Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Wonderbare Geschiedenissen.
Eene geestverschijning.
(Vervolg.)

V.
De geestverschijning.

De lakei leidde den vicomte naar den linkervleugel van 't kasteel in eene slaapkamer, welker zonderling ameublement hem verbaasde.

Hij zag er niet de rococo-weelde, onlangs door de markiezin De Pompadour in de mode gebracht; 't waren ook niet de door Boucher beschilderde deuren, de donkere behangsels uit den tijd van Lodewijk XIV, en evenmin de zwarte kabinetten der Renaissance.

Niets van dat alles! Toen hij het boudoir van Hermine was binnengegaan, had de vicomte gemeend te Versailles te zijn; de voor hem bestemde kamer rondziende, dacht hij aan de warme landen, waar de zon hare gloeiende stralen schiet.

Tobben met uitheemsche bloemen vulden de vensternissen, een prachtig Smirnaasch tapijt bedekte den vloer, een lichter tapijtwerk versierde de wanden, een Turksche divan stond bij den haard,

In een hoek van 't vertrek zag hij een tamboerijn en kastanjetten hangen, en tusschen de twee vensters eene eenigszins sombere schilderij van Murillo of Velasquez.

De dekoratie dezer kamer scheen aan het Oosten of Spanje te herinneren, en die zonderlinge instrumenten - de tamboerijn en de kastanjetten - bewezen dat de kamer was bewoond geweest door een grillig en dartel meisje van de Andaluzische sierra.

‘Dit is de kamer van jonkvrouw Fulmen geweest,’ zei de lakei, op eene veer drukkend, waardoor eene alkoof geopend werd, waarin een ledikant stond.

‘Fulmen!’ prevelde Ralph, zich weder aan zijne mijmeringen overgevend. ‘Als zij toch de schoone dame van 't bal was!’

De lakei verwijderde zich, en Ralph was alleen.

‘Voorwaar,’ aldus ging hij onder 't uitkleeden met zijne alleenspraak voort, ‘alles wat ik hoor en zie, is zonderling, wonderlijk en onverklaarbaar - ook dat portret 't welk mij overal nastaarde, zelfs de naam Fulmen, die met geheimzinnige harmonie in mijne ooren ruischt. Welk een zonderling meisje moet zij geweest zijn! Welk eene eigenzinnige schoone! Welk een hemelsche glimlach! Wat tartende blik!’

De vicomte nam de kamer, welke vroeger die van Fulmen was geweest, nog eens in oogenschouw.

‘'t Is toch dwaas, om de gedachtenis aan eene doode de levenden niet te beminnen,’ dacht hij, zich te bed leggend, ‘ik wil gaan slapen en trachten van de levenden te droomen, namelijk van jonkvrouw Hermine De Roche-Noire, mijne blonde verloofde. Ik ben op 't bal in 't Operagebouw krankzinnig geweest. Dergelijke eeden brengen onheil. Ik zal beproeven te slapen.’

De vicomte legde zich neder, maar in weerwil van zijne vermoeidheid wilde de slaap niet komen. Hij draaide de lamp uit en begroef zijn hoofd onder de dekens, doch Fulmens beeltenis zweefde hem nog altijd voor den geest.

Na een uur slapeloos en woedend in bed gelegen te hebben, riep hij: ‘'t Is onmogelijk! Men kan niet verlieven op een doek, dat eene overledene voorstelt, tenzij de doode uit haar graf kwame.’

Deze laatste woorden uitende, ontroerde Ralph bij de herinnering aan den eed, dien hij aan de Andaluzische gedaan had: haar over het graf, haar zoowel dood als levend te beminnen, en zijn voorhoofd werd met een ijskoud zweet overdekt.

Tegelijkertijd werd het aan de andere zijde der kamer licht; eene deur draaide langzaam en onhoorbaar op hare hengels, en eene vrouw kwam binnen, terwijl de waskaarsen op den schoorsteenmantel eensklaps begonnen te branden.

De vrouw, die van het hoofd tot de voeten in een lijkkleed was gehuld, ging regelrecht naar het ledikant, en de vicomte, hoe moedig hij ook was, sidderde en verbleekte bij deze verschijning. Langzaam kwam zij nader, het meest geoefende oor had het geluid harer voetstappen niet kunnen hooren. Op korten afstand van het ledikant bleef zij staan hijgend en met ten berge rijzende haren; vervolgens wierp zij haar lijkkleed af.

Toen zag de vicomte een jong meisje, zooals zij op het doek in de eetzaal was voorgesteld, in hetzelfde zwartfluweelen kostuum, met de roodzijden strikken in het gitzwarte haar.

‘Fulmen!’ fluisterde hij. ‘Het uit zijn lijst nedergedaalde portret!’

't Was wel Fulmen zooals zij was geschilderd geworden, maar in plaats van van lust en dartelheid te fonkelen, schitterden hare oogen van een somber vuur, de lippen waren bleek, de op het doek zoo vroolijk afgebeelde gelaatstrekken waren treurig.

Men kon 't dadelijk bespeuren dat de dood dit meisje met zijne hand had aangeraakt.

‘Fulmen!’ rjep de vicomte met ontzetting, en toch scheen zijne stem van koortsachtige vreugde te trillen, ‘Fulmen! zijt gij 't?’

De verschijning ging op twee schreden van 't ledikant op een stoel zitten en antwoordde:

‘Ik ben 't! Herinnert ge u uw eed nog? Ik ben dood, men heeft het u gezegd.’

Ralphs tanden klapperden, maar de stem, die hij gehoord had, was zoo helder en welluidend, dat hij in staat was

[pagina 281]
[p. 281]

om de ontzetting, die hem had aangegrepen, te overmeesteren, en hij riep:

‘Neen, ge zijt niet dood!’

‘Ik ben reeds een jaar dood,’ antwoordde de verschijning op treurigen toon, ‘en men heeft me begraven in de slotkapel onder den derden zerk ter linkerzijde van het altaar. Ga, zoo ge aan mijn dood twijfelt, mijn grafschrift lezen. 't Is niet Fulmen, die voor u staat, 't is hare schim.’

Ralph kon zijne oogen niet afwenden van de zonderlinge verschijning. Zag hij slechts eene schim, òf was 't een wezen van vleesch en bloed?

De bewondering, die de verrukkelijke schoonheid der verschijning bij hem opwekte, overwon den angst, dien zij hem eerst had gebaard.

‘Helaas! ik ben wel degelijk dood! 'k Ben op zestienjarigen leeftijd gestorven, als het leven zoo schoon is, als alles ons schijnt toe te lachen, als het geluk dat men smaakt zoo zoet is, en men alleen aan de vreugde denkt. En o, ik wilde zoo gaarne leven.... en ik bewaarde hier....’ - de verschijning drukte de hand op haar hart - ‘ik bewaarde hier de gedachtenis aan u en geloofde aan uw eed. Ontrouwe! ge hebt mij vergeten en zijt hier gekomen, om mijne zuster te huwen.’

‘Fulmen!’ stamelde Ralph, die in zijn hart de wroeging voelde ontwaken, ‘Fulmen! ik bemin u nog altoos!’

Treurig schudde zij het hoofd en zeide:

‘Men bemint geene doode.’

Ralph ontroerde hevig, 't was alsof bij die woorden het bloed in zijne aderen stolde. Hij dacht aan zijn eed.

Fulmen beklaagde zich echter niet, zij overlaadde hem niet met verwijten, zij scheen gelaten en onderworpen.

Ralph zag hoe zij het hoofd op de borst liet zakken en tranen in hare oogen blonken; eene rilling deed haar geheeld lichaam schudden.

‘Ik ben koud,’ sprak zij.

Zij stond op van den stoel waarop zij gezeten had en hurkte neder voor den haard, waarin nog enkele vonken glommen.

‘Dooden zijn altijd koud,’ prevelde zij.

‘Fulmen!’ riep Ralph, ‘'t zij ge dood of levend zijt, ge zijt schoon, schooner dan ooit eene vrouw vóor u is geweest, en ik bemin u even vurig als op den dag toen ik u voor 't eerst zag.’

‘Men bemint geene doode!’ herhaalde zij treurig.

‘Maar ge zijt niet dood!’ riep de vicomte. ‘'t Is onmogelijk! De dood ontbindt het vleesch, dooft den blik uit, verstijft de leden. De dooden loopen niet en spreken niet.’

‘Ik ben dood!’ herhaalde Fulmen op een klagenden toon, die den vicomte overtuigde; ‘ik ben dood, en toch lijd ik.’

‘Lijdt ge?’ vroeg de vicomte, die nauwlijks deze woorden kon uitbrengen.

‘Ja, en wel omdat ik met eene zondige gedachte gestorven ben. Ik dacht aan het bal, waarop ik u heb ontmoet, en ik had er spijt van, mij niet aan u gehecht te hebben zooals het klimop zich aan den eik hecht. Maar indien gij, de levende, mij, doode, nog bemindet, zou God me misschien vergiffenis schenken, en ik zou niet langer lijden.’

‘Dierbare Fulmen, ik bemin u!’ zei Ralph, de verschijning aanstarende.

Eene stem in zijn binnenste scheen hem toe te roepen: ‘O, indien zij leefde!’

‘Fulmen, ik bemin u! ‘herhaalde hij met bevende stem.

Een flauwe glimlach kwam op hare lippen, en zij sprak:

‘Ik ben zoo koud als ijs!’

Zij stond op en richtte hare schreden naar het ledikant, terwijl Ralph, toen hij haar zag naderen, een gevoel van angst slechts met moeite kon onderdrukken.

‘Ziet ge,’ fluisterde zij, ‘de dooden jagen de levenden vrees aan.’

‘Neen, neen!’ zei hij haastig en beschaamd over deze opwelling van vrees, ‘neen, Fulmen, teerbeminde!’

Toen stak de verschijning de hand uit en greep die van den vicomte.

De vicomte slaakte een kreet: de verschijning liet zijne hand weder los.

De vicomte had een gevoel gehad alsof eene ijskorst zich om zijne hand had gelegd, zoo koud waren de vingers der verschijning.

‘Ach,’ sprak zij droevig, ‘ik zie wel dat ik altijd moet lijden!’

Zij vlood heen, en de vicomte was zoo ontsteld, dat hij geen kreet slaken, geene beweging maken kon.

De waskaarsen gingen uit, 't was stikdonker in de kamer.

De geestverschijning was verdwenen.

‘Fulmen! Fulmen!’ riep Ralph meermalen.

Maar Fulmen antwoordde niet, Fulmen keerde niet terug.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken