!’ knikte de bouwmeester. ‘Hoe echter denkt uw papa over mij?’

‘Ik ben overtuigd, dat hij u hartelijk welkom heeten zal; dit zal u wel genoeg zijn?’

‘O zeker, ik dank u,’ hernam Gustaaf, terwijl zij arm in arm verder gingen. ‘De beslissing berust derhalve alleen bij Hildegard.’

‘Hebt gij deze beslissing nog niet?’

‘Neen; de Hemel weet wat mij zoo moedeloos maakt, zoodra ik tegenover uwe zuster sta. Als zij mij aanziet, breng ik er geen woord uit en een weigerend antwoord uit haren mond te moeten vernemen, ware ontzettend voor mij.’

‘Zijt gij er bevreesd voor?’

‘Hm! ik weet het niet; ik heb wel eens hooren zeggen dat een vrouwenhart ondoorgrondelijk is.’

‘Nu, het zal u wel niet moeilijk vallen daaromtrent zekerheid te bekomen,’ antwoordde Lodewijk schertsend.

‘Gij kent dat niet, Lodewijk; voor een goed vriend zou ik een aanzoek kunnen doen, maar voor mij zelven eene beslissing uit te lokken, daartoe ontbreekt mij de moed.’

Lachend schudde Lodewijk het hoofd.

‘Ja, beste vriend, wanneer gij geen moed bezit, wie zal u dan helpen?’

‘Gij, en ik hoop, dat gij het doen zult. Indien gij Hildegard vragen wildet of zij mijne vrouw wil worden, zou zij daarop moeten antwoorden en ik wist dan met zekerheid, waar ik aan toe was. Zegt zij: neen, dan moet ik mij in het onveranderlijke schikken - het leven heeft dan zijne schoonste bekoorlijkheid voor mij verloren. Maar bevestigt zij uwe vraag, dan....’

‘Nu?.... dan?....’ vraagde Lodewijk, als zijn vriend eensklaps ophield.

‘Dan kan heden avond nog de verloving gevierd worden,’ antwoordde Gustaaf.

‘Parbleu, gij zoudt willen stormloopen, maar de hoofdzaak, de moed ontbreekt u!’ lachte Lodewijk. ‘Heden avond nog? Ik wil het gaarne gelooven: Hildegard is een parel. Ik kan den man slechts gelukkig noemen die haar tot vrouw krijgt!’

‘Martha niet te vergeten, die heeft ook een

[pagina 128]
[p. 128]

hart van goud evenals uw vader.... Gij allen hebt het van hem geërfd.’

‘Kom, laat mij buiten het spel,’ schertste Lodewijk, ‘voor vleitaal ben ik niet vatbaar. Dat prijs ik in mijne tante Mina, die mij zoo even zegde, dat ik de lichtzinnigheid mijns vaders overgeërfd had.’

‘Oude wijvenpraatjes?’

‘Er ligt een greintje waarheid in.... wij zijn zoo lichtzinnig geweest geene kapitalen af te zonderen, dus zal ook de uitzet van Hildegard eenigszins mager uitvallen.’

‘Dat zijn bijzaken!’ antwoordde Gustaaf.

‘In de oogen uwer ouders wellicht niet. Hebt gij ook reeds daaraan gedacht?’

‘Natuurlijk; papa is met mijne keuze tevreden.’

‘En uwe mama?’

‘Zij zal aanvankelijk wellicht op haren adel pochen, maar toegeven moet zij toch; daarvoor zal oom Rüdiger wel zorgen, wanneer ik het met mijne gronden niet klaar speel. Hij heeft het mij reeds beloofd.’

‘Met hem hebt gij dus ook reeds een verbond gesloten?’ ging Lodewijk opgeruimd voort. ‘Met zulk eene reserve in de achterhoede staat gij toch aan de spits van een machtig leger! En ondanks dat alles geen moed!’

‘Neen, ondanks dat alles niet! Geeft Hildegard mij het jawoord, dan mag op mij afkomen wie wil; ik zal aan allen het hoofd bieden. Maar uit deze onzekerheid wil ik gered worden.’

Zij waren voor de straat blijven stilstaan, waar Lodewijk woonde. Hij reikte zijn vriend de hand met de woorden:

‘Dan zal ik wel verplicht zijn de kastanjes voor u uit het vuur te halen. Gij zult heden avond nog zekerheid hebben. Kom over een half uur en vraag naar mij; zegt u de meid dat ik niet te huis ben, dan verwacht ik u morgen ochtend in het ziekenhuis om verder te overleggen’

‘Dan ware het aanzoek dus afgewezen?’ zuchtte de bouwmeester.



illustratie
vondel in zijn studeervertrek met zijne dochter anna en jan de wolff.




illustratie
de bank van leening te amsterdam, naar eene oude gravure.


‘Voorloopig ja; maar een boom valt niet bij den eersten houw. Daarmede kunt gij u troosten. Overigens geloof ik niet, dat de meid u zal afwijzen; behoud dus goeden moed. Drink ergens een glas wijn en lees het nieuwste dagblad; in een half uur verwacht ik u.’

Lodewijk knikte zijn vriend nog eens met een bemoedigenden lach toe, en sloeg de straat in en als het dienstmeisje hem zegde, dat de familie in het prieel in den hof was, ging hij er regelrecht heen. De laatste stralen der ondergaande zon speelden nog om de toppen der boomen, in het prieel heerschte reeds schemering.

De armendokter zat met het dagblad in de hand voor de wijnflesch, een glas voor Lodewijk stond reeds op de tafel gereed; de beide meisjes hadden hun naaiwerk weggelegd en praatten zacht met elkander.

‘Zoo zoo, zijt gij daar?’ zegde de dokter op zijne bedaarde opgeruimde wijze, terwijl hij over het blad een vriendelijken blik op zijn zoon wierp; ‘neem plaats en schenk u in. Een frissche dronk is eene ware lafenis bij deze warmte.’

Lodewijk volgde den raad. Het glas rinkelde zoo sterk als hij het weer nederzette, dat allen hem bezorgd aanzagen.

‘Is u iets onaangenaams bejegend?’ vraagde Martha.

‘Dat hangt er van af!’ antwoordde hij.

‘Ongenoegen met den eersten dokter?’ vraagde de oude heer.

‘O neen, wij staan op den besten voet met elkander, Gustaaf heeft mij om iets verzocht, dat ik hem wellicht niet verschaffen kan.’

‘Mijnheer van Grüttner?’ vraagde Hildegard haastig.

‘Ja, hij betreedt mogelijk nooit meer dit huis.’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken