Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 193]
[p. 193]

[Nummer 25]

Onze gravures.

Een Noord-Hollandsch meisje.



illustratie
een noord-hollandsch meïsje, naar de schilderij van p. wagner.


Indien wij het lieflijke blauw of het schitterende git van den oogappel, waarover de lange zijden wimpers thans droomerig neergedaald zijn, en den rozigen tint der fraaigevormde wang op deze afbeelding zien konden, dan zou dit fijne kopje ons nog veel schooner en idyllischer voorkomen. Toch is het slechts de beeltenis van een landmeisje, eener dochter uit den rijken Noord-Hollandschen boerenstand, een weinig verdichterlijkt misschien, maar volstrekt niet onwaar van voorstelling. Duidelijk komt op onze teekening al het karakteristieke en eigenaardige uit van de nationale klederdrachten, die in de verschillende streken van Noord-Nederland, vooral ten platte lande, nog zoozeer in zwang zijn. In de steden en bij de rijke boeren is de oud-vaderlandsche kleeding ook al meerendeels door de Parijzer mode verdreven. Inzonderheid voor de Noord-Hollandsche vrouwen kleeding is dit inderdaad jammer: de geborduurde of kanten kap en het gebloemde zijden kleed staat jong en oud ontegensprekelijk goed, en het zware gouden oorijzer, waaraan soms schatten van juweelen bengelen, is een onmiskenbaar bewijs van welvaart. Zoo verdwijnt van lieverlede elke volkseigendommelijkheid voor dien grooten internationalist, dien men progrès noemt, maar die, en naar wij meenen ook in dees geval, niet altoos vooruitgang kan geheeten worden.

Op het ijs.

Aan welke oorzaken het ook moet toegeschreven worden, zeker schijnt het ons, dat wij geene zoo'n harde Winters, evenmin als zulke stikheete Zomers meer beleven als over een goed aantal jaren. Reeds is het geduchtste gedeelte des Winters alweêr achter den rug, en nauwelijks is het den liefhebbers van schaatsrijden of sneeuwsleden een paar dagen vergund geweest hun hart eens terdege aan hunne geliefkoosde uitspanning op te halen. Wat wij

[pagina 194]
[p. 194]

in onze jeugd hoorden verhalen, van zulken strengen en onafgebroken vorst, dat men vóór Antwerpen met zwaarbeladen wagens over de toegevroren Schelde rijden kon en op het ijs zelf eene smidse ingericht had, schijnt heden wel tot de legenden der stad van Antigoon te behooren. Wel drijven soms nog wel ijsschalen in den ouden stroom, maar dat deze schotsen zich tot eenen uitgestrekten ijsvloer zouden vormen, daarvoor blijkt zich niet de minste kans meer te willen opdoen. Voor waters van kleinere strooming en bescheidenere breedte bestaat die kans natuurlijk nog, maar zij schijnt insgelijks derwijze verminderd, dat de schaat senrijders geen oogenblik laten verloren gaan van den beperkten tijd, dat het hun gegund wordt zich aan het langbetrachte vermaak over te leveren. Zoodra maar een goed paar nachten geduchte vorst geheerscht en de wateroppervlakte met een genoegzaam zwaren ijsvloer betimmerd heeft, ziet men alom tafereelen als die, welke onze teekenaar niet onaardig gegroepeerd heeft. Hier, de spiegelgladde rijbaan, feestelijk versierd met vlaggen en wemelend van eene blijgestemde, opgewekte menigte rijders en toeschouwers; daar, het stillere tooneel van eenige visschers, die zich met het steken van paling, bot of spiering onledig houden; en eindelijk de booze ijsbreker, dat verscheurend monster, die aan al dat genot een einde brengt en met zijn ijzeren steven de ijsvlakte krakend uiteensplijten komt. Spoedig invallende dooi maakt echter dit laatste werk veeltijds onnoodig en rooft ontijdig de vreugde van hen, wier bloed reeds sneller begint te jagen, alleen op de gedachte van:

 
Te zwenken, te zwaaien, te drijven, te gaan,
 
Te zwieren, te zweven langs 't ijs van de baan.

De stok van Peter Headstrong,
Gouverneur van Nieuw-Amsterdam.

De vergadering, waarin deze keurige gravure ons binnenvoert, was de raad van de stad New-York, vroeger Nieuw-Amsterdam, eene kolonie door Nederlanders gesticht. De lotgevallen der stad zijn zeer geestig, met Engelschen humor beschreven door Knickerbocher. Het beste deel van het boek is gewijd aan de drie gouverneurs der stad Nieuw-Amsterdam, waarvan Peter the Headstrong de voornaamste was. Zijn naam zegt al genoeg dat het een man was met een harden kop, die zich wist te doen gehoorzamen. Hoe naijverig hij was op zijn gezag, is door genoemd boek A History of New-York en de gravure voor het nageslacht bewaard. Eens, dat Peter, wie weet voor welke gewichtige aangelegenheden, afwezig was en verhinderd zijne volle basstem te doen hooren als voorzitter der vergadering, en er hem veel aan gelegen was, dat de hangende zaken in zijnen geest en naar zijnen zin behandeld werden, zond hij zijn wandelstok als voorzitter van den raad. De geschiedenis zegt dat dit op alle vergaderde leden denzelfden indruk maakte alsof de geduchte Peter zelf de doodstille zaal was binnen komen stappen, om met streng gelaat plaats te nemen in den ledigen voorzitterszetel.

Menig tegenwoordig president van deze of gene onhandelbare vergadering zou waarschijnlijk wel wenschen dat dit ouderwetsche middeltje thans nog werkte.

Wij zijn echter verre van den tijd afgedwaald dat het gezag nog zooveel eerbied en vrees inboezemde.

Of dit vooruitgang of verval beduidt, laten wij den lezer liefst zelf beslissen.

Weggekaapt.

Men kent het koddig effekt, dat de viervoetige artisten in een honden- en apentheater maken, wanneer zij als prinsen en staatdames optreden in gegalonneerde lijfjes of belooverde rokjes, waaronder de opkrullende staart zoo aardig komt uitkijken. Welnu, eene dergelijke uitwerking ongeveer maken op ons de negers van Amerika, die zich in de nieuwmodische Europeesche kleeding met dezelfde onbeholpenheid bewegen als een gedresseerde aap in zijn staatsiepak. Ook bij hen komt telkens de aap uit de mouw, in dien zin dat hunne strijkages en complimenten slechts eene comische nabootsing blijken van hetgeen onder de blanken tot de overgeërfde zeden en gewoonten behoort, en wat dezen dus vanzelf ongedwongen afgaat.

Zelden zagen wij die eigenaardigheid van de goede zwartjes zoo geestig geïllustreerd, als in het lachwekkende tafereeltje van den Engelschen kunstenaar, dat wij in dit nummer weergeven. Zekere trouwlustige Sam, een welgedane heer van middelbaren leeftijd, althans in eigen schatting, heeft zich opgepronkt om plechtig de hand zijner donkerkleurige uitverkorene te gaan vragen. In zijn besten Zondagschen jas, de zwarte knokkelige vingers met glacé geschoeid, treedt hij met een reusachtigen bloemruiker in de hand op de woning der zwarte schoone toe, in het zalig bewustziju van zijne onweerstaanbaarheid.

Doch, o bittere teleurstelling: reeds is een jonger en vlugger medeburger hem vóór geweest en heeft hem den heerlijken buit voor den neus weggekaapt! Het gegiegel van het jeugdige paar zegt hem reeds hoe laat het is nog voor hij het hek is binnengetreden.

De zegepralende mededinger lacht hem in zijn gezicht uit en verkneukelt zich van pleizier over die verblufte tronie van den ouden heer. Het negerinnetje toont zich gevoeliger en tracht hare lachspieren eerbiedig in bedwang te houden, zoodat hare gepotloode wezenstrekken zich slechts tot een veelbeteekenenden glimlach plooien. Hare moeder daarentegen, die den kaalhoofdigen vrijer door het venster heeft zien aankomen, viert achter de deur hare vroolijkheid den vrijen teugel; en als de oude heer verstandig is, zal hij best doen, maar recht door te wandelen alsof zijn bezoek eene andere gold: hier toch is de kans hem knaphandig voor den neus weggekaapt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken