Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1888-1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (66.29 MB)

Scans (1432.93 MB)

ebook (59.76 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1888-1889)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

[Nummer 9]

Onze Gravures.

Twee Wijsgeeren.



illustratie
twee wijsgeeren, naar de schilderij van h. schaumann.


Eigenlijk zijn het er drie; want het kleine dogje, dat naast zijn meester op de rieten bank zit, kijkt misschien nog wijsgeeriger uit zijne oogen dan de deftige, hooggedaste philosoof en de even wijsgeerige vogel, die beiden naar het schijnt verzonken zijn in diepzinnige bespiegelingen over elkanders bestaan. Het tooneeltje verplaatst ons, blijkens costumes en decoratie, in het philosofen-tijdperk bij uitnemendheid, op het laatst der vorige eeuw, in de dagen der Encyclopédie, toen de esprits forts, na de overleveringen en de wetenschap van vroegere geslachten als verouderden ballast over boord te hebben geworpen, door eigene waarneming en eigene denkkracht voor alle raadselen eene splinternieuwe en afdoende verklaring meenden te kunnen vinden. De wijsgeer op onze gravure neemt echter, zou men zeggen, zijne studies nogal

[pagina 66]
[p. 66]

gemoedelijk op, evenals het wandelende paartje, dat in de verte de laan opkomt en geboeid wordt door den aanblik van een kameel, ook al een wijsgeer in zijne soort. Trouwens, het zonnige middaguur en de luwe zoelte van den zoologischen lusthof stemmen meer tot gemoedelijke droomen dan tot ernstige, wijsgeerige overpeinzingen.

Cervantes en zijn meesterwerk.

‘De Spanjaarden hebben maar één goed boek,’ zei Montesquieu, ‘dàt, hetwelk de belachelijkheid van alle andere heeft aangetoond.’ Met dat boek bedoelde hij het onsterfelijke meesterwerk van Don Miguel de Cervantes Saavedra, den eenigen Don Quixote; en al mag de loftuiting overdreven heeten, gelijk dit gemeenlijk met dergelijke stoute, gewaagde uitspraken het geval is; toch schuilt er veel waars in. De lotgevallen van Don Quixote toch vormen de geestigste parodie, welke men zich denken kan, op de zoogenaamde ridderromans van dien tijd, en wanneer men alleen op die onzinnige samenraapsels van onmogelijkheden het oog heeft, mag men gerust zeggen dat Cervantes' werk de onuitstaanbare belachelijkheid van heel die literatuur heeft in het licht gesteld. Vat men verder Montesquieu's bewering, dat de Spanjaarden maar één goed boek bezitten, in dier voege op, dat zij slechts op één boek kunnen roemen, hetwelk in zoo hooge mate als Don Quixote alle hoedanigheden van gedachte en vinding, van gezond verstand en verbeelding, van taal en stijl, van humor en satire, van vernuft en poëzie, van realisme en idealisme in zich vereenigt, - dan zal ieder kunstrechter allicht met de uitspraak van den Franschen denker instemmen.

Overeenkomstig den regel, dat alle geschrijf naar zijne dagteekening moet beoordeeld worden, zal men de groote verdiensten van den Don Quixote eerst goed inzien, wanneer men den tijd in aanmerking neemt, waarin dat meesterlijke boek werd geschreven. In de dagen van Cervantes werd zijn vaderland overstroomd met een stortvloed van zoogenaamde romans, die meestal uit eene aaneenschakeling bestonden van de meest ongerijmde verzinsels. Zonder zich het minst om eenige waarschijnlijkheid te bekommeren, laat staan zich te houden aan de eischen van geschiedenis, aardrijkskunde of tijdrekening dischten de schrijvers van die dagen hunnen lezers de tastbaarste leugens op, niet bij wijze van fabelen of allegorieën om hun in een dichterlijk gewaad de eene of andere waarheid voor te stellen, maar eenvoudig om voedsel te geven aan de ongeregelde verbeelding der romanverslinders van dien tijd. Spoken en draken, heksen en toovenaars, fantastische ridders en roovers zag men in die boeken de onmogelijkste avonturen doorleven; en niet alleen brachten die onzinnige vertelsels het hoofd der hartstochtelijke lezers op hol, maar door hunne eeuwige schildering van gevechten, bloedtooneelen en gruwelen prikkelden zij tot wreedheid en geweld, door hunne weelderige, vaak wulpsche voorstellingen bezoedelden zij de jeugdige verbeeldingen, door de grove dwalingen, die zij verspreidden, kweekten zij bijgeloof en dweperij; kortom die boeken oefenden den verderfelijksten invloed uit op geest en hart van het heele volk, dat daarop verzot was.

De schadelijke gevolgen van die overprikkelde zucht voor dolle fantasieën bleven dan ook niet uit; jongelieden zeiden hunne studiën vaarwel om als dolende ridders op avontuur uit te gaan of als roovers het land onveilig te maken; gehoorzaamheid aan de dwaaste vrouwengrillen, ongeoorloofde minnehandel, valsch eergevoel, bloedige wraakneming over nietige beleedigingen, bandelooze weelde, minachting voor alle maatschappelijke orde, ziedaar enkele der vele wrange vruchten, door de romanliteratuur van die dagen afgeworpen. Tevergeefs predikten daartegen de zedenmeesters; tevergeefs kwam het gezond verstand en de rechtschapenheid van enkele schrijvers tegen dat bederf van jeugd en volk in opstand; tevergeefs kwamen zelfs de wetten op het laatst hun daarin te hulp. Karel V vaardigde in 1543 een bevelschrift uit, waarbij het drukken, verspreiden en lezen van bedoelde boeken in de Nieuwe Wereld streng verboden werd. In 1555 verzochten hem de Cortes van Valladolid hetzelfde verbod ook over het Spaansche schiereiland uit te strekken, en koningin Johanna beloofde eene dergelijke wet, die echter niet tot uitvoering kwam. Maar noch de waarschuwingen der geestelijkheid, noch de veroordeeling der wetgevers mocht baten. De romanschrijvers gingen voort elkander den loef af te steken in het verzinnen der pikantste histories, in het schilderen der meest gewaagde tafereelen, en er kwam aan dat geest- en zedenbedervend geschrijf geen einde voor Cervantes opstond en door zijn boek vol ongekunstelde natuur en gezond verstand, vol echten humor en geestigen spot heel Spanje deed walgen van hetgeen het tot dusver met zooveel graagte verslonden had. Van dat oogenblik zag geen ridderroman van het oude genre meer het licht en zelfs de bestaande verhalen werden niet meer herdrukt, zoodat de enkele tot heden overgebleven exemplaren tot de zeldzaamheden gerekend worden.

Er kwam eene geheele omwenteling in de Spaansche letterkunde, die toenmaals als model gold voor een groot gedeelte der beschaafde wereld; na het overdreven, ziekelijk romantisme kwamen eindelijk weer de gezonde rede, waarheid, natuur en zedelijkheid aan het woord, en zoo Cervantes' werk geene andere verdienste dan deze gehad had, zou dit stellig voor het nageslacht reeds eene voldoende reden zijn om hem met dankbaarheid te gedenken. Doch Don Quixote werd onwillekeurig meer, dan de schrijver er zich van had voorgesteld; het werd een kunstgewrocht, zooals de menschelijke geest er in den loop der eeuwen slechts enkele heeft voortgebracht, een boek, dat in den aangenaamsten, onderhoudendsten vorm en in de meesterlijkste taal de rijkste leering bevat, en dan ook door de kunstrechters voor alle beschaafde volken om strijd als een model van alle geschriften van dien aard wordt geroemd. Ofschoon oogenschijnlijk als een gewone ridderroman naar den smaak des tijds opgezet, vol avontuurlijke gevallen, verrassende verwikkelingen, boeiende gesprekken en schilderachtige tafereelen, werd het feitelijk een wijsgeerig werk vol fijne menschenkennis en leerzame opmerkingen, waaraan, na de Spanjaarden, alle volken hun hart zouden ophalen. Don Quixote is te gelijk het vermakelijkste en het ernstigste boek, dat de geheele letterkunde kan aanwijzen.

Het verhaal van ‘het leven en de daden van den geestigen jonker Don Quixote de la Mancha’ werd onder de pen van den genialen man tot een volledig schouwtooneel van het werkelijke leven, waarop men allen stand, allen leeftijd, elk karakter in zijne eigenaardige hebbelijkheden, in zijne gebreken en deugden zag optreden, ongezocht aan ieder, die er oor voor had, die lessen van gezond verstand en levenswijsheid uitdeelend, welke in de beschouwing der wereld rondom ons liggen opgesloten. Cervantes trouwens kende zijne wereld door en door; zijn veelbewogen leven, hetwelk op zich zelf de stof tot een boeienden roman zou leveren, had hem met personen van allerlei rang en stand, van verschillenden ouderdom, uiteenloopende begrippen en zienswijzen in aanraking gebracht; en met die kennis toegerust schreef hij de denkbeeldige geschiedenis zijner helden waarschijnlijk - althans voor een gedeelte - in hetzelfde dorp La Mancha, waar hij het tooneel hunner lotgevallen plaatst en waar hij gelegenheid vond, de personen voor zijn verhaal op te doen en hen in hun doen en laten te bespieden.

Op de gravure in dit nummer zien wij den schrijver voorgesteld, te midden der helden van zijn verhaal, den beeldenden kunstenaar met de pen, omringd door zijne modellen. Inderdaad, in de fiere, slanke riddergestalte, die het middelpunt vormt van het levendig tafereel herkennen wij Don Quixote zelf, den landjonker uit Mancha, die door het voortdurend lezen van romans zoodanig in geestdrift voor den riddertijd is ontstoken, dat hij zelf besluit, als een dolende ridder op avontuur uit te gaan, armen en verdrukten te beschermen en wraak te nemen op alle geweldenaars. En in den lompen pummel, die met zijn nuchter boerenverstand den edelen paladijn van zijne ridderlijke onderneming poogt af te brengen, vinden wij Sancho Panza terug, die Don Quixote als schildknaap op zijne wisselvallige tochten zal vergezellen.

Men kent de geschiedenis der beide helden: de ‘ridder van de droevige figuur’ en zijn boersche schildknaap verlaten hun dorp en trekken ten strijde tegen de denkbeeldige vijanden, die alom voor des ridders verhitte verbeelding oprijzen. Molens ziet hij voor reuzen aan, kroegen voor kasteelen, galeislaven voor mishandelde ridders. Terwijl Don Quixote aldus voortdurend in hooger sferen leeft, is zijn ongegeneerde schildknaap zoo laag-bij-den-grond mogelijk; tegenover de hooge idealen van zijn meester vertegenwoordigt hij het platste realisme; is zijn meester belangeloos, edelmoedig, zelfopofferend, steeds bereid tot de heldhaftigste daden, Sancho is een vraat en leugenaar, bijgeloovig, lomp, zelfzuchtig, maar altijd goed geluimd en vol grappen. Met zijn heer beleeft hij de wonderlijkste gevallen; diens edele bedoelingen worden nergens begrepen, overal wordt hij miskend en bespot, en ten slotte worden beiden als krankzinnigen naar hun dorp gejaagd, waarmee het eerste deel der geschiedenis eindigt.

Oppervlakkig zou men zeggen dat er in deze Odyssee van een half onzinnigen landjonker en een onbehouwen boerenlummel niets ernstigs schuilen kon; en toch heeft Cervantes het geheim weten te vinden, om zijne helden de verstandigste dingen te doen zeggen, zonder dat zij uit hunne rol vallen. Hij leent hun zijn eigen oordeel, zijn eigen geest, die hij behendig tusschen beiden verdeelt. Aan den meester geeft hij de verlichte rede, zooals die zich in een gezonden geest door studie en nadenken ontwikkelt; aan den schildknaap het bekrompen, maar zeker instinct, het aangeboren gezond verstand en de natuurlijke rechtschapenheid, die den mensch van zijn geboorte eigen is, maar die door het eigenbelang wordt verstoord. Don Quixote is geen krankzinnige, geen monomaan meer, maar een edeldenkend man, die tegen het onrecht in verzet komt en de deugd vereert; wiens ideaal is, de trooster van den verdrukte, de beschermer van den zwakke, de schrik van den onrechtvaardige en geweldenaar te zijn. Overigens redeneert hij voortreffelijk en houdt de welsprekendste vertogen; hij is, gelijk Sancho zegt. ‘beter geschikt om zedepreeker dan om een dolende ridder te zijn.’ Van zijn kant heeft ook Sancho op het laatst den ouden mensch geheel afgelegd; hij is bij al zijne ruwheid geslepen, bij al zijn eenvoud vol scherpe en juiste opmerkingen.

Vooral in het tweede deel van Don Quixote, dat tien jaar later uitkwam - in het eerste deel had Cervantes het toenmaals algemeen gebruik gevolgd, om de geschiedenis niet tot de ontknooping te voeren, maar op het boeiendste punt at te breken, zoodat de lezers met spanning een vervolg te gemoet zagen - in het tweede deel vooral komt het gronddenkbeeld van het boek tot zijne hoogste ontwikkeling; daar treedt de parodie der ridderromans geheel op den achtergrond en ontstaat er als een handboek van practische wijsbegeerte, eene verzameling grondregels of liever parabelen, eene gemoedelijke, maar scherpzinnige critiek op de heele menschelijke samenleving. Om een voorbeeld te geven: Sancho zal koning worden van het eiland Barataria. Allicht zou hier de lezer zich verbeelden, dat de geschiedenis eene volslagen klucht moest worden, en dat Sancho als koning de gekste dingen zou uithalen. Maar Cervantes' geest ging verder dan het vermaken van den lezer, zonder dit daarom te vergeten. Hij wilde aantoonen dat de zoo hoog geprezen regeeringskunst niet het uitsluitend eigendom was van

[pagina 67]
[p. 67]

eene bepaalde familie of kaste, maar dat iedereen er vatbaar toe was, en dat tot het uitoefenen daarvan heel andere hoedanigheden vereischt werden dan wettenkennis en politiek, namelijk gezond verstand en goede bedoelingen. Zonder buiten zijn boekje te gaan, zonder buiten den beperkten kring van zijne denkbeelden te treden, regeert en oordeelt Sancho Panza als koning Salomon.

‘Schoone voorbeelden,’ zegt de geleerde deken van Utrecht, Mgr. Putman in zijne belangrijke studie: Cervantes' Reis naar den Parnassus, ‘schoone voorbeelden, hoe Cervantes hooggeplaatste regeerderen wijze voorschriften wist te geven, vinden we talrijk in zijn Don Qutxoto. Ik kan niet nalaten er een van aan te halen.’ En dan deelt de groote Hollandsche Cervantes-kenner verschillende ernstige lessen mede, door Don Quixote aan Panza vóór zijn vertrek naar Barataria gegeven, en waarvan wij op onze beurt niet kunnen nalaten hier enkele te doen volgen.

‘Vooreerst en vooral, vrees God; want de vreeze des Heeren is het begin der wijsheid; zoo die wijsheid u geleidt, dan zult gij niet zondigen.

Ten andere vestig steeds het oog op uw zelven, daardoor alleen kunt gij de moeielijkste aller kennissen verwerven, namenlijk: zich zelven kennen. Die zelf kennis zal u leeren u niet op te blazen gelijk de kikvorsch, die zoo groot wilde zijn als een os.

Schaam u nooit te zeggen, dat gij van landbouwers afstamt; want indien men hoort, dat gij zelf dat zegt, zal niemand het u tot een verwijt maken; stel er veel meer prijs op een deugdzaam, nederig man te zijn dan een hoovaardig zondaar.

Begrijp het wèl, Sancho! Indien gij steeds met al uwe krachten de deugd betracht, en al uw streven en pogen het verrichten van deugdzame en edele daden ten doel heeft, dat gij het dan anderen niet behoeft te benijden koningen en vorsten onder hunne voorvaderen te tellen, bloed wordt door erfenis, maar deugd door eigen streven en pogen verworven.

Pas op, stel het recht steeds op den voorgrond en kom daar ferm voor uit: knoeien is het werk van verwaande domooren, die wanen de wijsheid in pacht te hebben.

Indien gij een oordeel vellen moet in een rechtsgeding van iemand, die u vijandig is, vergeet dan eerst elke beleediging u aangedaan, en oordeel eenigen tijd daarna zoo als rechtvaardig is.

Zorg er voor, dat geschenken, die omkooperij ten doel hebben, ook door uwe vrouw niet worden aangenomen; want voorwaar ik zeg u, het zal u niet baten, als gij voor Gods rechterstoel staan zult. te zeggen: ik heb dezelve niet gewild. Vierdubbel zullen ze u na uw dood in rekening worden gebracht.

Dat de tranen der armen uw medelijden opwekken; maar niet om het recht van den rijke te krenken. Uw oog moet de waarheid weten te zien te midden van de verklaringen en beloften der rijken en het schreien en lastig vallen der armen.

Komt eene schoone vrouw u recht vragen, wend dan uwe oogen af van hare tranen, en stop uwe ooren voor hare zuchten, en overweeg hare zaak daarna, opdat uw verstand niet in hare tranen verdrinke en uwe deugd niet met hare zuchten verdroge.

Mishandel den ongelukkige, dien gij straffen moet, niet bovendien door grievende en beleedigende woorden, het leed der straf is hem reeds zwaar genoeg.

Wordt voortgezet.

De Koningin van den H. Rozenkrans.

Deze prachtige marmeren groep behoort tot de schitterendste huldegiften, die den Paus bij gelegenheid van zijn gouden priesterfeest aangeboden werden.

Op de Vaticaansche tentoonstelling trok het edele kunstwerk van den begaafden beeldhouwer professor Carlo Nicoli, door het bisdom Massa-Carara geschonken, algemeen de aandacht, en wie in dit nummer dit beeld der Moedermaagd in weinige lijnen ziet weergegeven, zal zich daarover niet verwonderen. Hoe rein, hoe aanminnig en verheven toch is hier de hemelsche Moeder met haar goddelijk Kind voorgesteld! De sobere samenvoeging van licht en zachte schaduw in de omtrekken der personen, de golvingen en plooien der drapeering zijn werkelijk meesterlijk. Van welke zijde men de groep ook beschouwt, altijd ligt er waardigheid en bevalligheid te gelijk in de houding der figuren; opvatting en uitvoering zijn even onberispelijk.

De Moedermaagd is gezeten op een halfronden zetel, die in twee pilasters, met een bol tot sieraad bekroond, uitloopt. De twee bevallige engelen, op de trappen aan den voet van den troon zittende, voltooien de gedachte van den kunstenaar, die de Koningin van den Rozenkrans heeft willen voorstellen; het hemelkind aan de rechterzijde van den toeschouwer biedt de heilige Maagd, welke hem met een blik vol moederlijke teederheid gadeslaat, de geheimzinnige rozen des gebeds en der geestelijke deugden aan; dat ter linkerzijde den rozenkrans met de woorden SS. Rosario op een golvenden spreukband. De uitdrukking der oogen van dit engeltje is even schoon en vroom als het gebaar van het andere ongedwongen en liefdevol is: deze toch strekt den rechter arm uit om Maria de schoonste aan te bieden van de rozen, die hij in de andere hand houdt.

Wij hebben hier inderdaad met een overschoon beeldhouwwerk te doen, dat vooral als gewijd kunststuk gelukkige van opvatting en uitvoering mag heeten.

Ontsnapt.

't Is een kluchtig tooneeltje, dat de Duitsche kunstenaar Emil Weiss ons met echten humor te genieten geeft in zijn genrestukje, waarnaar onze gravure vervaardigd is. Het verblufte gezicht van den armen vogelliefhebber, die zijn geliefkoosden kanarie pas van versch zaad in het bakje voorzien had en nu die liefderijke verzorging met den zwartsten ondank beloord ziet, is inderdaad kostelijk weergegeven. De goede kerel, die blijkens de viool aan den wand, zelf ook de edele toonkunst beoefent, stelde zooveel prijs op den kleinen gevederden muzikant, een echte Saks, volleerd in belrol, waterrol, nachtegaalslag en alle bedrevenheden van een naar de eischen der kunst gevormden kanarievogel. En nu is het kostbare beest ontsnapt en op het punt om voor altijd de wijde wereld in te vliegen. Reeds zit de onbezonnene op den bovenrand van het geopende venster en kijkt naar de aanlokkende blauwe lucht en den verleidelijken zonneschijn. Eén enkel gekraak van den stoel, één enkele zucht uit de benauwde borst zijns meesters, en het geliefde diertje vliegt naar buiten. Of neemt het zijne vlucht terug binnen de kamer, dan valt het wellicht ten buit aan de verraderlijke kat, die reeds met gespannen klauwen op de lekkere prooi te loeren zit. Als het zwaard van Damocles boven het hoofd van den vogelliethebber gehangen had, zou hij stellig niet zoo versteend van ontzetting in zijn stoel gezeten hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken