Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Mistress Hazard.

Sibylla Stanton stond voor het venster, keek naar de sterren en had wel eens willen weten of er in de toekomst ook nog een ander leven, dan het eentonige dat zij nu leidde, voor haar was weggelegd. Zij was gezelschapsjuffrouw bij eene oude dame en had voor het oog der wereld een benijdenswaardig lot. Zij woonde in een schoon, prachtig ingericht huis, met talrijke bedienden, had weinig bezigheden maar voelde zich toch ongelukkig! Andere meisjes die er niet zoo aardig uitzagen, waren omringd door aanbidders of gelukkig gehuwd; zij daarentegen had nog niet een minnaar gehad.

‘Ik zal wel als eene oude vrijster sterven,’ zuchtte Sibylla bij zich zelve. ‘Voor mij is er geene poëzie. Alles is bloote proza. Het leven zal toch zeker nog eene andere zijde hebben, waarom zou ik er anders naar verlangen?’

‘Miss Stanton, het slaat negen uur en de kooi van den papegaai is nog niet toegedekt,’ riep Mrs. Hazard haar uit de andere kamer toe.

Sibylla zuchtte: de pagegaai maakte een deel van hare proza uit. Behalve dit dier, was er ook nog een kanarievogel en een poedel, welke dieren zij alle drie evenzeer haatte.

's Avonds moest zij de gazet voorlezen en des morgens de valsche lokken van hare meesteres opkrullen; verder moest zij de mutsen opmaken en uren lang de winkels bezoeken.

Sibylla versliep zich den volgenden ochtend en ontwaakte toen het reeds laat was; zij kleedde zich haastig aan, want zij had de valsche lokken van Mrs. Hazard nog niet opgekruld. Zij begon er aan en toen zij er mede geëindigd had, liep zij haastig naar Mrs. Hazard kleedkamer.

Midden in de kamer bleef zij staan van verbazing, want hare meesteres stond, in een grooten schal gewikkeld en een ochtendmutsje op, met een jongen man van een aangenaam uiterlijk te spreken, die de binnentredende Sibylla zoo oplettend aanzag dat hij er de oude dame bijna door vergat.

‘Het is niets, Miss Stanton,’ zeide Mrs. Hazard, ‘het is mijn neef. Hij weet dat ik valsch haar draag, waarom zou ik het ook niet doen? het is nu eenmaal de mode. Fred, mag ik u Miss Stanton voorstellen. Sibylla, leg mijne krullen maar op mijne toilettafel.’ En het meisje begaf zich daarop in de naaste kamer.

‘Zij ziet er heel lief uit,’ zeide Fred tot zijne tante.

‘Zij is zeer goed, dat is nog beter,’ antwoordde Mrs. Hazard. ‘Schoonheid is vergankelijk.’

‘Ik zie u aan het ontbijt weer, Frederik.’

Mrs. Hazard ging naar haar slaapvertrek en liet het aan haar pas aangekomen neef over zich den tijd te korten. Deze begaf zich naar den tuin.

Dit was wel de eerste, doch niet de laatste samenkomst. De neef, een jong mensch, die nog geene betrekking had en ook niet wist wat hij wilde worden, was naar zijne tante gezonden, opdat deze iets van hem zou maken, hem bij dezen of genen aanbevelen of hem een postje zou bezorgen.

Zijne moeder die in groote armoede verkeerde en in zorgen zat, had dit alles in een onsamenhangenden brief, dien zij haar zoon meegaf, uiteengezet.

En zooals Mrs. Hazard zeide, was er niets anders aan te doen, dan te trachten deze dwaze Letty te helpen die nooit zelfstandig was geweest, zelfs niet toen zij Fred's vader aannam, die haar in de hoogste mate onverschillig was en zich in de zaal van eene speelbank doodschoot, nadat hij zijne familie te gronde had gericht en de zorgen nog vermeerderd had.

Fred bleef bij zijne tante, die hem, door haar invloed als rijke dame, spoedig eene betrekking verschafte, waarin hij het vooruitzicht had door volharding vordering te maken. Het geheele huishouden kreeg nu een ander aanzien. De lange, stille avonden waren voorbij, men praatte en lachte in de huiskamer, en Mrs. Hazard ontwaakte uit den slaap, waarin eene oude dame licht vervalt als zij met een jong meisje alleen is. Mrs. Hazard verklaarde zelve, dat zij veel jonger was geworden.

Zij ging met Fred en Sibylla naar de concerten; zij noodigde eenige gasten en werd buitengewoon vroolijk. En wat Sibylla betreft, haar scheen de wereld ook zeer opgewekt toe, niet zoozeer omdat zij naar de concerten ging, maar omdat er wat meer poezie in haar eigen leven gekomen was.

Frederik Haleburton begon haar het hof te maken.

Er zijn mannen, die zich voorzichtig en langzaam een weg naar het hart der vrouwen banen; naar Frederik Haleburton behoorde niet tot een van dezen. Zijne blikken, zijn geheele wezen drukte uit, dat hij haar lief had en dat hij getracht had ook hare liefde te verwerven.

Deze jeugdige, dartele, vroolijke Fred, die er veel innemender uitzag dan menig ander jong man, verkreeg Sibylla's hart gemakkelijk en natuurlijk! Was hij al niet ernstig en verstandig genoeg, Sibylla beminde hem daarom des te meer. Want zij had zorgen en moeiten genoeg gehad. Iemand, met wien zij lachen en gekheid maken kon, die alles van de lichtzijde opnam en geene aanspraak op geleerdheid maakte, was voor haar het best als echtgenoot geschikt.

Misschien ware het voor haar beter geweest, zoo zij den professor bewonderd had, die een woordenboek schreef en zoo nu en dan bij Mrs. Hazard een kopje thee kwam drinken en dan een gedeelte van het manuscript meebracht. Maar zij deed het niet.

Zij dankte den Hemel voor de frissche lente die haar leven zoo zeer veraangenaamde, voor den beminden man, die nooit zorgen gekend, of wat hetzelfde is, ze niet geteld had. Wij meenen er genoeg van gezegd te hebben, als wij vermelden dat hij haar liefhad en dat zij zijne liefde beantwoordde.

Waar de oogen, de ooren en het begrip van Mrs. Hazard gebleven waren, daar zij van hetgeen voorviel niets scheen te merken, is onmogelijk te raden. Dat zij werkelijk niets opmerkte, bleek waar te zijn, toen zij op zekeren morgen, dat Fred zijn arm om Sibylla geslagen en haar zijne liefde had verklaard, plotseling de huiskamer binnentrad. Zij bleef staan, wierp een toornigen blik op beiden en vroeg met eene gemaakte deftigheid: ‘Mag ik weten wat dit beteekenen moet?’

‘Het beteekent, tante,’ zeide Fred, ‘dat ik zoo even Miss Stanton gevraagd heb om mijne vrouw te worden.’

‘En wat heeft zij daarop geantwoord?’ vroeg Miss Hazard.

[pagina 99]
[p. 99]

‘Wat zou ik er op kunnen zeggen, daar ik hem zoo lief heb,’ zei Sibylla.

Mrs. Hazard liet zich op een stoel nedervallen.

‘Ik vermoedde al dat ik niet geteld zou worden,’ riep zij uit.

‘In het geheel niet, tante,’ zeide Fred, ‘wij wilden het u zeggen.’

‘Ik dank u,’ zeide Mrs. Hazard, op nog sarcastischer toon dan te voren. ‘Maar als ik het nu eens niet wilde hebben?’

Fred's oogen schoten vlammen. ‘Ik ben meerderjarig,’ riep hij.

‘Uw bestaan hangt geheel en al van mij af,’ zeide de oude dame tot hem. ‘Zoo als gij weet ben ik zeer rijk en beloof u in mijn testament te gedenken zoo gij mij gehoorzaamt, en gij ook, Miss Stanton, bedenk dat uwe betrekking voordeelig is en ik u op mijn sterfbed niet zal vergeten. Laat dus deze dwaasheid van trouwen! gij zoudt een aardig paar worden. Neem liever Miss Roberts, Fred, ze is eene rijke erfdochter; en wat u betreft, Sibylla, professor Sturgeon die dat schoone woordenboek schrijft en zulk een bedaard man is, meent het oprecht met u. Ik geloof dat ik genoeg gezegd heb. Ik zal u beiden dezen dwazen stap vergeven, wanneer er nu een eind aankomt; maar wek mijn toorn niet op, want dan zal ik u, Fred, tot den bedelstaf laten vervallen.’ Met deze woorden verliet Mrs. Hazard de kamer en wenkte Sibylla haar te volgen, doch deze weifelde.

Gloeiend van verontwaardiging vloog Fred op haar toe. ‘Lieve, zeide hij,’ beloof mij dat gij u door haar niet zult laten overhalen van mij te scheiden.’

‘Maar om mij moet gij niet zooveel verwerpen,’ fluisterde Sibylla. ‘Ze is zoo rijk.’

‘Wat kan mij haar rijkdom schelen,’ zeide Fred, ‘ik heb armen, oogen en eene goede gezondheid. Ik zal zelf mijn vermogen wel bijeenzamelen. Ik heb u liever dan al de schatten der geheele wereld, wanneer gij het leven wilt deelen van een man, die u niets kan aanbieden dat zijn hart.’

Sibylla reikte hem hare hand en hun verbond was bezegeld: daarop scheidden zij.

Twee dagen later bracht Barbara Druler, de meid, Sibylla een briefje, die haar het antwoord ook weer mede gaf. Nog denzelfden dag ging Sybilla 's middags eene lange wandeling doen.

In de city gekomen ontmoette zij Frederik die haar zijn arm aanbood. Beiden hadden hunne beste kleederen aan. Zij gingen naar eene anglikaansche pastorie, die niet ver van eene groote kerk stond. Fred schelde en de meid liet hen binnen. Terwijl zij wachtten, trokken zij de gekleurde handschoenen uit en de fijne witte aan, die zoo noodzakelijk voor de trouwplechtigheid zijn. De geestelijke en diens vrouw gingen met gepasten ernst naar beneden, want men begrijpt licht met welk doel Fred en Sibylla hier gekomen waren.

Eenige hoffelijke woorden, 't blozen van de bruid, een zenuwachtige haast van den bruidegom, een geritsel van het zijden kleed der domine'svrouw, en allen waren voor de plechtigheid gereed toen op eens eene welbekende stem riep:

‘Zoo? niet te huis! allemaal dwaasheid. Beproef eens mij tegen te houden! Ik wil binnen!’ en Mrs. Hazard trad of liever stormde de kamer in. Ze was vuurrood en vreeselijk opgewonden. De meid achter haar riep in de grootste ontsteltenis uit: ‘Zij wilde volstrekt binnengaan; ik kon haar niet tegenhouden.’

‘O! ik kom nog juist bij tijds,’ riep Mrs. Hazard. ‘Gij zijt nog niet vereenigd. Gij dacht mij te bedriegen; hoor, Fred, ik wil u een voorslag doen, want gij zijt de zoon van de arme Letty. Vergeet deze dwaasheid, ga met mij naar huis en ik zal u mijn vermogen vermaken.’

‘Gij zijt mijne tante,’ zeide Fred, ‘en eene oude dame, daarom zal ik trachten bedaard te zijn, maar bij den Hemel! voor wien houdt gij mij toch? Ik... ik. Mijnheer wilt gij met de plechtigheid maar voortgaan.’

‘Wacht nog ééne minuut!’ riep Mrs. Hazard. ‘Mijne lieve Sibylla, ik ben altijd zoo goed voor u geweest, kom, ga mee naar huis, dan zult gij alles van mij erven? Hem onterf ik... ik...’

‘Het is waar, Mrs. Hazard, dat gij altijd vriendelijk tegen mij geweest zijt, en het spijt mij u nu te moeten beleedigen, maar niemand ter wereld kan mij overhalen, Fred nu te verlaten.’

‘Dan zal ik hem noodzaken te gaan bedelen,’ zeide de oude dame.

‘Dan ga ik met hem,’ zeide Sibylla, ‘zijt gij dan vergeten, - gij waart eenmaal zelve eene gelukkige echtgenoote - dat er dingen zijn, kostbaarder dan goud of zilver?’

Toen liep Mrs. Hazard op Sibylla toe, sloot haar in hare armen en zeide: ‘O, zeker weet ik het. Begreept gij dat niet vroeger, mijne beste meid?

‘Hebt gij u dan zoo laten misleiden?’

‘Ik heb u beiden, uwe liefde, uwe rechtschapenheid en uwe trouw op de proef gesteld. Zoo gij om mijn geld elkaâr waart ontrouw geworden, dan had niemand iets van mij geërfd. Hoe kon ik weten dat gij hem niet om mijn geld naamt, Sibylla? Hoe kon ik weten, dat uwe liefde oprecht was, zoolang ik haar niet beproefd had. Ik kende reeds lang uwe verliefdheid, ik heb al uwe brieven gelezen, al uwe plannen gehoord, en nu valt mij op eens in, dat de arme Barbara Druler nog in het rijtuig zit; zij moet hier komen om uw huwelijk bij te wonen.’ Mrs. Hazard was in eene vroolijke stemming. Barbara, met hare beste muts op, deed niets dan lachen, de domine zag de menschelijke zwakheid door de vingers; zijne vrouw stortte deelnemende tranen, de bruid bloosde, de bruidegom lachte en zoo eindigde dit klein tooneel met een vroolijk huwelijk. Mrs. Hazard nam het jonggetrouwde paar in haar rijtuig mee naar huis, en zoo als het gerucht loopt, heeft zij ze tot algemeene erfgenamen gemaakt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken