Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

XVIII.
Geestdrift en toegenegenheid.

In 't slot van Versailles klinken de glazen aan de koninklijke tafel, en 't gelaat der koningin schittert van voldoening. De hertog van Broglio heeft verklaard dat hij met zijne regimenten eerder Parijs van den aardbodem zal verdelgen dan te dulden dat het zich tegen den koning verzet; de koning had Necker ontslagen; de koningin hoopt dat hij eindelijk geestkracht zal betoonen en de oproerlingen zwaar doen boeten. Zij had gesidderd voor de kroon, voor hare toekomst, voor de eer des konings. Zij had 't moeten aanzien dat de burgerlijke afgevaardigden de bevelen des konings hadden getrotseerd; dat het volk den hertog van Orleans, haar grootsten vijand, openlijk had gehuldigd; dat men met de koninklijke macht had gespot. Nu zal de koning eindelijk den degen trekken? de hertog is zijn zwaard, en dertigduizend soldaten zijn om Parijs verzameld.

Welk trotsch gevoel doet haar boezem zwellen, hoe bruist haar het bloed, als zij bedenkt dat eindelijk het uur der wraak zal komen voor allen hoon, dien men haar heeft aangedaan. Men had er mede begonnen, haar te hoonen en te belasteren en hare eer door den modder te sleuren; men wilde eindigen met haren troon te doen wankelen.

Maar nu zou het uur der vergelding slaan!

Zoo denkt de trotsche vrouw, en hare wangen gloeien; en wat zij denkt, is koninklijk gedacht, want zij wil den strijd wagen voor hare eer en liever sterven dan met zich te laten spotten. De geringste vrouw wreekt zich over de haar aangedane beleediging, en haar, de koningin heeft men ongestraft beleedigd en gehoond; zij had wel begrepen waarom men die aanvallen tegen haar persoon richtte: men vermoedde dat zij den koning zou aanmanen, de eer van den troon te beschermen. Madame De Pompadour en madame Du Barry had men niet zoo hevig aangevallen als haar; men had in haar persoon Oostenrijk willen hoonen. Maar nu ziet de zwakke koning eindelijk in dat hij het zwaard moet trekken, als hij zijn troon wil behouden.

Hare oogen schitteren, hoop en fierheid zijn op haar gelaat te lezen, haar lachje doet de officieren in geestdrift ontvonken. O, kon zij bij alle getrouwen zoo de geestdrift opwekken als eens hare nu overleden moeder, Maria Theresia, had gedaan, die de Hongaren zóo in vervoering bracht, dat zij zwoeren, voor hun koning te zullen sterven.

Maria Antoinette was fier en lichtzinnig; zij zou verstandiger gehandeld hebben, als zij zich niet met de staatkunde had bemoeid; zij zou zich en haar huis daardoor veel ellende hebben bespaard; en dat juist zij degene was die in deze oogenblikken den koning tot krachtig handelen aanspoorde, werd Lodewijk tot een vloek, want men zag in het opflikkeren van de wilskracht van den zwakken monarch slechts een uitvloeisel van de eerzucht, heerschzucht en ijdelheid der gehate Oostenrijksche.

Niettemin waren de gevoelens, die Maria Antoinette bezielden, edel; zij kon er geen vrede mee hebben, als eene pop het purper te dragen, koningin te heeten en het niet te zijn, vermetelen trots tegenover zich te zien en dien niet te fnuiken.

En als men 't de jeugd kan vergeven, dat zij zich met eene dwaze hoop vleit; als men den jongeling, die eene dwaling met geestdrift verdedigt, hooger schat dan hem die altijd en voor alles even kalm blijft, moest dan niet de aanblik van eene vrouw, die ter verdediging van hare eer en haar troon alles wilde wagen, de mannen in geestdrift ontvonken, wien hare oogen schenen toe te roepen: ‘Strijd voor den koning!’

Alle aanwezigen waren dan ook in geestdrift ontvonkt. Maar 't was niet het besef van 't geen zij aan den troon verplicht waren, niet de genegenheid voor den zwakken vorst, niet de overtuiging dat men zijn leven voor het koningschap moest opofferen, dat die geestdrift had opgewekt, - neen, 't was de hartstocht voor de schoone vrouw, voor de trotsche koningin, die de officieren in vervoering bracht, die hen niet deed vragen, of de oproerlingen te Parijs recht hadden, maar hen aandreef haar wil te doen, op 't bevel dier vrouw het zwaard te trekken en met stroomen bloed een vriendelijk lachje van haar te koopen.

De blik der koningin viel op Lally, en op Karel Von Krohn, die in een hoek der zaal stonden alsof zij den schitterenden ridders van den hertog van Broglio den voorrang wilden gunnen; alsof zij meenden dat nu de beurt aan anderen was gekomen, om de koningin hulde te bewijzen.

Een koerier kwam de zaal binnen en werd naar den koning geleid. Hij berichtte dat de opstand te Parijs bedenkelijk toenam, en kwam uit naam van prins Lambesk vragen, of deze de oproerlingen met kracht van wapenen moest bedwingen.

Maria Antoinette beet zich op de lippen. Zij had gehoopt dat de prins eigenmachtig zou handelen, en vreesde dat de koning voor het nemen van krachtige maatregelen zou terugschrikken. Haar blik zocht den hertog van Broglio en scheen hem te smeeken, haar te hulp te komen. Maar de hertog zag naar den koning.

‘Men moet het volk sparen,’ riep Lodewijk; ‘zooveel mogelijk moet het bloedvergieten vermeden worden.’

‘Zooveel mogelijk!’ herhaalde Maria Antoinette met een bitteren lach en den koerier een veelbeteekenenden blik toewerpend. ‘Maar voor de eer van de kroon moet worden gewaakt, en de koning van Frankrijk zal hem zachter beoordeelen,

[pagina 249]
[p. 249]

die in zijn ijver om voor die eer te waken te ver mocht gaan, dan hem die uit te groote angstvalligheid te zacht handelt.’

De koning bloosde; besluiteloos zag hij beurtelings haar en den hertog aan.

‘De gemoederen zijn opgewekt,’ zeide hij; ‘men moet ze niet nog meer tarten, als andere middelen kunnen baten. Voor den troon is niets te vreezen, de hertog staat er borg voor dat in 't ergste geval de orde met geweld zal hersteld worden. Wat dunkt u, Broglio?’

‘Sire,’ antwoordde de hertog, mijne meening is dat men den toestand zeer overdreven voorstelt. De burgers scholen tezamen, het volk schreeuwt en maakt geweld totdat men hen het zwijgen gebiedt. 't Zou, dunkt mij, goed zijn de troepen nog niet krachtig te laten optreden, maar hen te bevelen zacht te werk te gaan, opdat het eerst duidelijk worde dat de vijanden van uwe majesteit openlijk den strijd zoeken. Mochten de volkshoopen zich wapenen, mochten de agenten van den hertog eene omwenteling doen uitbarsten, dan zullen we geen misleiden meer voor ons zien, maar schuldigen; we zullen den vijand, die ons heeft uitgedaagd, verpletteren.’

Lodewijk knikte den hertog tevreden toe, hij was in zijn schik dat hij niet dadelijk eene beslissing behoefde te nemen. Maar het gelaat der koningin was purperrood gekleurd; met minachting zag zij den koning aan.

‘Ik vrees,’ sprak zij, daar zij in dit bevel eene nieuwe wankelmoedigheid zag, ‘dat de toegevendheid van den koning door de rebellen als zwakte zal worden beschouwd, en in plaats van duizenden tegenover ons te zien, zullen we weldra honderdduizenden te bestrijden hebben.’

‘Mevrouw, 't is maar kanalje!’ zei de hertog, verachtelijk de schouders ophalend; ‘het getal doet niets ter zake; zij verstuiven als kaf voor den wind, als zij den zwaren stap onzer regimenten hooren.’

‘De hertog heeft gelijk,’ hernam de koning; ‘wie de macht heeft, kan zacht te werk gaan; 't zou onedel zijn, de zwakken zijne macht te doen gevoelen vóordat men zeker weet dat zij eene gestrenge tuchtiging verdienen.’

Maria Antoinette durfde geene tegenwerping meer maken; zij zag in dat dit te vergeefs zou zijn en mocht den koerier niet doen blijken dat zij, de Oostenrijksche, tot bloedvergieten wilde aansporen.

Zij verliet de zaal.

En in 't slot van Versailles bleven de officieren van den hertog van Broglio brassen, terwijl de schoone koningin in hare kamer in de eenzaamheid stille tranen vergoot. Beneden haar klonken de glazen; dàar deed de hoop, een lachje van de schoone koningin, te veroveren, menig oog van vreugde schitteren; dàar dreven de overmoedigen den spot met het kanalje, dat men zou neerschieten en onder de hoeven der paarden vertrappen; dáar juichten de soldaten des konings.

Te Parijs werd de stormklok geluid en verbrak het moordgeschreeuw de stilte van den nacht; dàar zette'n de agenten van den hertog van Orleans het volk tot oproer aan, gaven voedsel aan den haat en riepen de onedelste hartstochten in 't leven; dàar baden de burgers om Gods hulp in dezen benauwden tijd; - te Versailles sliep de koning zacht en rustig, en indien geheel Parijs in vlammen ware opgegaan, zou het nog als een vergrijp tegen de etikette zijn aangemerkt geworden, indien men hem had gewekt. Nog meende Lodewijk XVI, dat 't in zijne macht was de oproerlingen te verpletteren, en dat zij hem dankbaar moesten zijn, indien hij medelijden met hen had.

XIX.
De bestorming der Bastilje.

De troepen hadden het Champ de Mars verlaten; men had er zelfs niet aan gedacht een paar bataljons in de Bastilje achter te laten. Maar wie had ook kunnen denken dat een slecht gewapende volkshoop op het denkbeeld zou komen, eene zoo sterke vesting te bestormen? De kreet ‘Naar de Bastilje!’ had aan de volkswoede eene richting gegeven; en als de door den storm voortgezweepte baren der zee stuwt de ontzaglijke menschenmassa elkander op naar het éene punt, den kreet herhalend: ‘We willen de Bastilje!’ Het gedrang wordt door de steeds toestroomende massaas zoo vreeslijk, dat de voorste personen tegen de muren der Bastilje worden gedrongen.

De goeverneur der Bastilje, markies De Launay, heeft bevel gekregen, het volk met zachtheid te keer te gaan, om geen verzet uit te lokken; hij ziet de Bastilje omringd door eene dicht opeengedrongen menschenmassa, die niet terug kan. Zal hij met scherpe patronen op de dichte hoopen laten vuren? Hij siddert voor de wraak wegens zulk een gruwelijken moord, terwijl het ontzettend gebrul uit duizenden kelen hem van angst doet beven. Maar de muren zijn sterk, de gracht is diep.

En toch vraagt hij aan de officieren, of hij de deuren der vesting voor het volk zal laten openen. De heer Vonder Flue, een officier der Zwitsers, verklaart zich daartegen; hij zegt dat hij, na zulk een smaad geleden te hebben, zich nimmer weder voor zijne landslieden zou durven vertoonen.

Terwijl men in de Bastilje besluiteloos is, wordt het gedrang er buiten voor de voorste personen levensgevaarlijk; zij kunnen den aandrang niet langer weerstaan; zij zullen in de gracht gedrongen worden. Daar nemen twee mannen, Elie en Hulin genaamd, het besluit voor de menigte hun leven te wagen. Zij klauteren op een wachthuisje, van daar tegen de ketting van de eerste ophaalbrug, hakken die met hunne bijlen door, zonder zich te storen aan de bedreiging der bezetting die op hen wil vuren, en - de brug valt. Dadelijk ijlt de menigte er over heen, dringt door de poort en stormt op de tweede brug aan. Nu geven de invalieden vuur; de heer Von der Flue dreigt hen te zullen nedersabelen, als zij weigeren op het volk te schieten. Verscheidene lijken bedekken de binnenplaats; de menigte deinst verschrikt achteruit.

De lucht weergalmt van kreten van woede en van wraak. ‘We willen de Bastilje! De Bastilje of de dood!’ brult de volksmenigte.

Een gezantschap, van het stadhuis naar den goeverneur der Bastilje gezonden, verschijnt. Het eischt, tot hem toegelaten te worden. De Lunnay vreest een krijgslist, en daar tegelijk eenige personen uit het volk, met bijlen gewapend, naar de brug dringen, gelast hij nogmaals te vuren.

Nu klinkt de kreet van wraak nog ontzettender door de lucht. Het gezantschap trekt af. De bezetting begint te wankelen; de invalieden vuren niet meer; de Zwitsers alleen verdedigen de brug. Soldaten van de garde komen met kanonnen aansleepen en richten die tegen de Bastilje, maar 't gelukt hun slechts een paar op de binnenplaats staande gebouwen in brand te schieten. Eenige geweerschoten antwoorden, en honderden vallen dood of gekwetst ter aarde.

De Launay begrijpt dat hij het op den duur tegen de rebellen niet kan uithouden; hij verliest alle kalmte en tegenwoordigheid van geest, en om zijne eer te reeden, snelt hij naar het kruitmagazijn, om de Bastilje in de lucht te laten springen.

De bezetting verhindert hem in de uitvoering van zijn voornemen; door 't slaan der trom en 't uitsteken der vlag geeft zij het teeken dat zij zich wil overgeven, en na eene met potlood geschreven kapitulatie, die Von der Flue door een schietgat steekt en door een man uit de volksmenigte over eene plank, die men over de gracht heeft gelegd, wordt gehaald, wordt de brug nedergelaten, zelfs nog vóordat de menigte den eisch van een vrijen aftocht der bezetting heeft ingewilligd.

Enkele stemmen roepen: ‘U zal niets kwaads geschieden!’ Maar nauwlijks is de brug nedergelaten, of de menigte dringt de vesting binnen, valt de bezetting aan en mishandelt en vermoordt de invalieden, terwijl eenige Zwitsers zich redden door den witten kiel der gevangenen over hun uniform aan te trekken, zoodat zij voor gekerkerden worden aangezien.

De goeverneur en de officieren worden naar het stadhuis gesleept, maar reeds onderweg vermoord; de soldaten worden aan lantaarns opgehangen, de hoofden der officieren op bajonetten gestoken.

De overwinnaars der Bastilje stormen de vergaderzaal van de afgevaardigden van 't volk binnen; juich- en moordkreten weergalmen op ontzettende wijze door elkander.

Men vindt een briefje, dat de voorzitter Flesselles, heimelijk den goeverneur der Bastilje had willen doen ter hand stellen.

‘Houd vol tot den avond,’ staat er op te lezen, ‘ik zal zoo lang het volk met kokarden en beloften bezighouden.’

Men noemt hem eenen verrader en wil hem mishandelen, maar eene stem roept: ‘Naar het volksgerecht in 't Palais Royal!’

De hevig verschrikte Flesselles tracht zijne bedaardheid te herwinnen en door kalmte en waardigheid indruk te maken.

‘Goed, mijne heeren,’ zegt hij, ‘laat ons naar 't Palais Royal gaan.’

Hij kwam den trap af en liep door de gewapende menigte, die voor hem plaats maakte en, zonder hem de minste beleediging aan te doen, vergezelde. Maar nauwlijks op weg zijnde, plaatst zich eensklaps een onbekend persoon voor hem en doodt hem met een pistoolschot.

De moordenaar was waarschijnlijk afgezonden, om hem doodelijk te treffen, opdat hij niets zou kunnen verraden.

De woedende menigte houwt het lijk in stukken; het hoofd werd, evenals dat van De Launay en de bloedige ledematen der officieren en soldaten, in triomf door de stad gedragen.

‘Die afgrijselijke stoet van mannen, vrouwen en soldaten.’ schrijft Menzel, ‘aangevoerd door in lompen gehulde ellendelingen, die de bloedige overblijfselen der vermoorden droegen, en gevolgd door de buit gemaakte kanonnen, werd overal door de toestroomende menigte met gejuich en handgeklap ontvangen. De vrouwen werpen linten, bloemen en kransen uit de vensters, om de stichters en helden der vrijheid te begroeten.

‘De nacht en de regen deden den stoet uiteengaan, maar op het gerucht dat het leger de barrières binnendrong, de stad in brand stak en de bewoners

[pagina 250]
[p. 250]

vermoordde, wordt de stormklok weder geluid: de nationale garde grijpt naar de wapens, de straten worden opgebroken, en de steenen naar de bovenste verdiepingen der huizen gedragen, om het leger te verpletteren.

‘En toch verlieten in dezen nacht de op 't Champ de Mars bijeengetrokken troepen, op bevel des konings, hunne tenten, naar Versailles.’

't Was een afgrijselijk schouwspel, dat de stad opleverde, toen mannen en vrouwen bij fakkellicht op de straten kogels goten en pieken scherpten, als maakte men zich gereed voor een strijd, op leven en dood.

Aan 't hof te Versailles heerschte intusschen de schromelijkste verwarring. Zoowel de partij die tot verzoening gezind was, als die welke den strijd verkoos, beproefden het uiterste om den koning tot haar gevoelen over te halen. De Nationale Vergadering zond gedurig deputaties naar den koning, om hem te verzoeken, de troepen uit Parijs terug te trekken; zij stelde zijne raadgevers verantwoordelijk voor de gevolgen van tegenovergestelde maatregelen.

De koningin en hare partij, waarbij zich ook de hertog van Broglio had gevoegd, was evenwel vastbesloten. De hertog had zich tegenover de koningin verbonden om, indien hij daartoe bevel kreeg, Parijs door een gelijktijdigen aanval op zeven punten te zullen overmeesteren - indien zijne troepen hem niet verrieden. Om die troepen voor zich te winnen, had het hof geld noch beloften gespaard.

Afgevaardigden van alle legerafdeelingen werden in de tuinen van Versailles en Trianon door de schoonste hofdames onthaald en met vleierijen overladen; men meende daardoor den goeden geest onder de soldaten te herstellen en rekende op de belofte van den hertog van Broglio, die den aanvoerders der troepen reeds het bevel had doen toekomen, zich gereed te houden, om in den nacht van 14 tot 15 Juli naar Parijs op te rukken.

De partij der koningin, die alles wilde op het spel zetten om alles te winnen, deed al het mogelijke om den koning het gevaar minder groot voor te stellen.

Karel Von Krohn die op verkenning naar Parijs geweest was, was te Versailles teruggekomen en had de koningin zijne bevinding medegedeeld. Had men gewaand een weinig beteekenend oproer te moeten bedwingen, nu vernam men van hem dat geheel Parijs in opstand was; dat het eene omwenteling was, en de vrees dat de koning alle moed en geestkracht zou verliezen, was maar al te zeer gegrond. Maria Antoinette wilde van voorstellen tot toegevendheid niets hooren.

‘Graaf Lally,’ sprak zij, toen deze eenige tegenwerpingen maakte, ‘ik vrees den dood minder dan de schande, en toegevendheid jegens rebellen is schande, is eene laagheid. Ik denk dat er wel mannen van eer zullen zijn, die voor den koning willen strijden en sterven.’

‘Mevrouw,’ antwoordde Lally, ‘ge zult me altijd voor de deur der koninklijke vertrekken vinden, en slechts over mijn lijk zal de vijand die binnendringen, maar ik kan u niet aanraden, het zoo ver te laten komen, dat gij en de koning zulk een gevaar zoudt moeten vreezen.’

‘En wat is uwe denkwijze, mijnheer?’ vroeg de koningin aan Karel Von Krohn, die naast zijn vriend stond. ‘Meent gij ook dat men jegens oproerlingen toegevend moet zijn?’

‘Mevrouw,’ antwoordde Karel, ‘indien de koning op het leger kon rekenen, zou hij nog veel wagen door een strijd met het volk, - maar wie kan voor het leger instaan? Ik geloof dat de koning 't verstandigst zou doen, als hij met het leger naar eene versterkte plaats vertrok en zich daar eerst van den geest onder de troepen vergewiste.’

De koningin had een geheel ander antwoord verwacht. Hare lippen trilden; men kon het haar aanzien hoe vreeselijk haar trotsch hart leed.

‘Ons terugtrekken,’ mompelde zij, ‘dat zou reeds eene nederlaag zijn. Indien 't zoo ver was gekomen....’

De baron De Breteuil had te Versailles biljetten van Parijsche schouwburgen en Parijsche beursnoteeringen laten drukken, om den koning in den waan te brengen dat te Parijs alles rustig was en de opstand niets beteekende. Daardoor kwam het dat de koning op de voorstellen van de deputatie der Nationale Vergadering antwoordde:

‘Ge verscheurt mij het hart door het verhaal van de ongelukkige gebeurtenissen te Parijs. 't Is niet aan te nemen dat de gegeven bevelen daarvan de oorzaak zouden zijn. Ge kent het antwoord dat ik aan de eerste deputatie heb gegeven; ik heb er niets bij te voegen.’

Toen men echter het gebulder der kanonnen hoorde, kon de waarheid niet langer verheeld worden; men stelde den koning evenwel gerust met de verzekering, dat hij veilig was onder de bescherming der troepen, die men naar Versailles had teruggeroepen, - en hij ging ook dien avond onbevreesd naar bed.

De koningin overlegde intusschen met hare vrienden en den hertog van Broglio wat hen te doen stond. Er heerschte oneenigheid in haar kabinet, daar zij naar den raad, dat het hof zich naar Metz zou begeven, niet wilde luisteren. De hertog van Liancourt maakte, toen hij dit hoorde, gebruik van de vrijheid, die hij als oppergarderobemeester had om altijd den koning te naderen, en ging hem in zijn bed opzoeken, waar hij met hem alleen was, om hem omtrent den waren stand der zaken in te lichten en hem te doen beseffen in welk gevaar hij de kroon en het land bracht, als hij den raad der koningin volgde en met een leger, van welks trouw hij niet zeker was, den strijd tegen het geheele volk aanvaardde; hoe hij daarentegen de gemoederen tot bedaren zou brengen, door op de Nationale Vergadering te vertrouwen en zich onder hare bescherming te stellen.

‘Ei, ei,’ moet Lodewijk gezegd hebben, toen hij vernam dat de Bastilje was bestormd geworden, ‘dat is een formeele opstand.’

‘Neen, sire,’ antwoordde de hertog, ‘'t is eene omwenteling.’

De koning verklaarde zich bereid den raad van den hertog te volgen, zoodra hij zou geslapen hebben.

De Nationale Vergadering hield dien nacht eene zitting en had juist besloten tegen den morgen eene derde deputatie naar den koning te zenden, toen zij het bericht ontving dat hij, alleen door zijne broeders vergezeld, zonder het minste praalvertoon naar de vergaderzaal op weg was.

De vergadering juichte toen zij dit vernam, maar Mirabeau riep: ‘Laten we ons niet te vroeg verheugen en eerst afwachten wat de koning ons te zeggen heeft. Het bloed onzer broederen vloeit te Parijs. In deze droevige oogenblikken moeten we den monarch met eene sombere terughouding ontvangen. Het zwijgen der volken is eene les voor de vorsten.’

Deze woorden hadden de door hem gewenschte uitwerking, en met somberen ernst ontving de vergadering den vorst.

Die stemming der vergadering deed den koning ontstellen en baarde hem ongerustheid. Evenwel maakte hij, door de vergadering met den door haar gekozen naam aan te spreken, een zeer gunstigen indruk, en toen hij verklaarde dat hij voortaan met zijn volk eensgezind wilde zijn en, in 't vertrouwen op deszelfs liefde en gehechtheid, de troepen uit de nabijheid van Parijs zou doen terugtrekken; toen hij op bewogen toon riep: ‘Welaan, afgevaardigden van mijn volk, ik vertrouw mij aan u toe!’ toen weerklonken luide juichtonen, en onder een donderend ‘Leve de koning!’ geleidde de geheele vergadering hem naar het slot terug.

De koningin zag den stoet aankomen. Lally riep in geestdrift: ‘Mevrouw, nu ziet ge het, het volk bemint zijn koning; deze triomf is zeker schooner dan eene bloedige overwinning.’

Maria Antoinette antwoordde niet. Ook zij was ontroerd toen het gejuich haar oor bereikte, maar haar trotsch hart zag er alleen de vreugde der overwinnaars in over de vernedering van den vorst. Die minnen hadden zich tegen den koning verzet, en nu juichten zij omdat de koning aan hun verlangen had voldaan. Was hij niet eene speelpop in hunne handen!

De boezem der schoone vrouw zwoegde hevig; was er dan niemand die dacht en gevoelde zooals zij, wien het hart bloedde bij deze eerste groote nederlaag, die de kroon had geleden?

Haar blik viel op den overste, graaf Axel van Fersen. De Zweed zag met een onverschillig gelaat naar de beweging op straat. Plotseling keerde hij zich om alsof 't hem verdroot er naar te zien, en zijn blik ontmoette den hare.

‘Ge blijft zeer koel bij het gejuich van 't volk,’ zei Maria Antoinette met een bitteren lach; ‘maar 't is waar, het is eene tooneelvertooning, die u niet aangaat.’

‘Mevrouw,’ antwoordde de graaf ‘zij boezemt mij belangstelling in, want ik ben nieuwsgierig hoe lang aan de eene zijde het vertrouwen, aan de andere zijde het gejuich zal duren.’

‘Zoudt ge den koning den raad gegeven hebben, die mannen te vertrouwen?’

‘Mevrouw, ik had in geen geval een raad mogen geven; in oogenblikken van zulk eene krisis is 't geven van raad gevaarlijk; de koning moet naar zijn eigen gevoel te werk gaan; luistert hij naar anderen, dan zal hij weifelen en tot geen besluit komen.’

‘Dat is een verwijt voor mij.’

‘Mevrouw, gij zijt met den koning éen.’

‘'t Is waar, - en gij zijt een vreemdeling.’

‘Ik sta in dienst van den koning en heb slechts te gehoorzamen. Ik zou op zijn bevel het eskadron, dat onder mijne bevelen staat, tot de overwinning hebben geleid - óf gesneuveld zijn; ik zal op zijn bevel de Nationale Vergadering eerbiedigen, maar ook alleen op zijn bevel.’

‘En als ge kiezen moest, wat zoudt ge dan doen?’

‘Mevrouw, ik ben soldaat en houw er liever op in dan dat ik zou buigen.’

‘Dat is ridderlijk gedacht, mijnheer! Ik zou wel willen dat allen dachten zooals gij.’

De graaf maakte eene buiging.

Graaf Lally was naar beneden gesneld, om den koning te ontvangen. Hij kreeg bevel, als koninklijk officier de deputatie te vergezellen, die van de Nationale Vergadering naar Parijs werd ge-

[pagina 251]
[p. 251]

zonden, om het volk te verkondigen dat de koning met zijn volk vrede had gesloten. De hertog van Liancourt en de pas benoemde overste der nationale garde, La Fayette, gingen insgelijks mede. De populairste afgevaardigden, ten getale van honderd, zouden Parijs tot rust brengen. Men zou den overwinnaars der Bastilje mededeelen welk gevolg hunne overwinning had gehad.

Toen graaf Lally-Tollendal op den trap van 't stadhuis, als koninklijk officier, in eene geestdriftvolle rede aan 't volk de blijde boodschap verkondigde, werd hij in de nabijheid van de plaats waar zijn vader onder de bijl van den beul den laatsten ademtocht had uitgeblazen, door het juichende volk met bloemen bestrooid; eene genoegdoening voor zijn hart, die het met warme gevoelens voor het volk bezielde.

Niet zoo goed ging 't den hertog van Liancourt, wien door den koning was opgedragen, den soldaten van de garde, die zich bij 't volk hadden aangesloten, vergiffenis te beloven. Het volk morde; het wilde in de soldaten, die met hen gevochten hadden, geene begenadigde misdadigers, maar gevierde helden zien, en de graaf Clermont kon den hertog voor de woede van 't volk slechts redden door eene formeele lofrede op de Fransche garde te houden.

De markies La Fayette werd het meest gevierd. De omstandigheid, dat de driekleurige vlag door den wind om den man werd geslagen, die reeds in Amerika voor de vrijheid had gestreden, bewoog het volk, hem tot kommandant der nationale garde te benoemen. Bailly werd maire van Parijs, en op voorstel van den aartsbisschop trok de menigte, de helden van den dag vooraan, juichend naar de kerk Nôtre-Dame, om er een Te Deum te zingen. Herauten verkondigden dat het volkskomiteit had besloten, het gedenkteeken der tirannij, de Bastilje, met den grond gelijk te maken.

Te Versailles werd het de hofpartij duidelijk dat het volk nu wraak zou nemen, en die wraak het allereerst de raadgevers van den koning zou treffen. De graaf van Artois met zijne zoons, de hertog van Broglio, de familie De Polignac, baron De Breteuil en anderen gingen op de vlucht, om Frankrijk te verlaten.

Van den koning konden zij geene bescherming verwachten, van het volk hadden zij het ergste te vreezen. De koningin versmaadde het, hun voorbeeld te volgen. 't Was zeker de ijdelheid niet om op den troon van Frankrijk te zitten, die haar terughield, maar meer het plichtgevoel om aan hare roeping getrouw te blijven en op den post, dien het lot haar had toebedeeld, te volharden. Ook haar trotsch kwam hierbij in 't spel.

Zij versmaadde het, laaghartig te vluchten, voor oproerlingen den strijd op te geven, dien zij had ondernemen, den strijd voor de rechten der kroon en de erfenis harer kinderen. Had zij in 't geluk, of liever in schijnbaar onbewolkte dagen, aan Lodewijks zijde gestaan, dan mocht zij hem thans niet verlaten, nu het misschien aan hare raadgevingen was te wijten, dat de toestand zoo zorgwekkend was.

Maar haar trots verzette zich er ook tegen, den Franschen den triomf te gunnen, dat zij ‘de Oostenrijksche’ hadden verjaagd. Zij wilde het volk toonen dat zij voor niemand vreesde, voor niets vervaard was, en zooals zij tot nu toe naar haar beste weten den koning had geraden, wilde zij zich thans naar zijn wil veegen en lijdzaam de rol vervullen, die zijne vernedering ook haar oplegde.

Tevergeefs baden hare vriendinnen haar, zich althans voorloopig aan de oogen van 't volk, dat haar haatte, te onttrekken; zij antwoordde: ‘De vrouw behoort aan de zijde van haar echtgenoot, de koningin aan de zijde van den koning; de dochter van Maria Theresia zal afwachten, of men het wagen zal haar aan te randen.’

‘Niets,’ zeide zij, ‘kan een wankelenden troon meer schaden dan wanneer de dragers der kroon zwakheid betoonen. Vlucht ik, dan zal men de koning neg minder vertrouwen, en hem zal de haat treffen, dien men niet meer op mij kan koelen. Ik blijf. God heeft mij tot koningin van Frankrijk gemaakt. Zijn wil geschiede; ik wijk niet van de plaats, die mij toekomt.’

Zoo dacht Maria Antoinette; zij had er geen vermoeden van dat het volk, in plaats van de heldhaftigheid van dit besluit te erkennen, in haar blijven slechts het voornemen tot een nieuw verraad zou zien; dat op den dag toen de Bastilje was gevallen, de bijl was gelegd aan den leliëntroon; dat elke hoop dwaasheid was.

XX.
De omwenteling neemt toe.

De Nationale Vergadering eischte dat de koning Necker zou terugroepen, daar deze het algemeene vertrouwen bezat; voorts dat hij zijne eigen rust voor die van 't volk zou opofferen en naar Parijs komen, te midden van zijne goede Parijzenaars, opdat zij zouden zien dat hij in hen vertrouwen stelde.

Maria Antoinette begreep wel dat die eisch eene nieuwe vernedering, zoo al niet ten doel had, dan toch ten gevolge zou hebben, maar de koning antwoordde: ‘Ik heb beloofd, naar Parijs te komen - en zal het doen. Mijne bedoelingen zijn eerlijk; ik ga dus onbevreesd. Het volk moet weten dat ik het bemin, het moge dan met mij handelen zooals het wil.’

Die woorden waren voorwaar edele woorden en eene betere waardeering waard geweest, maar 't was te laat; er was te veel gezondigd dan dat de goede wil van den koning het volk had kunnen verzoenen, nu het zijne macht had leeren kennen en zijne aanvoerders triomfeerden.

Wellicht heeft de wereld nooit zulk schouwspel gezien dan de intocht was van Lodewijk XVI in de hoofdstad van Frankrijk; het overwonnen koningschap kwam, om voor de overwinnaars te buigen.

Den 17 Juli reed de koning in een hoogst eenvoudig rijtuig, waarin hij met vier heeren van 't hof had plaats genomen, en onder bedekking van de nationale garde van Versailles, naar Parijs. Op de grenzen van 't Parijsche stadsgebied bracht de nieuwe maire, Bailly, door den Gemeenteraad vergezeld, den koning op een kussen de sleutels der stad en sprak; ‘Sire, ik breng uwe majesteit de sleutels van de goede stad Parijs. 't Zijn dezelfde die Hendrik IV werden overgegeven. Hij had zijn volk veroverd, nu heeft het volk zijn koning veroverd.’

De nationale garde had tot aan het stadhuis den weg afgezet, en eene ontelbare volksmenigte, met geweren, pieken en zeisen gewapend, verdrong zich overal waar de koning voorbijkwam. Met een somber zwijgen werd hij ontvangen, en de eenige kreet dien hij hoorde was: ‘Leve de natie!’

Hier en daar zwaaide men de wapens, waarmede men tegen het koningschap had gevochten; de trouwe gardes liepen vlak naast het rijtuig; de verscheurde vlag der Bastilje werd vooraan gedragen, zooals ook de veroverde kanonnen vóor in den stoet waren; men riep: ‘Leve Bailly!’ ‘Leve La Fayette!’ ‘Leve de natie!’ maar geen enkele kreet werd aangeheven voor den koning, die zulk eene vernedering wilde dulden, in plaats van zich aan het hoofd zijner troepen te plaatsen.

Men zag in hem alleen den overwonnene, geenszins den martelaar, die de hand ter verzoening had gereikt. Hij zag er treurig en neerslachtig uit; menigmaal werd zijn gelaat door misnoegen rood gekleurd. Toen hij het stadhuis binnenging, vormde men boven zijn hoofd een boog van ontbloote degens en bajonetten.

In 't stadhuis hield hij eene toespraak tot de deputatiën, keurde al de nieuwe instellingen goed, verklaarde dat hij zich met zijn volk wilde verzoenen, ging op het balkon en stak de driekleurige kokarde, die Bailly hem toereikte, de kokarde van de aanvoerders der revolutie, aan zijn hoed.

Toen het volk dit zag, geloofde het aan de verandering in de gezindheid des konings; de liefde voor het oude koningshuis ontwaakte weder; het volk juichte; en toen de koning het stadhuis verliet, drong men tot hem door, om hem de handen en de kleeren te kussen ja, men wierp zich op den grond en kuste de plek waar hij zijn voet had gezet. 't Rijtuig en de paarden werden met nationale kokarden versierd, en de juichende menigte begeleidde hem naar Versailles, waar de koningin hem met tranen in de oogen ontving; zij had voor zijn leven gevreesd.

De koning gevoelde zich aanmerkelijk verlicht, toen hij weder in zijn slot was; de hulde, die men hem had bewezen, had hij moeten koopen door eene vernedering, waarvan het grievende niet kon worden uitgewischt door het latere eerbetoon en de geestdrift van het volk.

En wat was die geestdrift anders dan eene opwelling van het oogenblik? Wilde het volk, en vooral wilden zij die aan het koningschap den oorlog hadden verklaard, niet meer dan deze vernedering?

In de provinciën brak de omwenteling overal uit zoodra het bericht van de verovering der Bastilje er aankwam. De verdrukking was algemeen geweest; de belangen van Parijs waren die van de geheele natie. Overal wreekte het volk zich op zijne onderdrukkers en plunderde en vernielde hunne sloten of stak ze in brand.

Maar daarmede was men nog niet aan het doel zijner wenschen. Alle standen eischten eene grondwet, die de woelende elementen zou bevredigen, orde en rust herstellen en door verstandige en liberale instellingen het rijk der vrijheid grondvesten zou. Daarom waren aller blikken op de nieuwe wetgevers te Parijs gericht.

De Nationale Vergadering wilde een onderzoek instellen tegen de saamgezworenen van den 14 Juli.

Lally, die als afgevaardigde van den adel in de vergadering verscheen, met het doel om met zijne populariteit den koning van nut te zijn, verlangde dat men eene proklamatie zou uitvaardigen, waarbij iedereen met straf werd bedreigd, die de rust zou verstoren; maar Robespierre riep: ‘Men moet den vrede en de rust liefhebben, maar de vrijheid nog meer. Is er iets wettiger dan de verijdeling van eene vreeslijke samenzwering, die den ondergang van het volk beoogde? Wie heeft ons gezegd dat de vijanden der vrijheid geene nieuwe intriges zullen smeden?’

Van de volksvijanden, die in den avond

[pagina 252]
[p. 252]

van den 14 Juli uit Versailles waren gevlucht, nam men in de omstreken van Parijs onder anderen den staatsraad Foulon gevangen, benevens zijn schoonzoon Berthier De Sauvigny, intendant der financiën, beiden trotsche aristokraten, die steeds de grootste verachting voor het volk hadden betoond; men beweerde dat Foulon tijdens den hongersnood had gezegd: ‘Als het kanalje geen brood heeft, moet het maar hooi vreten.’

Het gepeupel ontrukte de gevangenen aan de gerechtsdienaars en hing hen aan lantaarns. Men wierp Foulon eene strop van brandnetels om den hals en stopte hem een doornstruik in de hand. Later droeg men hunne hoofden op pieken door de straten.

Mirabeau berispte in de Nationale Vergadering dien gruwel niet, maar zei tot verontschuldiging er van: ‘Het volk heeft zichzelven recht verschaft, de maat was vol; de bestraffing van een vizier moge de anderen tot eene waarschuwing strekken. Groote omwentelingen gaan altijd met dergelijke buitensporigheden gepaard. De menigte heeft gelijk dat zij zelve recht doet. Of is misschien het vergoten bloed zoo onschuldig geweest, om er zooveel ophef van te maken?’

De terugkomst van Necker gaf aanleiding tot nieuwe demonstratiën. Overal spande het volk de paarden van zijn rijtuig en trok het van dorp tot dorp, ofschoon hij geene andere verdienste bezat dan dat hij bij de hofpartij in ongenade was gevallen. De nationale garde uit de steden trok hem in groot tenue tegemoet; meisjes begroetten hem met kransen; de overheid haalde hem in feestkleeding in; men ontving hem als een koning, en de ijdele man gedroeg zich als zoodanig. De roem bedwelmde hem: hij gaf gaf passen aan op de vlucht zijnde personen en liet op zijne verantwoording een officier in vrijheid stellen, die op het volk had laten vuren en ontvlucht maar gevangen genomen was.

Te Parijs ontving men hem met gejuich; herauten gingen hem tegemoet, en 't gelukte hem eene amnestie voor alle vervolgden wegens het gebeurde op den 14 Juli door te drijven.

Maar Mirabeau viel hem daarover in de afdeelingen en in de pers aan; hij noemde hem een verrader, en enkele uren na zijn luisterrijken intocht werd hij door het volk van zijn ambt ontzet.

In de provinciën heerschte overal de grootste wetteloosheid; men plunderde de staatskassen, stelde de gevangenen in vrijheid, verwoestte of verbrandde de sloten der adellijken, en een gering toe val deed soms de nog rustige streken in opstand komen.

Een zekere De Mesmay, heer van Guinsay, gaf een groot feest, waarbij eene menigte landlieden waren toegestroomd. Er zou ook vuurwerk worden afgestoken. Door onvoorzichtigheid vatte een kruitvat vuur, en de ontploffing doodde verscheidene menschen. - Dadelijk begon het oproer.

Men bracht den graaf Castelnau als gevangene naar Parijs, omdat men brieven voor den graaf van Artois bij hem had gevonden. Velen in de vergadering wilden ten gunste van den graaf spreken, maar Robespierre riep: ‘Zachtheid tegenover verraders is verraad tegen het volk!’

De voorrechten van den adel, die op het volk hadden gedrukt, werden afgeschaft. De vicomte van Noailles had daartoe het voorstel gedaan, 't welk luiden en algemeenen bijval verwierf. Adel en geestelijkheid wedijverden om hunne privilegiën op het altaar des vaderlands neder te leggen; 't scheen alsof een geest van offervaardigheid over de bevoorrechten was gekomen, met het doel om het volk tevreden te stellen.



illustratie
kerstnacht, naar de teekening van r. püttner.


Evenals de adellijken en de geestelijken handelde ook de derde stand; hij zag af van alle voorrechten, die de provinciën en steden hadden gehad. De hertog van Liancourt stelt voor dezen merkwaardigen dag te vieren en een gedenkpenning te laten slaan; de aartsbisschop van Parijs wil een Te Deum doen zingen; Lally doet het voorstel, aan Lodewijk XVI den titel van ‘hersteller der Fransche vrijheid’ te geven. Men omarmt elkander, in patriotische vervoering weent men vreugdetranen. Men verkondigt de vrijheid van godsdienst en van de pers en benoemt eene kommissie, om eene grondwet op te stellen. De volksvertegenwoordiging alleen zou het recht hebben om belastingen uit te schrijven.

Het hevigst was de strijd over het recht van den koning om wetten te verwerpen, welk recht de vrienden der monarchie hem wilden laten. Robespierre streed daartegen.

In weerwil werd den koning het veto toegestaan.

De woeste uitbarstingen van volkswoede schenen te verflauwen of getemperd te worden door de kracht, die de wapening van alle burgers en de samenwerking der nieuwe volksoverheden er tegenover stelden. De afschaffing van alle misbruiken en onbillijke lasten werkte bevredigend, en alleen zij bleven ontevreden, die hunne voorrechten verloren hadden, evenals zij die in troebel water wilden visschen en bij het heerschen van wanorde en onrust op een goeden buit hoopten

De geldnood werd intusschen elken dag grooter; de koning en de koningin hadden hun zilverwerk reeds naar de munt gezonden, en het voorstel werd gedaan, dat alle burgers het vierde gedeelte van hunne inkomsten tot delging der staatsschuld zouden afstaan.

Terwijl men over dit voorstel beraadslaagde, kwam hongersnood de ellende vermeerderen, en dat niettegenstaande de oogst reeds was ingezameld. Men kocht groote voorraden van graan op, om de hoofdstad te voorzien; maar het gerucht werd verspreid dat het hof de koornzolders liet vullen voor het leger, waarmede men Parijs wilde bezetten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken