Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

Aan de poort der eeuwigheid.

De gordel van driedubbel metaal, welke Horatius hem wil medegeven, die voor de eerste maal de open zee bevaart, is tot nu toe overbodig geweest voor allen, die met het stoomschip ‘Koning Willem’ het grauwe Nederland met het schitterende Java verwisselden.

In stille nachten, door maan en sterrenlicht verhelderd, terwijl de rollende golven zacht het reuzenschip wiegen, of op dagen van gouden zonneschijn, wanneer het heenglijdt over de licht gekrulde, in duizenden kleuren weerspiegelende groene golven, dan is het schoon, verheven aan boord te zijn van den trotschen damper.

Aan boord is allengs alles tot rust gekomen en beginnen de bewoners van het drijvende hotel elkander opmerkzaamheid te schenken. Over het geheele schip is de zonnetent gespannen; de dames, die vooraf aan Neptunus offerden, zijn ‘frisscher en lieflijker’ dan ooit te voorschijn gekomen en men zegt: ‘zeeziekte maakt schoon;’ en de heeren, die rookende, lezende of rillende in de fijne, gevoelige morgenlucht op dek zijn, begroeten met vreugde de reisgezellinnen. Want de reis is lang en de ruimte beperkt.

Er zijn veel passagiers aan boord; trouwens in de tweede kajuit meer dan in de eerste en het volst is het in het zoogenaamde tusschendek, de verblijfplaats der troepen, die met iedere gelegenheid naar Indië vervoerd worden. Kon de zon daar een blik werpen, veel treurigs en ellendigs zou zij aanschouwen. Onder de gasten in de groote kajuit heerscht eene vroolijke stemming. In den salon liggen tijdschriften en dagbladen en bevinden zich tevens eene boekenkast, een vleugelpiano, albums en kaarten. Maar vooral de tafel is uitmuntend, en ongemerkt wordt de reis voortgezet en nadert men iederen dag meer het einde. De Middellandsche Zee, het Suez-Kanaal en de Roode Zee zijn doorgestoomd. In Port-Said en Aden werden de steenkolen ingenomen en werd de voorraad ijs nagezien; en nu baant de boot zich een pad door den baanloozen, stillen Oceaan; al is het ook bladstil, toch beweegt hij zich als de lange ademhalingen van den gerust slapende.

Na het diner trekken de ouden heeren zich terug; de jongelingen trachten zeebeenen te krijgen en balanceeren over het schommelende dek, 't gaat vroolijk toe op de ‘campagne,’ waar anders eene deftige stilte heerscht. De wind is aangewakkerd tot eene fiksche bries, en nu en dan huppelen de zilveren schuimvlokken over de verschansing en ontlokken een werkelijken of gemaakten gil aan een lieven mond.

Op de zoogenaamde ‘bak,’ die eigenlijk geene plaats voor jonge dames is, bevond zich op 't oogenblik eene jonge dame geheel alleen. Gehuld in een even eleganten als doelmatigen reismantel, over het sierlijke stroohoedje een blauwen sluier, die de wind vroolijk doet wapperen, leunt zij achteloos tegen de koperen leuning, door de ondergaande zon beschenen, in eene zee van goud en licht.

Even onbeweeglijk leunt een jonge officier, tegen den kajuitstrap der 2e klasse passagiers en beschouwt onafgewend de jonge dame. Zijne diepliggende, bruine oogen getuigen van meer dan voorbijgaande belangstelling en de fijne neusvleugels boven de lichtbruine moustache tilen licht. Het verlangen haar aan te spreken is in tweestrijd met zijne vrees, indringend te schijnen. Eindelijk behoudt het verlangen de overhand, vlug staat hij naast haar en vraagt met eene diepe welluidende stem:

‘Herinnert deze plaats u niet aan de terrassen van St. Bastiano boven Napels, de stad van 't voortdurend gedruisch?’

Als zette zij een gesprek voort, antwoordde het meisje, het trotsche hoofdje een weinig omwendende:

‘Gij hebt gelijk; de verwarde geluiden van het werken der machine, het geloei der koeien, het zingen en praten der manschappen en passagiers, deed mij er nog een oogenblik aan denken.’

Toen verzonk zij weder in die koele, bijna trotsche terughoudendheid, welke de jonge officier reeds gedurende de geheele reis aan haar had bemerkt. Die koele, nooit kwetsende, maar iedere toenadering van heer of dame terugwijzende, vervelende, trotsche bedaardheid.....

Zou hij gaan of blijven? Hij besloot tot het laatste; de gelegenheid was te gunstig.

‘Dus heb ik mij niet vergist, toen ik in u de dame meende te herkennen, die in den Herfst, nu een jaar geleden, te Napels op het terras naast mij stond?’

De jonge dame knikte achteloos en zeide koel:

‘Gij waart toen zoo beleefd, mij mijn reisjournaal terug te brengen, dat ik verloren had.’

‘Gij hebt mij dus herkend?’ riep de jonge officier met slecht verholen blijdschap.

‘Dadelijk. Mijn herinneringsvermogen is uitstekend voor gelaatstrekken en.... niet minder voor bewezen diensten!’

De officier boog en zweeg, doch beet op zijne moustache. Zij had hem dus herkend en de geheele reis niet meer aandacht op hem genomen, dan op ieder ander passagier, die haar was voorgesteld. Hij gevoelde zich evenwel gelukkig. Sedert den dag, dat hij haar voor het eerst had gezien, leefde haar beeld in zijn hart en nu hij haar dagelijks zag, beminde hij haar met al de liefde van een onbedorven gemoed, vurig... maar hopeloos. En waarop zou hij ook zijne hoop gronden, hij, een arm officier, die op fortuin moest dienen, en zij de dochter van den schatrijken tabaksplanter Van Muuren.

Met een kloppend hart stond hij zwijgend naast haar. Zij keerde zich om, groette met eene lichte beweging van het hoofd en verwijderde zich zwevend over het dek, met zulk een sierlijken gang, dat zelfs het slingeren van den stoomkolossus er door verminderd scheen.

De dagen spoedden zich voort en de reis naderde haar einde, begunstigd door voortdurend fraai weder, met diepen onbewolkten hemel

Des avonds werd er in den salon muziek gemaakt; men praatte, men lachte, alsof men in een hotel op het vasteland was, en Margaretha van Muuren bewoog zich onder de passagiers als eene prinses, onbewust van hare koninklijke verschijning. En George beminde haar tot gek wordens toe, zooals hij met iederen dag meer moest bekennen. Met hem spreekt zij volstrekt niet meer dan met ieder ander; een nauwlettend opmerker zou wellicht gezegd hebben, minder; het vuur, dat uit zijne oogen straalt, is echter welsprekender dan hij zelfs vermoedt. Hoe dit zal eindigen, daaraan denkt de jeugdige officier niet, hij wil er ook niet aan denken. De reis duurt nog een paar weken en dagelijks kan hij haar zien en dan....

Een prachtige sterrennacht op den grooten Oceaan.

De meeste passagiers hebben hunne hutten opgezocht. Op dek is nog slechts het wachtvolk en eene enkele dame. Margaretha zit dicht tegen de verschansing, een donkere sjaal omhult haar geheel, zwijgend staart zij naar de millioenen lichtende vonken op de vlammende zee. Reeds meermalen heeft zij het lichten der zee bewonderd, maar telkens boeit het haar opnieuw. Niet ver van haar verwijderd staat, in de donkere schaduw van de campagne, George en ziet en denkt slechts aan haar. Alles is doodstil; het dreunen en rollen van de machine is het eenige geluid, de polsslag van den stoomenden Leviathan mag niet stilstaan.

Daar bemeestert een vreeselijke schrik den jongen officier; op eenmaal heeft de pols van hun aller bestaan, opgehouden te slaan, eene onheilspellende stilte is gevolgd op het doffe geluid van het werken der machine; er heerscht eene even haastige als opgewonden beweging onder het scheepsvolk. Margaretha slaat er geen acht op. George springt op en gaat naar de machinekamer. Dadelijk daarop hoort men van beneden een ongewoon leven; slaapdronken matrozen en soldaten tuimelen tegen elkander op de smalle trappen, een ander vreemsoortig geluid doet zich vernemen.... de pompen worden aangezet.

Na eenige oogenblikken verschijnt George, bleek als een doode, op dek. Nu behoeft hij aan geene complimenten meer te denken, daarmede is het nu voorbij, misschien voor altijd.

Margaretha is opgestaan en vraagt hem bedaard:

‘Waarom staat de machine stil, mijnheer Van Epscheuten?’

‘Mejuffrouw,’ stamelt George ademloos en zijne bedaardheid zoekende te herwinnen, ‘een gebrek....’

‘Wat is er gebeurd?’ valt het meisje hem haastig in de rede.

‘Het schip is lek gesprongen, niemand begrijpt er de oorzaak van, noch hoe lang het reeds heeft plaats gehad; onverhoeds heeft men het water bemerkt, dat steeds rijzende is; zoo als u hoort, zijn de pompen reeds in werking.’

‘Bestaat er gevaar?’

Met gebalde vuisten blijft George zwijgend staan.

Na eene korte poos vraagt Margaretha zachtjes:

‘Is er nog hoop?’

‘Hoop is er altijd,’ maar als een kreet van vertwijfeling klonken die woorden van George's lippen, zijne hand wees naar de booten, rond welke zich reeds een aantal matrozen verzameld hadden.

‘Zouden die kleine booten ons allen kunnen bergen?’ vroeg Margaretha huiverend.

‘Wij willen het hopen.’

Wederom zwijgt Margaretha. Eensklaps springt zij op, en voor het eerst ziet George angst en vrees op dat fraaie gelaat.

‘Mijn vader!’ kreet zij, en wil hem voorbij ijlen.

De officier houdt haar tegen.

‘Ik heb uw vader gewaarschuwd. Hij komt terstond hier, voorloopig verzoekt hij u boven te blijven; hij maakt zelf het meest noodzakelijke in orde... hij wenscht dat u op het dek blijft.’

Met gevouwen handen bleef het wanhopige meisje staan.

Op dat gedeelte van de campagne, waar zij zich bevonden, was niemand.

De zachte, zoele avondlucht omgeeft hen en myriaden sterren fonkelen boven hunne hoofden, terwijl de donkere golven van de onpeilbare zee zich voortspoeden. Wellicht rusten zij op haren bodem, vóór dat de nieuwe zon is opgegaan.

‘Zoo jong en schoon en sterven!’ denkt George, terwijl hij Margaretha met een droeven blik aanziet. Aan zich zelf denkt hij niet, ondanks de booten, wordt hij toch van haar gescheiden: hij moet bij zijne soldaten blijven En welke redding bieden die zwakke booten aan! Ware het wellicht niet beter met het zinkende schip onder te gaan, dan verlaten rond te drijven, een speelbal van wind en golven op den wijden Oceaan? Honger en dorst dooden langzaam en smartelijker dan de barmhartige zee.

Als een zucht van vertwijfeling, bijna zich zelf onbewust, klonk het van zijne lippen: ‘Margaretha!’

‘George!’ klonk het zacht terug.

Het volgende oogenblik lagen zij in elkanders armen..... op den drempel der eeuwigheid.

‘Gij bemint mij dus ook, éénig geliefde?’

‘Sedert ik u ken, George!’

‘En gij kondt mij zoo lang naar uw bezit laten wachten, zoo'n langen tijd?’

‘Moest ik eene hoop bij u doen ontstaan, die nooit vervuld kan worden? Mijn vader geeft nimmer zijne toestemming tot een huwelijk met een soldaat! nooit.... nooit!.... zou ik het éénigste geluk, dat ik had, moedwillig vernietigen? Nu toch mocht ik dagelijks met u omgaan, u zien, uwe nabijheid genieten!’...

‘Wist hij dat ik u liefhad?’

‘Reeds sedert lang?’

[pagina 268]
[p. 268]

‘Maar nu zijt gij mijn, nu behoort gij mij toe?’...

‘Ja, geliefde, tot in den dood, mijn George,’

‘Maar als wij ons leven redden?’

Margaretha rukte zich van hem los.

‘Vraag mij niets, George! Laat mij mijne smartelijke zaligheid ten volle genieten!’

Maar George vervolgde met zelfkwellenden angst:

‘Indien wij in het leven blijven?’

Margaretha sloeg hare door tranen verduisterde oogen tot hem op en kreet:

‘Dan, George, zijn wij dood voor elkander!’

Snikkend wierp zij zich weder in zijne armen.....

De pompen kraakten en steunden als in vermoeiden strijd met het verraderlijk element, de matrozen staan bij de booten. De passagiers loopen wild en radeloos door elkander, terwijl de geconsigneerde soldaten een woest gebrom aanheffen.



illustratie
een liedje uit den ouden tijd, naar de schilderij van p. felgentreff.


Hoe lang George en Margaretha zoo bij elkander hebben gestaan, arm in arm, wisten zij niet. Alles vergaten zij wat hen omringde, zij geloofden zich alleen op den drempel der eeuwigheid. De luidklinkende metalen stem van den kapitein wekt hen plotseling uit hunne verdooving. Het water begint te zakken: het gevaar is voor het oogenblik geweken.... het schip is gered!....

Margaretha rukt zich los uit George's armen, valt hem nog eenmaal om den hals en kust hem met den kus der reinste, innigste liefde.

‘Vaarwel, George! vaarwel, mijn innig geliefde man, mijne hoop en mijn leven, vaarwel!....’

George kon nauwelijks een woord uiten.

‘Dat is het uur van mijnen dood,’ steunde hij. ‘De dooden zwijgen en verraden niets.’

Als vernietigd zinkt George's hoofd op zijne borst. Toen hij opzag, was hij alleen.....................

En wederom gingen de dagen voorbij, elken dag prachtige zonneschijn, juist genoeg wind om de warmte te temperen, en passagiers en manschappen, niemand dacht meer aan het geleden gevaar, alles ging weder zijn ouden gang, men las, maakte muziek, besprak met een ijver, eene betere zaak waardig, de nietigste, dagelijksche voorvallen en vermaakte of..... verveelde zich.

[pagina 269]
[p. 269]

George en Margaretha waren elkander vreemder en beiden hielden zich meer op een afstand dan ooit te voren. Alleen kon men bemerken, dat zij ernstiger en bleeker waren dan voorheen.

Mijnheer Van Muuren, Margaretha's vader, zit gemakkelijk in zijn schommelstoel, rookt, studeert, rekent, schrijft en spreekt over allerlei, evenveel als altijd, dat wil zeggen, bijna niets. Hij geeft de voorkeur aan eene partij schaak, waarbij, zooals men weet, weinig of niet wordt gesproken.

Op een goeden dag ontbreekt hem echter zijne tegenpartij Toevallig is George in den rooksalon en Van Muuren vraagt hem dringend: ‘Speelt gij schaak? Zullen wij eene partij maken?’

George van Epscheuten buigt sprakeloos van verwondering. Het is de eerste maal, dat de planter hem aanspreekt. Vóór hij nog volkomen bewust is van hetgeen er gebeurt, zit hij tegenover den vader van Margaretha en spant zich in zijne gedachten te regelen en meester over zijne gelaatstrekken te blijven.

De partij wordt aangenaam afgespeeld. George maakt gebruik van al zijne kennis en oplettendheid, om de tegenpartij het niet al te gemakkelijk te maken, waardoor deze blijkbaar wordt gestreeld. Sedert dat oogenblik speelden zij meermalen eene partij met elkander en wisselden nu en dan eenige woorden.

Margaretha wordt steeds door George vermeden; hare fraaie, regelmatige trekken zijn even onbewegelijk en kalm als immer te voren; alleen wordt zij met den dag bleeker en magerder.

Reeds telde men de dagen, die er moestenverloopen, eer men zou aankomen, toen de heer Van Muuren na eene gespeelde partij, die hij aan George verloren had zeide:

‘Zijt ge met lijf en ziel soldaat, mijnheer Van Epscheuten?’

‘Het is mijn vak,’ antwoordde George eenvoudig.

‘En natuurlijk dweept gij er mede?’



illustratie
vaticaansche tentoonstelling. - Judith vertoont het hoofd van Holophernes, naar de schilderij van pietro aldi.


[pagina 270]
[p. 270]

‘Ik hoop, dat ik mijn plicht doe.’

‘Natuurlijk zult gij dat doen; maar houdt gij ieder ander beroep voor minder aangenaam, voor minder.... eervol?’

George haalde stilzwijgend zijne schouders op.

‘Zoudt ge niet liever een ander beroep willen uitoefenen? Zich voor eene onverschillige zaak te laten doodschieten of verminken, vind ik niet dat de voorkeur verdient.’

George lachte bitter. ‘Waarom gesproken over toestanden, die zich toch niet laten veranderen?’

Mijnheer Van Muuren stapte echter van zijn onderwerp niet af.

‘Kom, kom, alles is mogelijk; wat zoudt gij er bijvoorbeeld van denken, om koopman te worden?’

‘Om u de waarheid te zeggen, heb ik over zoodanige mogelijkheid nooit nagedacht.’

Mijnheer Van Muuren ziet hem een oogen blik uitvorschend aan en zeide toen langzaam en nadrukkelijk:

‘Gij bevalt mij. De geheele reis heb ik u gadegeslagen.’

George verbleekte van schrik.

‘Ja, gadegeslagen, bijzonder sedert dien nacht van angst en schrik.... Gij en mijne dochter,’ ging de planter voort, ‘Margaretha is een dapper meisje, maar gij hebt u evenzeer als een braaf soldaat gehouden. Ik acht u en heb mijn kind lief. Maar, zooals gij weet, aan een “soldaat” geef ik haar nooit... Mijnheer Van Epscheuten, gij bemint mijne dochter; zoudt gij aan haar dien van goud schitterenden uniform willen opofferen en eenvoudig koopman worden, zooals ik ben?’

Verbaasd, verstomd door het onverwachte, ongelooflijke geluk, dat zich aan hem voorspiegelde, boog George het hoofd; toen hij het ophief, schitterden er tranen in zijne oogen. Hij bukte om de hand van den planter aan zijne lippen te brengen, maar deze legde hem de beide handen op zijne schouders en zeide:

‘Gij zijt de onze?’

‘Met geheel mijn hart!’

Op hetzelfde oogenblik klonk de klok voor het diner en spoedig daarna verscheen eene bekoorlijke meisjesgestalte in de deur.

‘Margaretha,’ zeide haar vader, ‘Mijnheer Van Epscheuten zal u aan tafel geleiden. Geef uwen verloofde den arm.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken