Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Kanten van Puy.

De nijverheidstak waarvan wij de beknopte geschiedenis zullen meedeelen, beperkt zich niet binnen de muren van een bijzonder gesticht; hij strekt zich niet alleen uit tot de geheele stad Puy, die er haren naam aan geschonken heeft, maar zelfs tot het geheele departement der Haute-Loire en tot de aangrenzende kantons der Loire, de l'Ardèche, de la Lozére, du Cantal en du Puy-de-Dôme. In dit laatste departement is het vervaardigen van kant tot in de omstreken van Ambert in zwang. In deze gansche bergachtige streek, houden zich niet bloot eenige maar alle vrouwen met het kantmaken bezig; sommigen doen dit het geheele jaar door en vijftien uur daags; anderen slechts een uur of wat, en op zekere tijden. Vandaar dat er niets overdrevens is in de statistische opgaven, die het aantal kantwerksters van Puy en omstreken op 130 tot 140,000 berekenen; dit cijfer vertegenwoordigt de geheele vrouwelijke bevolking van 't land, en iets meer dan de helft der geheele bevolking, want volgens eene algemeen aangenomen opgave worden er veel meer vrouwen dan mannen geboren.

In dien ganschen omtrek schijnen de vrouwen overwegenden invloed uit te oefenen, die zich in alles doet gevoelen, zelfs bij de verkiezingen. Immers in het huisgezin en 't huishouden is de vrouw de geldwinster; de arbeid der mannen bepaalt zich uitsluitend tot den landbouw, en wel verre dat die veldarbeid geld opbrengt, kunnen zij hiermeê ter nauwernood in de dringende behoeften van het huishouden voorzien. Met uitzondering van eenige kleine, vrij vruchtbare valleien waar de inwoners leven kunnen, bestaat de landstreek overigens uit onbebouwde rotsen, ondergebleven pijnboomen en dorre vlakten waar de schrale en zeldzame oogst slecht rijpt. Geen grievender gezicht dan de vlakten rondom Pradelles. Zelfs in 't hartje van Juli jaagt er een ijzig koude wind 't witte fijne stof dwarrelend omhoog. In hun pak van dik groen of bruin laken gestoken, zoeken de inwoners 't zonneken en zetten zich schrap tegen dien geduchten wind, om niet omver geworpen te worden, zoo als dit menigeen gebeurt. Als dit in 't hartje van den zomer is, hoe zal 't des winters wezen, en wat moet er dan van die arme bewoners worden? Met uitzondering van een enkele die zich met den veehandel bezig houdt, doen de meeste mannen eenvoudig niets;, en, zooals ook een der voornaamste fabrikanten van Puy getuigde, wanneer men zes maanden lang geen hand heeft uitgestoken, komt men er niet gemakkelijk meer toe, vooral met om een onvruchtbaren dorren grond te gaan beploegen.

Daarentegen zitten de vrouwen niet stil, hare vlugge vingers zijn onophoudelijk in beweging en 't geklikklak der klosjes hoort men zomer en winter, van 's Maandags morgens tot Zaturdags avonds. Zoodra 't meisje hare nauwelijks gevormde handjes met zekere vlugheid bewegen kan, geeft men haar in plaats van eene pop een werkkussentje, met in 't midden een spijker, waar drie draden aan hangen, die zij al spelende begint te trensen; naarmate zij ouder wordt, geeft men haar ingewikkelder werk en van lieverlede begint ze werkjes te maken, die wel heel eenvoudig zijn, maar toch verkocht kunnen worden.

Bij de vrouwen in die streek wordt 't werkkussen een wezenlijke hartstocht; 't kind strekt het tot speelgoed, voor de vrouw om 't brood te verdienen, en voor de bejaarde kantmaaksters is 't eene noodwendige verstrooiing. Door de gebreken van den ouderdom verplicht om zich tot het maken van eenvoudigen smallen kant te bepalen, werkt de bejaarde kantmaakster zoo lang als hare oogen onderscheiden en hare vingers zich bewegen kun-

[pagina 279]
[p. 279]

nen; als men de klosjes niet meer in huis hoort klinken, is 't een bewijs dat het einde der bewoonster nabij is.

Dit kostbare werkkussen, 't onmisbaar gereedschap bij 't kantmaken, is een goedkoop toestel dat onder 't bereik van een ieders beurs is, zoodat men voor eenige francs alles bijeen heeft om voor een geheel huisgezin den kost te verdienen. 't Is veel minder duur dan een weefgetouw en veel gemakkelijker overal te plaatsen, daar men 't van binnen meê naar buiten, in den tuin of op 't veld neemt.

De romp van 't werkkussen is eene houten doos, die van voren lager dan van achter is; van voren is ze dicht en van achteren en van boven open, behalve een dwarshoutje dat van achter de twee zijwanden bijeenhoudt. Deze doos is met stroo opgevuld, met grof linnen overdekt, en wel zoodanig, dat de hoeken wat zachter zijn: midden in de opene ruimten van 't werkkussen plaatst men een rol van ongeveer twaalf duim in doorsnede; die rol bestaat uit een linnen zak welke terdege met stroo is opgevuld en den vorm van eene worst heeft; men doet deze op eene soort van as, die eene kringvormige beweging toelaat. Op deze rol, die van buiten eenigszins uitsteekt, maakt men de kaart en de spelden vast. In de doos moet de gemaakte kant vallen.

Maar zóo eenvoudig ziet men nooit een werkkussen gebruiken; de werkster stelt er eene soort van eer in om het zoo het mogelijk te versieren; vooreerst moet het met karton bedekt zijn, dan met veelkleurig wasdoek of beschilderd papier, dat dan wederom door een doorschijnenden overtrek voor alle smet bewaard blijft.

De kantmaakster is ook met dezen opschik nog niet tevreden; zij doet er schitterende loovers, bloempjes en allerlei stukjes metaal bij. Daar die loovers groote kans zouden hebben van er afgerukt te worden, bedekt men ze met plaatjes die vroeger van schildpad of hoorn moesten zijn, en die tegenwoordig meer op gedroogde gelatine dan op iets anders gelijken. De ware pronksters overtrekken haar werkkussen van boven en onderen met zijde, versieren 't met linten en soms zelfs met schilderwerk op papier. Zelfs de spelden dragen het hunne tot die weelde bij en verhoogen met hunne glazen koppen met doorschijnende kleuren het aanlokkelijke van 't meubeltje dat zoowel de kostwinning als de uitspanning der vrouwen van Velay uitmaakt. Tevens worden in 't doosje dat de middenholte van 't werkkussen uitmaakt, en dat met een zijden gordijntje bedekt is, behalve 't plankje waar men den voltooiden kant op rolt, ook de brieven en souvenirs van afwezigen of gestorvenen bewaard.

De klosjes, waaraan het garen of de zijde is vastgemaakt, hangen over de bolle oppervlakte van 't kussen, aan weerszijden van de middenrol. Deze schikking is zeer gemakkelijk daar het draadje altijd gespannen hangt en 't opgezet gedeelte van 't klosje onder 't bereik der handen blijft. Die klosjes zijn naar den aard van 't werk dat men maken wil, zwaarder of lichter. De zwaarsten zijn van palmhout en komen uit Oyonnax; de lichteren zijn van kersenhout. Zij zijn zoo gering van prijs, dat men zich niet begrijpen kan hoe 't mogelijk is die stukjes hout voor zoo'n bagatel regelmatig te draaien; de goedkoopsten kosten de kantmaakster tien centimen met de winst van den koopman er onder begrepen.

Om in bijzondere gevallen gemakkelijk een dikkeren draad te vinden, die een bijzonder effekt in het weefsel te weeg moet brengen, neemt men eenige ivoren of beenen klosjes, wier witte kleur sterk tegen de anderen uitkomt en een veilige gids is.

Kortom, wanneer het versierde en bekleede kussen voor 't werk gereed is, klimt zijne primitieve waarde van een of twee franks bij den fabrikant van werkkussens, tot zeven en acht en soms tot tien franks. Dit werkkussen wordt door de vrouwen der Haute-Loire met groote zorgvuldigheid behandeld; tenzij men haar er bepaald toe noodzake, verlaten ze nooit haar werkkussen of des winters hare stoof.

Des zomers is 't veldwerk soms een beletsel voor haar kant-maken; maar indien dit genoegzaam oplevert, betalen ze liever een arbeider die haar 't werk helpt doen; zij kunnen eene betrekkelijk winstgevende bezigheid zoo maar niet laten varen; de zware veldarbeid geldt niet alleen als verloren tijd voor het kantmaken, maar de vrouw wordt er door afgetobt en hare handen lijden er onder, die door de gewoonte eener voortdurende beweging ontzaggelijk los en vlug zijn geworden. Doch om 't vee te hoeden of op bare kinderen te passen, verplaatsen zij zich gaarne. En om het werkkussentje overal meê te kunnen nemen, zonder gevaar te loopen van het vuil te maken, 't begonnen werk te hinderen of de klosjes en spelden in de war te brengen, doet men er een overtrek om.

Wie 't werkkussen uitgevonden heeft, weet men te Brussel noch te Puy. Voor de bewoners van Velay bestaat het werkkussen in alle eeuwigheid: de bescheiden werktuigkundige die 't het eerst verzonnen of de vreemelding die het ingevoerd heeft, is bij de volkeren zelfs niet met name bekend, laat staan dat er een standbeeld voor hem is opgericht.

De oudheidkenners van Velay, die voor alles wat de politieke, godsdienstige en kunst-geschiedenis van hun land aangaat, zoo knap en vernuftig zijn, munten in dit opzicht niet uit. Al zoeke men nog zoo, men vindt geen stuk dat er eenigszins toe kan bijdragen om het invoeren van de kant in Velay te bestatigen, gelijk men dit vrij juist voor Vlaanderen, Normandië, Duitschland en Engeland kan doen.

't Is waarschijnlijk dat de kant evenals andere vakken van weelde uit het Oosten afkomstig is en door een of ander vroom reiziger gedurende de groote verhuizingen der kruistochten te Velay is overgebracht. Een groot aantal inwoners van Puy hebben ongetwijfeld deel aan die tochten genomen, welke bij 't gaan en komen door de meest nijvere landen van dien tijd trokken. Misschien hebben ook wel de Venetiërs, wier karavanen 't gebergte overtrokken en voor wie Puy een welkome halt bij hun doortocht van de Rhonevallei naar die der Loire was, het kantmaken daar ingevoerd.

Tegen het einde der veertiende eeuw was 't kantmaken te Puy [i]nheemsch: dit is een feit. De heer Belliben bewijst uit plaatselijke stukken van 1408 dat er bij de winkeliers der stad reeds kant verkocht werd. Gedurenue de vijftiende eeuw moest 't kantmaken, met de overige kunsten, zich even goed te Velay als in het noorden van Frankrijk uitbreiden, en 't is zeer waarschijnlijk, dat het niet enkel Vlaamsche kant was die Karel de Stoute te Grançon verloor.

Katharina en Maria de Mèdicis begunstigden de weelde en natuurlijk de Italiaansche kunst; dank zij die koninklijke bescherming kwamen de Venetiaansche en Genueesche kanten aan het Fransche hof in den smaak, en werd hun garen weefsel, met graagte aangenomen.

Ondanks den grooten afstand waarop de labrikanten van Puy zich van de hoofdstad bevonden, en ondanks de gedwongen afzondering waarin de gestrengheid des winters hen in hun gebergte hield, beijverden zij zich niettemin om met den vooruitgang hunner industrie gelijken tred te houden.

Onder Hendrik de Vierde, en vooral onder Lodewijk de Dertiende, kreeg het dragen van kant eene ontzaggelijke uitbreiding in Frankrijk; toch schijnt het, dat vooral vreemde producten zeer in zwang waren. Genua en Venetië verkochten er zulke hoeveelheden van, dat in 1629 de koning, om te beletten dat het geld 't land uitging, op straffe van inbeslagneming en van 500 livres boete, het dragen van kant verbood. Een ander edikt van 1635 hernieuwde 't verbod, en doelde meer bepaaldelijk op den Vlaamschen kant; in 1639 stond eene nieuwe verordening 't dragen van kant in zekere opzichten toe; zoo heette het onder andere: ‘Dat de kleeren slechts twee passementen van zijden kant mochten hebben, van hoogstens twee vingers lang, welk kant op de stof der kleêren zou gehecht worden zonder eenige andere stof daartusschen.’ Bij dezelfde acte hernieuwde de koning het verbod om kanten kragen te dragen en kant aan 't doodkleed of aan beddelakens te zetten.

Zeker was het ten gevolge van deze edikten dat het parlement van Toulouse, zich op vrij ongegronde voorwendsels beroepende, in 1640 in zijn geheel rechtsgebied, 't dragen van kant verbood. In zijne Histoire du Velay vertelt Arnaud ook de gevolgen dezer ordonnantie, die in 't gebergte groote onrust verwekte: ‘Het gerechtshof van Puy liet tegen het einde van Januari aan alle hoeken der stad eene ordonnantie van het parlement van Toulouse afkondigen, die, op straffe van groote boeten, een iegelijk, van welke kunne of stand ook, verbood, te rekenen van den 7en Februari daaropvolgende, kant te dragen, hetzij van zijde of wit garen, passement van goud of zilver, of nagemaakt.’

De beweegredenen dezer ordonnantie waren: dat, daar zich een groot aantal personen met het maken van kant bezig hield, het zeer moeilijk werd om aan dienstboden te komen; dat door het dragen dier versierselen het onderscheid in rang tusschen grooten en geringen verdween; dat het verbruik der draden, die men bij 't kantmaken noodig had, duurte in 't linnen veroorzaakte; dat het goud en zilver hetwelk men bij het versieren gebruikte, aan de munt ontnomen werd. Deze ordonnantie bracht groote opschudding te Puy en in het overig gedeelte van Velay te weeg. De kooplieden in kant en zij die ze maakten en van de opbrengst daarvan leefden, werden er ontzaglijk door getroffen. Pater Régis, die zich toen te Puy bevond, waar hij alom geacht en vereerd werd, zocht toen een groot aantal vrouwen en meisjes die door de opheffing van 't kantmaken tot den bedelstaf gebracht werden, te troosten, door bij haar de hoop op 't opheffen van dien strengen maatregel levendig te houden

Men moet aannemen dat de pogingen van pater Régis, die sedert onder den naam van Franciscus Régis de patroon der kantmaaksters is geworden, bekroond werden; want, niet alleen, zegt de dankbare legende, verkreeg hij de herroeping van de ordonnantie, maar zelfs wist hij betrekkingen tusschen de werksters van Velay en de kooplieden te Toulouse tot stand

[pagina 280]
[p. 280]

te brengen. Die te Toulouse dreven handel met Spanje, en voerden daar veel kant in, die van ginds naar Amerika ging en allengs een zeer belangrijke handel werd.

Tegen 1665 werd er te Puy eene half wereldlijke, half geestelijke inrichting gesticht, die op de kant industrie grooten invloed had. Mejufvrouw Martel, dochter van een advocaat bij 't gerechts hof van Puy, vereenigde meisjes van verschillenden stand om zich heen, met het liefdadig doel om de arme vrouwen geestelijken en lichamelijken bijstand te verleenen. Hiertoe bezochten zij de werkplaatsen der kantmaaksters in den omtrek, die des winters naar de stad trokken om gezamenlijk in groote gebouwen te wonen en te werken. De ledematen dezer vereeniging leerden haar lezen, gaven haar godsdienstig onderricht, deden zelfs huishoudelijke inkoopen om de kantmaaksters tijd te sparen, en verkochten ten slotte hare kanten, zoodat zij met recht stoffelijke hulp met zedelijke opwekking gepaard lieten gaan.

Deze meisjes noemden zich Demoiselles de l'Instruction, en verspreidden zich weldra in alle dorpen, ondanks de ontoegankelijke wegen, die door de sneeuw nog lastiger werden. Om haar werk nog doeltreffender te doen worden, vormden zij onderwijzeressen, die onder den naam van Béates de l'Instruction, in de dorpen en gehuchten, waar geene scholen waren, het door Mejufvrouw Martel begonnen werk voortzetten. Elke deelgenoote richtte in haar dorp eene vereeniging van kantmaaksters op, wie zij onder 't zingen van stichtelijke en zedelijke liederen de eerste beginselen der opvoeding en 't kantmaken in al zijne achtereenvolgende verbeteringen leerde. Mejufvrouw Martel stierf in 1673 in den ouderdom van 28 jaren, en de door haar gestichte congregatie is tegenwoordig machtiger en talrijker dan ooit, daar ze bij de bergbevolking een steun vindt, dien zij door haar wezenlijk nut en hare deugden verdient.

Ofschoon tegenwoordig 't verschil van 't werk niet meer zoo scherp is als eertijds, en bij 't zien van een staal een kenner niet zoo stellig 't dorp zou durven noemen waar het vervaardigd is, kan men echter zeggen dat in 't algemeen de fraaiste kant in de kantons van het departement der Haute-Loire wordt gemaakt. Het dagloon is dan ook zeer verschillend, want terwijl de kantmaakster van Craponne soms drie franks daags verdient, kan er eene uit Pradelle die som nauwelijks in de week halen.

Zoodra de kantmaakster geld begint te verdienen, betaalt zij haar ouders kostgeld, en geniet ze volstrekte vrijheid, waarvan zij over 't algemeen slechts alleen gebruik maakt om hare godsdienstplichten waar te nemen en haar vak uit te oefenen.

Niettemin gaat er door hare coketterie een groot gedeelte van 't weekgeld der kantmaakster verloren; in de week draagt ze een vilten hoedje met fluweel geboord dat voor de vrouwen der Haute-Loire een soort van uniform is; op zon- en feestdagen overladen zij zich echter met sieraden en linten, en bedekken hare hoeden met allerlei versierselen en vooral met veêren, zoodat ze er op zekeren afstand als oostersche opperhoofden uitzien.

Over 't algemeen zijn de zeden er kuisch, en dit heeft men vooral aan de Béates te danken, die in elke parochie aan 't hoofd eener assemblée staan. Zoo noemt men de zaal waar de béate de dorpsmeisjes doet vergaderen; van die assemblées zijn uitgesloten de meisjes, die zich op eene of andere wijze misdragen hebben, en dit is de grootste straf, die men haar kan opleggen. Die vergaderzalen zijn voor 't meerendeel het eigendom van de vrome juffers, en als 't dorp dat geene Béate heeft, zulk eene nuttige vrouw wenscht, moet het eene woning bouwen met minstens twee vertrekken, éen voor de Béate en het andere voor de klasse.

's Morgens roept het klokje de meisjes ter vergadering, en komen ze er met haar werkkussen en schoolboeken, want het gesticht is niet alleen eene werkinrichting maar tevens een opvoedingshuis.

Zoo worden die betooverende ragfijne weefsels vervaardigd, die 't sierlijke van de toilet eener vrouw zoo verhoogen, dat het tot heden niets 't edele en gedistingeerde daarvan heeft kunnen evenaren.

Het cijfer der opbrengst van dezen uitgestrekten tak van nijverheid is niet nauwkeurig bekend, doch men weet dat er in Puy en omstreken een goed millioen zijde en garen wordt verkocht, hetwelk bestemd is om in kant over te gaan; en daar men de eerste grondstof op een zesde van de algeheele waarde mag schatten, zoude dit vijf of zes millioen zijn die jaarlijks als salaris in 't gebergte verdeeld worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken