Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Volgt de stem des harten.
Novelle.
(Vervolg.)

Onder zulke gedachten kwam Bodo met zijn toilet gereed, waarna hij zich in allerhaast naar het visschershuis begaf, nadat hij eerst bij den tuinier van het badhôtel den schoonsten ruiker besteld had, die in de badplaats te krijgen was. Vervuld met zoete verwachtingen, ging hij recht op zijn doel los, toen hij tot zijn leedwezen den gezantschapssecretaris ontmoette, dien hij in dit oogenblik gaarne gemeden had.

‘Wil naar neef Reibnitz,’ antwoordde de graaf verlegen op diens vraag naar het doel van zijn vroegen tocht.

‘Maar wat wilt gij met de bloemen?’

‘Aan mijne nicht brengen.’

‘Altijd galant,’ spotte de gezantschapssecretaris, ‘het schoonste, waarmede hij zijne liefde siert, zoekt hij op de vlakke velden.’

‘Doe mij het genoegen, mij niet met uwe spotternijen lastig te vallen. Heb haast, tref anders niemand tehuis.’

Blijde van den lastigen vriend ontslagen te zijn, spoedde Bodo zich verder, vervolgd door de wantrouwende blikken van den diplomaat.

‘Die dwaas wil me wat wijs maken,’ bromde hij schimpend, ‘maar ik wed, dat hij zich naar mejuffrouw Richter begeeft. Het is werkelijk onbeschaamd mij te willen misleiden. Hij zal er voor boeten.’

Intusschen begroette Randau de dame in hare woning, en reikte haar den welriekenden ruiker met zijne bevalligste buiging en het beminnelijkste lachje over, terwijl hij, toen hij den luitenant zag, met wien hij haar in vertrouwelijk gesprek vond, eene lichte opwelling van jaloerschheid niet kon onderdrukken.

‘Stoor u toch niet?’ vraagde hij, Koert twee vingertoppen toereikend en de gezelschapsjuffrouw vriendelijk toeknikkend. ‘Ben zoo vrij, mejuffrouw te komen vragen, hoe het feest van gisteravond haar bekomen is?’

‘Gij zijt al te goed,’ antwoordde zij. ‘Maar wilt u niet plaats nemen, graaf?’

‘Met genoegen! Gevoel me nog een weinig aangegrepen, vermoeid. Was geen gemakkelijk werk alles te regelen. Heeft me veel hoofdbreken gekost, ben afgemat door inspanning, vermoeiend werk. Heerlijkst loon, als gij tevreden zijt, en u vermaakt hebt.’

‘Uitstekend!’ antwoordde de dame lachend. ‘Vooral in den cotillon -’

‘Zeer vleiend! Geloof aanleg voor zoo iets te hebben. Geboren maître de plaisir en toekomstig opperceremoniemeester, zooals vorstin v. Raudenberg gewoonlijk zegt. Kent toch de vorstin?’

‘Ik ben helaas niet zoo gelukkig -’

‘Mijne tante van moederszijde,’ merkte de graaf op, eene hooge borst zettend. ‘Bekoorlijke dame! Zal mij genoegen doen, u haar voor te stellen.’

‘Daarvoor zal zich niet zoo gemakkelijk eene gelegenheid opdoen.’

‘Reken er vast op, dat u den volgenden Winter Berlijn bezoekt. Stel me geheel te uwer beschikking; zal u bij tante Melanie inleiden; voornaam gezelschap, koninklijke prinsen, ministers, afgevaardigden Ook oom Diederik, hofmaarschalk Zijner Hoogheid, zal zich verheugen -’

Deze belangrijke mededeelingen over zijne familiebetrekkingen, waarmede de graaf bij de dame indruk hoopte te maken, werden helaas afgebroken door de onverwachte komst van den gezantschapssecretaris, die eveneens een grooten ruiker overhandigde en met het onschuldigste gelaat der wereld naar den toestand der dames vernam.

Nog was Bodo niet geheel en al bekomen van deze onaangename verrassing, toen bijna gelijktijdig de lange gestalte van den kapitein en het korte figuur van den kamerheer verschenen, beiden met de onvermijdelijke ruikers en de gewone vragen, alsof allen saamgezworen hadden den graaf de overwinning te betwisten.

Terwijl de heeren met ontsteld gelaat elkander aanzagen, en van weerszijden elkander daar wenschten, waar de peper groeit, wierp de dame in het geheim de gezelschapsjuffrouw een spottenden blik toe, terwijl zij nauwlijks een luid gelach vermocht te onderdrukken.

Het was inderdaad een grappige toestand, welks onwaardigheid Koert het diepst gevoelde.

‘Hoe!’ zeide zij, hem alleen een vriendelijk lachje schenkend, toen hij, om niet langer getuige te zijn van het hem walgend tooneel, het eerst opstond, om te vertrekken. ‘Gij gaat ons reeds verlaten? Waarom haast gij u zoo?’

‘Ik moet vóór het vertrek van de post nog een dringenden brief schrijven.’

‘Dat spijt me. Ik hoop, dat we elkaar spoedig weerzien. Ik zou liefst geen oogenblik verliezen, en zoo spoedig mogelijk met teekenen beginnen.’

‘Gij hebt slechts te bevelen.’

‘Als het u dan goed is, kunnen we reeds morgen er mede aanvangen.’

Eerst nadat Koert vertrokken was, gevoelde de graaf zich weder op zijn gemak en zocht opnieuw met zijne voorname familie en het hooge gezelschap, dat bij de vorstin v. Rau-

[pagina 376]
[p. 376]

denberg aan huis kwam, te schitteren. De gezantschapssecretaris zocht door zijne geestigheid indruk te maken en sprak van zijne vooruitzichten, terwijl de oudere kapitein door zijne militaire houding en de bekrompen kamerheer door opsomming zijner overwinningen in wedrennen zooveel mogelijk indruk zochten te maken op de bezitster van millioenen.

Eindelijk namen de heeren afscheid, het laatst de graaf met een bezwaard hart en ontstemd over de onverwachte mededinging, naijverig op Koert en vooral boos over de valschheid van den met hem bevrienden gezantschapssecretaris, wien hij over zijne handelwijze rekenschap afvroeg, toen hij hem aan de table d'hôte weder ontmoette.

‘Mooie vriend!’ zeide hij boos. ‘Had u tot zulk eene trouweloosheid niet in staat gedacht.’

‘Ik betaal u slechts met gelijke munt. Waarom trachttet gij mij te misleiden? Gij hebt toch geen uitsluitend recht, geen patent op de dame?’

‘Maar den voorrang. Heb ze toch eigenlijk het eerst ontdekt.’

‘Daar ons beider kansen meer dan onzeker schijnen,’ antwoorddde de sluwe diplomaat, ‘willen we niet strijden om de huid van den beer, vóór hij gevangen is. Ik vrees, dat de dame meer belang stelt in Koert dan in ons beiden.’

‘Belachelijk! Zal toch geene zottin zijn en den armen luitenant nemen, als zij een graaf of een toekomstig gezant krijgen kan.’

‘Op dat punt kan men met vrouwen niet rekenen; zij vragen niet naar rang en geboorte, als hun hart in het spel is. Daarom zou ik u iets ten goede willen voorstellen.’

‘Laat hooren. Ben wezenlijk nieuwsgierig.’

‘In plaats van met elkander te twisten en te strijden, moesten we liever gemeene zaak maken, en een aanvallend- en verdedigend verbond tegen Bergen sluiten. Tot het ons gelukt is, hem op zij te zetten, beloven we elkander wederkeerig te ondersteunen en bij te staan. Wat denkt ge er van, Bodo?’

‘Ben daarmee eens. Weet niet, hoe Bergen te vatten.’

‘Laat dat maar aan mij over; we zullen wel met hem klaar komen, als we maar één zijn en het juiste oogenblik niet laten voorbijgaan.’

‘Afgedaan. Zullen elkander verdragen en tegen den gemeenschappelijken vijand handelen.’

Om het zoo even gesloten verbond te bezegelen dronken de verzoende vrienden aan de table d'hôte eene flesch champagne en klonken met de schuimende glazen op het welgelukken hunner plannen, terwijl elk in stilte hoopte, na den gevaarlijken mededinger verwijderd te hebben, den anderen op zij te zetten en de erfgename voor zich te winnen. -



illustratie
verdachte klanten, naar de schilderij van f. kotschenreiter.


Onbekommerd om al deze aanslagen, die op haar persoon gericht waren, onderhield zich mejuffrouw Richter met hare gezelschapsjuffrouw over hare afwezige aanbidders, die zij zonder uitzondering aan eene scherpe critiek onderwierp en met onmeedoogenden bijtenden spot hekelde.

‘Hoe bevalt u mijnheer de graaf?’ vraagde zij spotachtig. ‘Gardeofficier, toekomstige landheer, neef der vorstin v. Raudenberg en van den hofmaarschalk v. Randau, uitstekend danser, bal-arrangeur, maître de plaisir en toekomstig opper-ceremoniemeester. Als ik hem huw, kom ik aan het hof en word de nicht eener doorluchtige tante. Mijn hart, wat wilt ge nog meer?’

‘Ik begrijp niet,’ antwoordde Flora, ‘hoe ge nog schertsen kunt. Al dat drijven staat me tegen. Het is treurig te moeten denken, dat zulk een man -’

‘Dus weg met den graaf! We schrappen hem van de candidatenlijst. Nommer twee, mijnheer de gezantschapssecretaris v. Rohr, geen kwade man, fijn verstand, geslepen staatsman, iemand die steeds vooruit wil, en het nog ver in de wereld zal brengen. Het vooruitzicht als echtgenoote van een gezant nog eenmaal in Rome of Parijs te leven, heeft wel iets aantrekkelijks. Wat dunkt u, schat?’

‘Dan had ik nog liever den graaf; die huichelt ten minste niet en men weet terstond, wat men aan hem heeft.’

‘Dus ook de diplomaat overboord. Nommer drie, de waardige kapitein v. Faldern, geen talent, doch wel karakter. Nommer vier, de kamerheer von Wolkwitz -’

‘De een nog vervelender dan de ander.’

‘En ten slotte, mijnheer v Bergen,’ vervolgde de dame lachend, ‘de eenige candidaat, die wat te beduiden heeft, in wien ik belang stel en op wien ik zou kunnen verliefd raken, indien ik niet eene veel te goede vriendin was.’

‘Met mij moet ge niet rekenen,’ hernam Flora blozend. ‘Ik treed gaarne terug’

‘Dat kan u onmogelijk ernst wezen; de edele ridder zonder vrees en blaam, de romantische held uit den wolfskuil en onze redder.’

‘Hij is me geheel onverschillig,’ zeide de gezelschapsjuffrouw op een toon, die hare woorden logenstrafte.

‘Ik geloof, dat ge u zelve bedriegt en niet wilt erkennen, hoe lief ge hem hebt!’

‘Neen, neen!’ antwoordde Flora, met moeite hare tranen inhoudend. ‘Hij is niet beter dan al de anderen; hij is slechts behendiger in het verbergen zijner plannen. Sedert hij weet, dat ge millioenen bezit, ligt hij ook aan uwe voeten en aanbidt u.’

‘En toch bemint ge hem,’ hernam de dame, ‘en zijt ge jaloersch op me.’

‘Neen, neen!’ riep Flora met hartstochtelijke onstuimigheid. ‘Ik veracht en haat hem evenzeer en nog meer dan al die verachtelijke mannen.’

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken