Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1887-1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (63.02 MB)

Scans (1404.16 MB)

ebook (55.35 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1887-1888)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 377]
[p. 377]

[Nummer 48]

De maagd van Orleans.
Door J.R van der Lans.
(Vervolg.)



illustratie
de maagd van orleans. - Jeanne d'Arc, als krijgsgevangene voor den Hertog van Burgondië gebracht.
Naar de schilderij van J. Patrol.


Thans stond zij op het toppunt der eere; voor geheel Frankrijk was zij het levend palladium, de van God gezonden Maagd, eene heilige. Moeders brachten Jeanne hare kinderen, opdat ze door hare aanraking gezegend mochten worden. Soldaten kusten geknield haren standaard en meenden hunne wapenen onverwinnelijk te maken, door ze langs Jeanne's zwaard te strijken. De nederige Maagd verzette zich tegen de bijgeloovige vereering en onttrok zich aan alle huldebetoon. Nu hare taak vervuld was, had zij zich geheel willen terugtrekken: nu zij de bevrijding des lands gezien had, smeekte zij als de oude Simeon, toen zijne oogen den Verlosser van Israël hadden aanschouwd, dat de Heer Zijne dienares in vrede mocht laten gaan. ‘O! dat ik hier sterven mocht,’ riep zij te Reims uit bij het aanschouwen der vreugde van vorst en volk.

‘En waar denkt ge dat ge sterven zult? vroeg haar de aartsbisschop.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde het meisje: ‘het zal zijn, waar het God behaagt. Ik heb gedaan wat mijn Heer mij gelast had te doen. Thans wilde ik dat het mij toegestaan werd, weer mijne schapen te gaan hoeden, met mijne zuster en moeder!’

Vuriger dan ooit verteerde haar het heimwee naar haar geboortedorp, naar de ouderlijke hut, die zij nooit meer zou terugzien. Hare ouders hadden haar eindelijk de vergiffenis geschonken, die Jeanne hun, onmiddellijk na haar vertrek, in een zielroerenden brief had afgesmeekt; ook haar vader had eindelijk de hemelsche zending van zijn kind erkend en met haar oom was hij naar Reims gekomen, om Jeanne te bezoeken en haar tijding van huis te brengen.

O, hoe vurig wenschte Jeanne hen naar Domremy te vergezellen, hare teerbeminde moeder aan het hart te drukken, hare broeders en zusters, de vriendinnen harer kindsheid, hare schapen en bloemen, maar bovenal haar dierbaar heiligdom, de nederige dorpskerk terug te zien! Doch helaas, de koning wilde haar niet laten vertrekken; hij meende hare diensten niet te kunnen ontberen; en toch Jeanne wist dat hare taak geëindigd was; slechts één jaar moest die duren; je n'ai qu'un an à durer, had ze vroeger reeds gezegd toen zij met de aarzelingen en weifelingen harer medestrijders te worstelen had.

Op uitdrukkelijk verlangen des konings stelde ze zich opnieuw aan het hoofd der troepen; thans gold het, van Reims op Parijs te trekken, gelijk zij vroeger den tocht van Orleans naar Reims gemaakt had. Helaas! de heldin, die te voren iedere stad, iedere vesting voor hare wapenen deed bukken, stiet het hoofd voor

[pagina 378]
[p. 378]

Parijs. Doch had de Maagd zich groot getoond in hare zegepralen, niet minder groot toonde ze zich in de nederlaag. Had zij vroeger alle eer gegeven aan God, thans berustte zij in Zijn aanbiddelijken wil, en gewond en ontmoedigd, doch met christelijke gelatenheid hing zij hare blanke wapenrusting op als een ex-voto in de koninklijke basiliek van Saint-Denis.

Toen hare rechters haar later vroegen, waarom ze dit gedaan had, antwoordde zij:

‘Uit godsvrucht; het is de gewoonte der strijders als zij gewond zijn; ik had eene wonde ontvangen voor Parijs en ik offerde mijne wapenen aan Saint-Denis, omdat Saint-Denis de wapenkreet van Frankrijk is.’

Misschien dreef haar daartoe ook het bewustzijn, dat hare krijgersloopbaan ten einde spoedde; reeds was het heilige zwaard, dat zij van hare hemelsche schutsvrouw Catharina ontvangen had, in haar hand gebroken, en onophoudelijk bereidden de stemmen, die haar vroeger steeds tot den strijd op het oorlogsveld hadden aangevuurd, haar voor op een geheel anderen, veel zwaarderen strijd.

Toen de Maagd van Orleans zich den 15en April 1430 op de wallen van Melun bevond, dat juist het gezag des konings erkend had, ontving zij van hare heilige raadgevers de smartelijke openbaring dat zij vóór het feest van St. Jan gevangengenomen zou worden, dat God het aldus besloten had en dat zij zich op Hem moest verlaten; want dat Hij haar helper zou blijven. Van dat oogenblik af werd die vreeselijke voorspelling haar bijna dag aan dag herhaald, maar hoezeer het ontzettend vooruitzicht, in de handen des vijands te vallen, haar inwendig folterde, uiterlijk toonde zij zich even moedig, even dapper, even onvermoeid als altijd. Wel trad zij niet meer als hoofdaanvoerster van den veldtocht op; hare stemmen geboden het haar niet langer; maar zij gehoorzaamde gewillig aan de bevelen des konings of zijner legerhoofden en was altijd in het heetst van het gevecht, als om het noodlot te gemoet te gaan, dat haar was aangekondigd.

VII.
De martelares.

De 24e Mei van het jaar 1430 was de noodlottige dag, waarop de schrikkelijke profetie in vervulling zou gaan. Bij een uitval te Compiègne viel Jeanne d'Arc in handen der Burgondiërs, de bondgenooten van de Engelschen, hare doodvijanden. Een kreet van schrik en ontzetting ging uit geheel Frankrijk op, bij het vernemen dier verpletterende tijding; de stad Tours schreef zelfs een openbaren rouw uit en de geheele bevolking jammerde om het lot harer heldin. Alleen de rijksgrooten en raadslieden des konings, welke sinds lang met afgunstig oog de glorie der Maagd hadden gadegeslagen, die al hunne grootheid in de schaduw stelde, toonden zich onverschillig, en de koning, zelfs de koning, die aan Jeanne zijne kroon had te danken, stak geene hand uit om haar te bevrijden. De snoodste ondank was het loon voor Jeanne's heldendaden: 't is het lot der grootste en edelste telgen van ons geslacht!

De Engelschen jubelden. Eindelijk was dan die gehate ‘koeienhoedster’, wie zij al hunne nederlagen te wijten hadden, op hare beurt verslagen, krijgsgevangene. Ha! met wat wellust zouden zij aan haar den dood wreken van die duizenden en duizenden wapenmakkers, door de zegevierende wapenen der Maagd geveld! Met welk een duivelsch genot zouden zij de vreeselijke bedreiging ten uitvoer brengen, die zij haar in machtelooze woede reeds zoo dikwijls naar het hoofd hadden geslingerd, de bedreiging namelijk van haar als heks te verbranden!

Want daardoor alleen kon de geheimzinnige macht der Maagd, die van God zeide gezonden te zijn, gebroken worden. Door hare buitengewone daden, in plaats van aan Gods hulp, aan den invloed van helsche machten toe te schrijven, door de Maagd van Orleans tot eene toovenares, eene bezetene te maken, zouden zij het heilig ontzag, dat zij tot dusverre bevolking en leger had ingeboezemd, met éénen slag vernietigen. De gedachte dat God zelf in den persoon van Jeanne tegen hen streed, zou hunne krijgers niet langer de wapenen uit de hand doen vallen.

Doch tot de volvoering van dit helsche plan behoefden zij de hulp van een geestelijk rechter, bevoegd om in zulk eene aangelegenheid vonnis te vellen en tevens bereid volgens hun verlangen uitspraak te doen. Zulk een handlanger vonden zij in den onwaardigen bisschop Cauchon, die er niet voor terugschrikte zich de handen te bezoedelen met het bloed eener onschuldige maagd, alleen om zijne heerschzuchtige lusten te bevredigen. Pierre Cauchon, bisschop van Beauvais, had, door eerzucht verteerd, sinds lang de partij der Engelschen tegen zijn vaderland gekozen; hun goud, hunne beloften hadden hem aangelokt, en hij droomde van den aartsbisschoppelijken zetel van Rouaan, dien hij, de onwaardige indringer in het heiligdom, door hun invloed hoopte te verkrijgen. - Ergert u niet, katholieke lezers; zelfs onder de twaalven was een verrader.

Pierre Cauchon dan nam op zich, de wraakzucht zijner meesters te believen. Hij eischte Jeanne op als iemand, die van tooverij, afgoderij en inroeping der duivelen verdacht, voor zijne geestelijke rechtbank behoorde betrokken te worden, als zijnde afkomstig uit zijn bisdom. Maar de Burgondiërs wilden hunne kostbare prooi zoo spoedig niet uitleveren, en eerst nadat Jeanne een half jaar lang van de eene gevangenis naar de andere gesleept was, werd zij eindelijk voor tien duizend franken aan de Engelschen verkocht!

‘Ik wil liever sterven,’ had zij menigmaal in haren kerker uitgeroepen, ‘dan aan de Engelschen overgeleverd te worden.’ Helaas, thans was zij in de macht harer doodvijanden, en waarlijk, de dood was verkieselijk boven het lot, dat de arme Maagd van dat oogenblik te verduren had. Aan handen en voeten gekluisterd, kromgesloten in eene ijzeren kooi, werd zij te Rouaan in een toren gekerkerd, dagelijks gefolterd door beulen, die haar met smaad en schimp overlaadden en zelfs wreedaardig hare nachtrust verstoorden. En die voortdurende kwelling was nog niets in vergelijking bij de eindelooze folteringen van dat monsterachtig proces, hetwelk thans voor haar begon, en waarvan wellicht in de geheele geschiedenis der menschelijke ongerechtigheid geen voorbeeld bestaat, tenzij het proces en de kruisdood van onzen goddelijken Verlosser.

Wij zullen ons niet verdiepen in het weefsel van leugen, laster en list, in dien doolhof van kuiperijen, strikken en lagen, boven welks ingang wel de woorden mochten geschreven staan, die Dante boven de hellepoort las:

Gij die hier binnentreedt, laat alle hope varen!

Alle hope, dat is alle uitzicht op verlossing; want toen dat ongerechtig pleit begon, stond het reeds vast in welken geest het beslist zou worden. Cauchon had op zich genomen, daarvoor te zorgen; door omkooperij, door list en geweld had hij een aantal handlangers weten bijeen te brengen, gereed hem in alles te believen, terwijl hij bij elke aarzeling, bij het geringste blijk van zelfstandigheid steeds de gewapende macht der Engelschen tot zijne beschikking had, om elke tegenspraak te smoren en slaafsche onderwerping af te dwingen.

Den 20en Februari 1431 kwam men Jeanne in haren kerker aanzeggen, dat zij den volgenden morgen om acht uur in de kapel van het koninklijk slot had te verschijnen, om daar te antwoorden op de vragen, die haar gesteld zouden worden. De gevangene verlangde niets liever dan zich te rechtvaardigen; gaarne voldeed zij dus aan die oproeping en verzocht alleen dat hare ondervragers niet uitsluitend tegenstanders harer partij zouden zijn en dat het haar toegestaan zou worden, vóór het verhoor eene heilige mis bij te wonen. Dat dubbele verzoek, hoe bescheiden en billijk ook, werd afgeslagen. Het was Jeanne niet eens vergund een oogenblik in gebed de knieën te buigen voor het altaar, dat zij voorbijging.

Daar verscheen dan de Maagd van Orleans voor hare rechters. Pierre Cauchon met zijne handlangers spande de vierschaar; een veertigtal bijzitters, doctoren en professoren, schriften godgeleerden zaten met somberen ernst in het ronde geschaard. Met gehuichelde minzaamheid richtte Cauchon tot Jeanne wat hij eene ‘liefderijke vermaning’ noemde; hij spoorde haar aan, de volle waarheid te zeggen en verlangde dat zij dit bij eede zou beloven. Gaarne verzekerde Jeanne, naar waarheid op alle vragen te zullen antwoorden; wat echter de openbaringen betrof, die zij van God had ontvangen, daaromtrent verklaarde zij niets te zullen uitbrengen tenzij hare stemmen het haar veroorloofden, - al zou men haar ook het hoofd voor de voeten leggen. Geknield, met de handen op het missaal, nam zij God tot getuige van deze plechtige belofte.

Maar voor hare rechters was dit niet genoeg; het was hun juist te doen om die openbaringen, waarop zij hunne acte van beschuldiging moesten bouwen, en thans begon dat kruisvuur van strikvragen en spitsvondigheden, die eindelooze reeks van verhooren, zoo sluw berekend en zoo listig verwikkeld, dat zelfs een geleerd theologant er zich in zou verward hebben, en waarop hier geantwoord moest worden door een meisje, die niets anders kende dan de twaalf artikelen des geloofs, die zij als kind had geleerd. Geen advocaat, geen raadsman werd haar toegevoegd; alleen had zij te antwoorden; alleen zich te rechtvaardigen; gewis, hier stond zij tegenover eene veel geduchtere overmacht dan toen zij den legers van het trotsche Engeland het hoofd bood.

Maar God stond haar ook hier ter zijde en duldde niet dat Zijne dienares beschaamd werd. Integendeel, zij beschaamde hare ondervragers door hare besliste en kernachtige antwoorden, die al hunne valstrikken verijdelden, ja, het geheele duivelachtige plan van Cauchon in duigen dreigden te werpen. Daarom besloot hij dan ook, na zes openbare verhooren, haar voortaan slechts in het geheim, in tegenwoordigheid van maar enkele vertrouwde handlangers, met zijne vragen te folteren.

Alle antwoorden van Jeanne werden opgeschreven, maar verdraaid en vervalscht en wat niet geschikt was, om tot beschuldigingen verwrongen te worden, werd eenvoudig vernietigd.

Zoo slaagde men er in, een requisitorium op te stellen van zeventig artikels, waarin het geheele vlekkelooze leven der Maagd als eene aaneenschakeling van gruwelen voorgesteld en zij zelve als toovenares, godslasteraarster, heiligschennige en afgodendienster uitgekreten werd, terwijl de slotsom was dat zij onderwerping weigerde aan de Kerk!

Tastbare, schandelijke leugen; want Jeanne hield niet op hare gehoorzaamheid en hare liefde te betuigen jegens de Kerk; zij hield niet op te smeeken, dat men hare zaak zou onderwerpen aan de uitspraak van den onfeilbaren Opperrechter te Rome; doch daar wilde Cauchon niet van hooren en een zijner handlangers duwde haar zelfs driftig toe, dat men den Paus zoo ver niet kon gaan halen.

Er was haast bij dit werk der hel; de Engelschen hunkerden naar haar bloed; Jeanne moest sterven, en wel als toovenares op den brandstapel, zoo wilde het de goddelooze politiek. Eens dat het leven der ongelukkige in gevaar werd gebracht door eene hevige koorts - het gevolg harer martelingen - die den duivelschen toeleg dreigde te verijdelen, gebood de hertog van Warwick dat men geen middel zou sparen, om haar in het leven te houden, opdat zij toch den brandstapel niet ontgaan zou.

Jeanne zelf hoopte nog altijd op verlossing: hare stemmen beloofden het haar immers, zoo meende zij. ‘Getroost u in alles,’ zeiden zij haar; ‘bekreun u niet om uwe marteling; gij zult eindelijk in het koninkrijk der hemelen komen.’ Het arme, eenvoudige kind begreep niet dat die verlossing, welke haar van Godswege werd toegezegd, de marteldood zou zijn. ‘Ik heb aan mijne stemmen gevraagd of ik verbrand

[pagina 379]
[p. 379]

zou worden,’ verklaarde zij eens; ‘zij hebben mij geantwoord dat ik mij op Onzen Heer moest verlaten, en dat Hij mij zou bijstaan.’

Dat onwrikbaar vertrouwen op de hulp des Heeren hield haar staande in dien vreeselijken strijd, en toen Cauchon haar naar de folterkamer liet sleepen, om met geweld haren moed te breken, riep zij uit: ‘Al liet ge mij de leden uiteenrukken, dat de ziel mij uit het lichaam vlood, dan nog zal ik niets zeggen.’ Zij mocht de geheimen, haar door engelen en heiligen toevertrouwd, niet ontsluieren; zij mocht niet toegeven, zooals men van haar eischte, dat die stemmen van de duivelen Satan, Belial en Behemoth kwamen; zij moest en bleef volhouden dat zij alles wat zij goeds gedaan had, verricht had op Gods wil; tout ce que j'ai fait de bien, je l'ai fait de par Dieu! En daags vóór de uitspraak van het vreeselijke vonnis was haar laatste woord: ‘Al zou men mij naar het schavot leiden, al zag ik reeds den brandstapel voor mij, en den beul gereed om hem aan te steken; ja, al stond ik reeds in de vlammen, dan nog zou ik alles, wat ik gedurende het proces gezegd heb, volhouden tot in den dood.’

Cauchon stond op: het werk der boosheid naderde zijne voltooiing; vier maanden had het afschuwelijk pleit tusschen heiligen eenvoud en duivelsche ongerechtigheid geduurd; den volgenden dag, 24 Mei zou de uitspraak plaats hebben. Als laatste formaliteit vroeg hij de beschuldigde - o bittere bespotting! - of zij nog iets te zeggen had en daarmede was het proces afgeloopen.

In den vroegen morgen van den 30en Mei werd aan Jeanne een priester gezonden om haar op den dood voor te bereiden; want nog denzelfden morgen zou het vonnis voltrokken worden; om acht ure moest zij zich op het kerkhof Saint Ouen bevinden, om daar openlijk als een verdorven lid van de Kerk te worden afgesneden en vervolgens aan den wereldlijken arm overgeleverd te worden.

Is het wonder dat op die vreeselijke tijding, welke haar geene hoop meer overliet, de zwakke Maagd hare geheele natuur, al de krachten van haar gezond en jeugdig lichaam, al de vermogens harer ziel in opstand voelde komen tegen den dreigenden dood? Is het wonder dat in het wilde delirium van den doodsangst hare verbeelding haar reeds in gloeiende kleuren het verslindende vuur voor oogen tooverde; dat zij in radeloozen schrik voor dat schouwspel ineenkromp, wanhopig de handen wrong en in bittere jammerklachten uitbarstte?

‘Helaas!’ schreide zij, ‘kan men mij dan zoo wreed mishandelen! Hoe, dit geheele, gave lichaam, dat nooit geschonden is geweest zal vandaag verbrand, tot asch verteerd worden, O! ik zou liever zevenmaal onthoofd worden, dan aldus te worden verbrand.... Ik beroep mij op God, den oppersten Rechter, wegens het ongelijk en de ongerechtigheid, mij aangedaan.’

En terwijl zij aldus in tranen en weeklachten haar doodsbenauwd hart lucht gaf, kwam Cauchon, haar beul haar nog door een laatste verhoor folteren, als om zich te verlustigen in den doodstrijd van zijn slachtoffer.

‘Bisschop,’ riep Jeanne hem toe, ‘bisschop, ik sterf door u.’

Zij begreep, dat haar geen uitweg meer gelaten was, en hare zwakheid vermannende, bereidde ze zich thans moedig voor op den dood. Tot tweemaal legde zij bij den pater Dominicaan, die haar op het stervensuur moest voorbereiden, eene rouwmoedige biecht af en verzocht als eenige gunst, dat het haar toegestaan zou worden, zich te sterken door de H. Communie. Men had haar niet eens veroorloofd haren Paaschplicht te vervullen; zou het haar thans vrijstaan in het uur des doods de H. Teerspijze te ontvangen? Daartoe moest eerst de toestemming van Cauchon gevraagd worden. Na het gevoelen zijner raadslieden ingewonnen te hebben, bewilligde deze in het verzoek, en nu ging een geestelijke het H. Sacrament halen; maar uit vrees voor de Engelschen, deed hij dit ter sluik, zonder misdienaars, zonder kaars alsof zelfs de goddelijke Zaligmaker de trawanten van een Warwick en een Winchester te vreezen had. Als Christen en als priester hierover verontwaardigd, ijlde de pater Dominicaan naar de naaste kerk, verzocht de geestelijkheid hem te volgen en bracht het Lichaam des Heeren met de gebruikelijke plechtigheid naar Gods nederige dienares. Met tal van brandende kaarsen trok de stoet onder het zingen van litanieën door de straten en riep de toegestroomde menigte toe: ‘Bid voor haar!’

Met eerbiedige ingetogenheid en in stil gebed wachtte Jeanne haren Zaligmaker af en ontving haren God en helper met zulk eene liefde en godsvrucht, dat de pater Dominicaan later verklaarde het niet te kunnen beschrijven. Een stroom van tranen vloeide langs hare wangen; doch het waren thans geene tranen meer van bitterheid, neen, van zoeten troost. Gesterkt door den levenden God kon Jeanne nu den dood te gemoet gaan. Wel streed hare ziel nog tegen de zwakheid des vleesches, maar zij putte kracht tot dien strijd uit de blijde hoop, die haar hart vervulde.

‘Meester Pierre,’ vroeg zij aan een der omstanders, ‘waar zal ik van avond zijn?

‘Hebt ge geen vertrouwen op God, mijne dochter,’ sprak de man, zelf nauwelijks zijne tranen kunnende weerhouden.

‘O ja,’ antwoordde Jeanne, ‘ik vertrouw dat ik heden avond in het paradijs zal zijn.

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken