Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Maria Antoinette, Koningin en Martelares.
Historisch-Romantisch verhaal.
(Vervolg).

Zij had haar gelaat een weinig afgewend, om hare tranen te verbergen. Plotseling maakte zij hare hand uit de zijne los en snelde de hut uit. Hij begreep niet wat haar tot d[i]e plotselinge vlucht had bewogen, maar eene blijde hoop bezielde hem, en hij zag zich niet bedrogen: eenige minuten later keerde Angela terug, haar broeder aan de hand medevoerende.

‘Spreek met Jean,’ zeide zij tot Karel, ‘ik heb hem beloofd, zijn raad te zullen opvolgen, en gij hebt het mij moeielijk gemaakt, mijn woord te houden. Jean, hij bemint mij zooals ik hem bemin; ik vertrouw hem en geloof dat ge hem toch verkeerd beoordeeld hebt. Karel, mijn broeder meent dat ik u een bewijs van mijne liefde zou geven, als ik mijne droefheid in mijn boezem smoorde, mijne liefde verloochende en het u licht maakte, u van mij te scheiden. Bij de heilige Maagd, ik wil mijn geluk gaarne aan u ten offer brengen, zij het door van u afstand te doen, zij het door aan uwe wenschen te voldoen; ik vraag niet naar mijn geluk, maar naar het uwe. Spreek nu met Jean; hij zal u verstandiger antwoorden dan ik het kan; hij kent mij beter dan ik mij zelve ken, en hij is ook rechtvaardig jegens u geweest, zelfs toen hij aan u twijfelde.’

Zij wilde zich verwijderen, maar Karel hield haar terug.

‘Neen,’ riep hij innig geroerd, ‘ge moet hooren wat ik Jean te zeggen heb, om mij te rechtvaardigen en ook om mij te beschuldigen. Luistert beiden naar mij, ik wil u mijn hart blootleggen, en uw eenvoudig gezond verstand zal dan beslissen wat voor ons het beste is.’

Karel vatte de hand van Jean met de linker hand, en met de rechter die van Angela drukkend, zette hij zich tusschen beiden en schetste hen zijn levensloop: hoe hij page was van keizerin Maria Theresia; waarom hij was ontslagen geworden; hoe hij naar Frankrijk was gekomen en daar door de gunst van Maria Antoinette bevordering had gemaakt. Hij betuigde dat zijn hart echter nooit bevrediging had gevonden, en daardoor was het verklaarbaar, dat Angela op het eerste gezicht zoo'n diepen indruk op hem had gemaakt. Hij had een besef gekregen van het ware geluk. Maar daar 't hem niet was vergund geworden, Angela te mogen bezitten en aan haar hart dat ware geluk te smaken, had hij zich aan het genot en de verstrooiing overgegeven; de twijfel of hij ooit Angela's hand zou verwerven, had hem aangespoord, te beproeven of hij haar kon vergeten, en hij had zich zelven trachten te overreden, dat Jean gelijk had gehad, toen deze zeide dat hij voor haar niet paste. Het verlangen naar Angela, aldus besloot hij zijne b[i]echt, was evenwel, in plaats van te verminderen, steeds levendiger in hem geworden, en het zou hem innig smarten, onwaardig te worden geacht, om het ware geluk ooit te mogen smaken.

Broeder en zuster hadden aandachtig geluisterd, en het kwam hen voor alsof zij een sprookje uit eene andere wereld hadden gehoord.

Jean overlegde niet lang; zin gezond verstand had hem spoedig gezegd welk besluit hij moest nemen.

‘Angela bemint u,’ sprak hij, ‘en gij doet aanzoek om hare hand. Ge zegt verder dat uw plicht u naar Parijs roept, om voor uw weldoener een trouw dienaar in den nood te zijn. Ge zoudt uwe vrouw niet naar Parijs kunnen medenemen; ge zijt daar zelf van uw leven niet zeker. Hoor dus wat ik voor het beste houd en u wil raden. Gij gaat naar Parijs terug en vervult uw plicht jegens uw weldoener. Ge weet dat Angela getrouw is; wanneer ge tot ons terugkeert en met een goed geweten hare hand kunt vragen, dan zal Angela de uwe worden; maar ik verlang alsdan dat ge u in ons midden vestigt en hier in de nabijheid eene pachthoeve koopt of huurt, zoodat ge minstens éen of twee jaar in de Maine blijft; bevalt het u hier niet langer, dan kunt ge met uwe vrouw vertrekken waarheen ge wilt. Ik vorder dat ge een tijdlang bij ons woont, alleen opdat mijne broeders mogen zien dat Angela geen man huwt, die zich voor hare bloedverwanten schaamt en zich misschien ook voor haar zal schamen wanneer hare schoonheid verwelkt. Dit zijn mijne voorwaarden, Het is voldoende dat ge die kent; er over te spreken, is vooreerst niet noodig, want wie weet wat ons bedreigt. We hebben de kommissarissen der Nationale Vergadering verjaagd; men zal ons aanvallen, en misschien heeft Angela binnen kort geene broeders meer, om haar te beschermen, en niemand anders op de wereld dan u. Zeg den koning, dat de Cottereau's voor hem hun leven willen wagen; hij behoeft ons slechts te roepen, wanneer hij ons noodig heeft. Van nu af is Angela uwe bruid, en we zijn met u ook daardoor verbonden, dat we evenals gij voor den koning willen strijden. Wat de toekomst zal opleveren, kunnen we niet weten; daarom zullen we er thans over spreken; laat ons hopen dat met Gods hulp alles zich nog ten beste zal keeren.’

Karel had een zoo gunstig antwoord niet verwacht, het vertrouwen dier eenvoudige en ruwe, maar goedhartige lieden trof hem diep.

‘Jean,’ sprak hij, ‘in weerwil van uw verbod wil ik nog een enkel woord over uwe voorwaarden zeggen. Wanneer Angela de mijne wordt, blijf ik niet éen jaar, maar altijd bij u en bouw mijn huis in dit bosch, te midden van de hutten mijner broeders. Nu ga ik naar Parijs terug, om den koning te zeggen welke trouwe harten in de Maine voor hem

[pagina 345]
[p. 345]

kloppen. Wilt ge hem werkelijk van nut zijn, sluit dan vrede met de kommissarissen, onderwerpt u schijnbaar en wacht het uur af waarop de koning al zijne getrouwen oproept, om voor hem te strijden. [D]an kom ik terug en strijd met u; dan zal ik als een der uwe in uwe gelederen staan. Ziedaar mijne hand er op. En gij, Angela, zult er nimmer berouw over gevoelen, dat ge mij vergeven hebt; ik ben voor altijd de uwe.’

Hij drukte haar aan zijn hart, en Jean zag op het minnende paar alsof hij hen zegende.

Jean geleidde hem tot aan de naaste stad; van den top des bergs wuifde Angela met haar zakdoek nog een laatsten groet toe.

Zij gevoelde zich onuitsprekelijk gelukkig, want zij wist dat zij bemind werd.

XLII.
De grondwet en de vorsten van Europa.

We keeren naar het hof terug. Sinds de mislukte vlucht des konings zijn maanden verloopt n. Lodewijk XVI had met zijn gezin als gevangenen de Tuilerieën bewoond. Men had hem gezegd dat hij zijne vrijheid zou terugkrijgen zoodra hij de grondwet had goedgekeurd. Dezen dag moest hij beslissen, of hij eene stroopop op den troon vilde zijn óf van den troon zou afstand doen; of hij eene grondwet wilde goedkeuren, die den koning van Frankrijk van alle macht beroofde en tot een d[i]enaar van de Nationale Vergadering verlaagde, dan wel eerlijk bekennen zou, dat hij er de voorkeur aan gaf, de kroon neder te leggen; dat hij liever een ambteloos burger dan een koning zonder koninklijke waardigheid wilde zijn.

Men had Karel Von Krohn in de Tuilerieën nog niet wedergezien. Niemand wist wat van hem geworden was. Denkt de koningin aan de getrouwen, die haar op de vlucht hebben vergezeld, dan wordt haar het hart beklemd, wanneer zij het beeld van den bloedenden graaf van Fersen voor zich meent te zien, en bij de herinnering aan Von Krohn bidt zij dat het hem moge gelukt zijn te ontkomen.

Karel is er in geslaagd, zonder herkend te worden, te Parijs te komen; op aanraden van Lally heeft hij zich bij de nationale garde laten inlijven en tot nog toe vermeden, zich in de Tuilerieën te laten zien. Hij heeft den Cottereau's berichten van zich doen toekomen en hun gemeld dat een opstand ten gunste des konings thans, nu deze in de macht van het vreeslijk opgewonden volk is, het leven van den monarch in gevaar zou brengen. Karel is het met zijn zwager eens, dat elke hoop op hulp, die men nu het hof zou inboezemen, slechts een verderflijken invloed zou hebben, daar zij de koningin misschien tot gevaarlijke stappen zou verleiden.

Maria Antoinette had op Barnave eene hoop gebouwd, die nimmer verwezenlijkt kon worden. Zij zag zich bitter teleurgesteld, toen hij den koning den raad gaf, eene grondwet goed te keuren, die hem bijna alle soevereine macht ontnam. Tevergeefs wees Barnave er op dat men nu moest toegeven, om het vertrouwen van 't volk te herwinnen.

‘'t Is beter van den troon ontzet te worden dan die vernedering te dulden,’ riep de koningin. Zij beefde op de gedachte det de koning zich zou laten overhalen tot het doen van een eed, dien hij niet kon houden, en van welke eedbreuk men hem dan een verwijt zou maken.

De koningin volhardde te hardnekkiger bij hare weigering, omdat zij in de afzetting van den koning een reddingsmiddel zag: de troon zou dan, naar hare meening, des te gemakkelijker te heroveren zijn.

Haar was toch medegedeeld geworden dat de soevereinen van Europa een verbond gesloten hadden tegen het revolutionaire Frankrijk. Graaf Durfort, die reeds betreffende de vlucht van den koning instruktieën had gekregen, had te Mantua aan keizer Leopold verklaard, dat Lodewijk XVI door zijne ministers veel moest laten bekrachtigen, en ook zelf veel moest bekrachtigen, wat hij werkelijk niet goedkeurde, doch dat hij zijne goedkeuring zou schenken aan alles wat door het buitenland werd ondernomen, om de omwenteling in Frankrijk te onderdrukken.

De keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen hadden zich te Pilnitz vereenigd, om den koning van Frankrijk te hulp te komen; Maria Antoinette verlangde daarom dat Lodewijk XVI zich tegenover het volk niet opnieuw verbond en zich liever zou laten afzetten dan de grondwet goed te keuren.

Barnave was in vertwijfeling; hij had zich in 't geheim bij de koningin laten aandienen, om haar op de gevaren te wijzen, waaraan de koning zich zou blootstel en; zij had geweigerd hem te ontvangen. Hij klaagde zijn nood aan Lally, en deze haalde de schouders op; hij had nog minder invloed op de koningin; toen bood Von Krohn zich aan, om de koningin voorsteken te doen.

Er was de grootste haast bij, want den volgenden dag moest de koning zijn besluit doen kennen. Karel verruilde met een anderen nationale garde de wacht en zocht mevrouw Van Campan op. Deze stiet een kreet van verrassing uit, toen zij den trouwen dienaar, die men reeds lang òf naar een ander land gevlucht òf dood gewaand had, eensklaps wederzag; zij bracht hem naar de koningin, en Maria Antoinette stortte vreugdetranen toen zij hem herkende en van hem vernam dat de graaf van Fersen niet dood was, maar zorgvuldig werd verpleegd.

Het gelukte Karel, haar te overreden om Barnave een gehoor te verleenen en hem haar vertrouwen te schenken. Toen hij haar schetste welke trouwe harten in de Maine voor den koning klopten, en haar zeide dat zij hopen kon dat bij het Fransche volk de goede geest weer ontwaken en de omwenteling bedwongen zou worden, werden hare wangen met een lieflijken blos gekleurd en scheen zij weder moed te vatten.

Zij herinnerde zich het oogenblik toen zij met Barnave vóor het portret van mevrouw Henriëtte had gestaan en wat hij haar toen had beloofd, wat hij voor haar had gedaan, en hoe slecht zij hem tot heden daarvoor had beloond.

‘Laat hem komen; ik wil hem hooren,’ zeide zij.

Zij reikte Karel de hand tot den kus, en van vreugde stralend verliet hij haar, om Barnave te roepen.

Lally, de graaf van Fersen, Von Krohn, Barnave! Die allen hadden haar trouw gediend; zij was toch niet geheel verlaten; zij was dit alleen wanneer zij hare trouwde dienaars terugstiet.

't Is waar, Barnave was een man uit het volk, een republikein, en als zoodanig had zij hem gehaat. Hij had haar als gevangene begeleid, en 't had hare ijdelheid gestreeld, den vijand door list onschadelijk te maken. En dat was haar gelukt, haar tegenstander was haar dienaar geworden.

Barnave had een langdurig onderhoud met Maria Antoinette, en hij wist haar te bewegen den koning tot het teekenen der grondwet over te halen.

Den 14 September 1791 begaf de koning, wiens gevangenschap was opgeheven, opdat hij volkomen vrij zou heeten, zich naar de Nationale Vergadering om de door hem goedgekeurde grondwet plechtig te bezweren. Volgens die grondwet berustte de staatsmacht in de handen eener vergadering van volksvertegenwoordigers; de erfelijke koning, die ten deele de uitvoerende macht b[e]hield, was onschendbaar en zou door verantwoordelijke ministers regeeren.

De koning kon het initiatief nemen, om vrede te sluiten of den oorlog te verklaren, maar de Nationale Vergadering moest het goedkeuren. De koning had het opperbevel over het leger, de Nationale Vergadering daarentegen het recht om genade te schenken. De koning en alle ambtenaren moesten den eed op de grondwet afleggen, evenals het le[g]er.

De macht, die den koning gelaten werd, was voldoende om langzamerhand weer verscheidene voorrechten der kroon te veroveren; dit was hetgeen het hof, op aanduiding van Barnave, ten laatste tot het aannemen der grondwet had doen besluiten.

Maria Antoinette zeide tot den koningsgezinden minister, den heer De Malleville:

‘Welaan, mijnheer Bertrand! moed gehouden! Nog is alles niet verloren, als we slechts geduld, standvastigheid en volharding hebben. De koning wil zich aan de grondwet houden, en dat is zeker de verstandigste partij.’

Lodewijk verklaarde in de Nationale Vergadering, dat hij de grondwet aannam, omdat hij geloofde dat die aan de wenschen van het volk voldeed. Wel is waar moest hij erkennen dat de middelen, die men hem gelaten had, om zich als uitvoerende macht te doen gelden, hem niet toereikend voorkwamen, maar de meeningen daaromtrent waren verdeeld, en men moest de beslissing aan de toekomst overlaten. Voor het oogenblik moest het voornaamste streven van allen zijn, eenheid voor de wet in te boezemen, de orde te herstellen en eensgezindheid onder de burgers te stichten. Hij vorderde de natie en hare vertegenwoordigers op, daartoe mede te werken. Hij wenschte dat men eene algemeene kwijtschelding zou uitvaardigen opdat de partijhaat gebluscht en de jammeren verzacht werden, die altijd het gevolg zijn van omwentelingen.

De vergadering keurde dit voorstel goed; alle staatkundig vervolgden werden in vrijheid gesteld. Lodewijk XVI vaardigde eene proklamatie uit, waarin hij kennis gaf van het aannemen der grondwet, en die met groote plechtigheid werd bekend gemaakt.

't Is niet onwaarschijnlijk dat deze grondwet, in weerwil van hare gebreken, goed zou hebben gewerkt, indien niet eenerzijds het koninklijke veto in dezen veelbewogen tijd de steen des aanstoots ware geweest, en anderzijds de Nationale Vergadering, die de grondwet had in 't leven geroepen, niet gedwongen ware geweest, uit elkander te gaan, nu het hare taak zou zijn geweest, de grondwet in te voeren en te doen eerbiedigen. In plaats daarvan werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven, die een hevigen strijd uitlokten.

‘Zegevierende, maar vermoeide strijders als we zijn,’ zeide Robespierre, ‘willen we onze taak aan frissche en krachtige opvolgers overdragen, opdat zij ons werk voortzetten; onze waakzame blikken zullen hen verhinderen, iets tegen het vaderland te ondernemen.’

Onder een oorverdoovend gejuich werd

[pagina 346]
[p. 346]

tot de stemming overgegaan. Niemand dacht er aan, hoe gevaarlijk het was, juist op dit tijdstip de vergadering, die Frankrijk beheerschte, op te lossen.

Den 30 September sloot de koning de vergadering, in plaats van gebruik te maken van zijn recht om den tijd van hare zitting te verlengen, en hoewel hij besefte dat hij in hen die hij dikwijls genoeg als vijanden en meermalen als lastige gebieders had beschouwd, thans zijne beschermers ontsloeg.

Toen de afgevaardigden uit elkander gingen, meent men opgemerkt te hebben dat zij er uitzagen als onttroonde vorsten.

De meesten werden door de Jacobijnen met gefluit en een hoonend gelach begroet; Robespierre en Pétion echter werden, met lauwerkransen getooid, op de schouders van 't volk door de straten gedragen.

De prachtige illuminatie der Tuilerieën, waaraan de koning zooveel geld had besteed, werd bijna onopgemerkt gelaten.

Een angstig voorgevoel had zich van allen meester gemaakt, want reeds den volgenden dag zouden de nieuwe afgevaardigden hunne eerste zitting houden.

We zullen nu zien welke pogingen Robespierre in het werk stelde om zijne populariteit te behouden en eindelijk de macht in handen te krijgen. Hij ging vooreerst naar zijne geboorteplaats Arras, waar hij een triomftocht hield, maar ook een hekeldicht ontving, waarin gezegd werd dat hij reeds lang opgehangen moest zijn, en dat dit 't zij na langer of korter tijd zou gebeuren, als hij de hand niet aan zich zelven sloeg.

Robespierre besefte dat het gevallen despotisme in de konstitutionneele monarchie een noodanker zocht, en in de plaats van den ouden adel en het priesterdom zich eene nieuwe burgerlijke aristokratie zou vormen, ‘maar,’ zeide hij, ‘het volk zal de burgerlijke aristokratie, die wil beproeven het opnieuw in boeien te slaan, met diepe verachting terugwijzen; de politieke horizont is zwanger van gewichtige gebeurtenissen; de omwenteling gaat in haar tijdperk.’

Hij aanvaardde weder het ambt van openbaar aanklager; hij wilde niet zelf moorden, maar liet moorden; hij geleek daarin Nero.

Nero aanschouwde met genoegen het lijk zijner moeder, maar had haar die hem ouder het hart had gedragen, niet zelf kunnen dooden. Nero's handlangers, schepsels die geheel in zijn smaak vielen, vol voerden de door hem uitgevondene martelingen. Zij scheurden de ongelukkige slachtoffers de kleeren van het lijf, hingen hen aan boomen, besmeerden hunne naakte lichamen met pek en staken hen dan in brand. Op deze wijze verlichtte men des nachts op eene afgrijselijke wijze de lanen, waardoor Nero in zijn statiewagen ging rijden. Zijne ziel vond daarin een helsch genoegen, het hartverscheurend gejammer, de akelige kreten van zijne slachtoffers waren voor zijne ooren de bekoorlijkste muziek. Maar hij was niet de persoon, die de vreeslijke illuminatie aanstak.

Robespierre had een dergelijk karakter. Bloed was zijn element, maar hij had den moed niet het zelf te vergieten. Hij zou de onschuldigen, die op zijn aanstoken voor zijn bloedgerecht werden gesleept, niet in de oogen hebben durven zien, en nog minder zou hij den doodelijken slag hebben kunnen toebrengen. Hij was bloeddorstig als een tijger, maar te lafhartig om zelf het beulswerk te verrichten.

Robespierre richtte een blad op, waarin hij zijne grondstellingen verklaarde; hij wilde daardoor in geheel Frankrijk bekend worden. Hij viel de ontbondene Nationale Vergadering aan, omdat zij halverwege was blijven staan; hij laakte het Wetgevend Lichaam, omdat het den eed had afgelegd op eene grondwet, die vol gebreken was. Hij zeide dat de volksvertegenwoordigers hun plicht hadden verzaakt, door den koning niet voor het gerecht te dagen en hem weder op den troon te plaatsen, waardoor zij het volk aan zijne wraak hadden prijsgegeven. Hij eischte de soevereiniteit van 't volk in de republiek - òf het absolute koningschap. Hij vorderde het volk op, om op de daden van het hof en het Wetgevend Lichaam te letten en de grondwet met alle kracht te verdedigen.

Het toeval wilde dat deze twistfakkel, die hij over het land slingerde, om de gemoederen weder op te winden, lichter zou ontvlammen dan hij zelf had verwacht. Een belangrijk bericht namelijk verwekte in geheel Frankrijk groote onrust.

De oorlog, dien Oostenrijk en Rusland tegen Frankrijk voerden, had in 1789 de aandacht van de Fransche omwenteling afgeleid; bovendien kwam die omwenteling de buitenlandsche hoven niet ongelegen.

Pruisen was in zijn schik, dat Oostenrijks geallieerde door inwendige verdeeldheid werd verzwakt; Engeland lachte in zijne vuist, dat de bondgenoot van Noord-Amerika zijne politieke macht verloor. Toen evenwel de omwenteling in beteekenis toenam; toen men een machtigen koning in de hand van een oproerig volk zag, en men in alle landen meer of minder partij trok voor het volk, dat de rechten der menschheid verkondigde, toen werd het de vorsten duidelijk, dat hunne eigene macht zou bedreigd worden, indien die toestand voortduurde en de volken begonnen te begrijpen wat door eene omwenteling te verkrijgen was.

Overal werden stemmen vernomen, die de Fransche omwenteling als de zegepraal van 't recht over misbruiken roemden en dergelijke verbeteringen eischten. In plaats van bijtijds met die billijke wenschen rekening te houden, zich door het lot van den koning der Franschen te laten waarschuwen en de lessen der geschiedenis te betrachten, verklaarden de monarcken de zaak van Lodewijk XVI tot die van alle Europeesche soevereinen.

Men zocht de oorzaken der omwenteling niet in het schandelijk despotisme, dat in Frankrijk had geheerscht, maar meende dat zij het uitvloeisel was van eene vele jaren te voren gemaakte, tegen Kerk en Staat gerichte samenzwering, waarbij alle jakobijnsche genootschappen zich verbonden om overal de tronen omver te werpen. Men voerde in het binnenland dadelijk eene geheime policie in en sloot met andere vorsten een verbond, om de omwenteling in Frankrijk met geweld van wapenen te onderdrukken.

Deze verklaringen en onderhandelingen ergerden het Fransche volk evenzeer als de snoeverijen der emigranten; de vorsten haastten zich dus om hunne plannen uit te voeren vóordat de Franschen zich daartegen konden wapenen.

Zelfs was niet vastgesteld hoe ver men gaan zou. Door een afgezant vermaande Lodewijk XVI, vooral niet te ver te gaan. Men moest de Jakobijnen wel onderscheiden van die, welke op een dwaalweg gevoerd waren; de laatsten moest men met zachtheid behandelen. Men moest er niet aan denken, met geweld eene nieuwe staatsregeling te willen invoeren; de emigranten mochten aan den strijd niet deelnemen.

Dit verbitterde de emigranten, en hunne eischen gingen thans verder dan die der monarchen.

Gedurende die besprekingen gaf men bals, maskeraden, diners.

In de konferencie te Pilnitz had men besloten, de Fransche grondwet nietig te verklaren, de aanstokers en voorstanders der omwenteling, tot afschrik en voorbeeld voor alle slechtgezinden in Europa, streng te straffen en zich door de inlijving van Fransch grondgebied voor de oorlogskosten schadeloos te stellen.

Burke vorderde in een manifest de vorsten van Europa op tot een kruistocht tegen de Fransche omwenteling; zij moesten gemeenschappelijke zaak maken met een koning die door verraders en oproerlingen was onttroond.

Het leger der gealliëerden vereenigde zich reeds in Juli bij Koblentz; de koning van Pruisen werd met geestdrift begroet. Het vertrouwen der emigranten op de overwinning was bij het zien van den koning van Pruisen en zijne troepen ten toppunt gestegen.

Het leger zette zich in beweging en werd gevolgd door een monsterachtigen tros, maar nog was het getal der troepen niet voltallig, en nu vernam men dat Lodewijks vlucht mislukt en hij gevangen genomen was.

De hoop den koning te redden, werd hierdoor zeer verzwakt, en het vooruitzicht op een goeden uitslag der onderneming zeer verminderd: 't scheen hoogst bedenkelijk, nu de volkspartij in Frankrijk zoo ontzaglijk was versterkt, met een zwak leger dat land binnen te dringen.

De besluiteloosheid werd voortdurend grooter; men talmde, terwijl alleen een krachtig handelen een g[o]eden uitslag kon doen verwachten.

XLV.
De lucht wordt bewolkt.

Terwijl het buitenland zich tot den oorlog uitrustte, deden de leden van 't Wetgevend Lichaam hun best, den koning en in 't bijzonder de ministers, die men niet vertrouwde, in diskrediet te brengen. Het Wetgevend Lichaam bestond uit zeven honderd zeven en veertig afgevaardigden, meest advokaten en konstitutioneele priesters, voornamelijk jonge personen, die zeer ijdel waren op den titel van wetgever. De partijen, die in de vergadering zich het meest deden gelden, waren de konstitutioneelen (Feuillants), de gematigde republiekeinen (Girondijnen), en de Bergpartij (de Jakobijnen). De stemvoerders der eerste partij werden ondersteund door mannen als La Fayette, Barnave, Bailly, de gebroeders Lameth enz., allen vroeger vijanden van het koningschap, thans deszelfs verdedigers. De hoogere burgerklasse, een gedeelte der nationale garde, de ambtenaren waren die partij toegedaan, doch haar invloed was zoo gering, dat La Fayette het bevel over de nationale garde nederlegde, uit vrees dat men hem anders zijn ontslag zou geven.

De partij der Feuillants werd ook vertegenwoordigd in den staatkundigen salon van de dochter van Necker, de schrijfster mevrouw De Staël-Holstein; die salon was het kanaal, waardoor het hof met de partij in verbinding stond.

De Girondijnen vormden het centrum in het Wetgevend Lichaam; in tegenstelling van ‘den Berg’ noemde men hen ‘de vlakte’ of ook spottenderwijze ‘de romp.’ De Girondijnen kozen steeds partij voor het volk tegen de kroon, doch wilden alle maatregelen van geweld vermijden; zij waren de idealisten, de dwepers voor de vrijheid, en eischten

[pagina 347]
[p. 347]

reeds nu de heerschappij der wet en de vrijheid voor allen - dus ook voor de tegenstanders der nieuwe orde van zaken. Hunne fout was, dat zij een toestand wilden invoeren, die niet te verwezenlijken was; het ideaal van den staatsvorm kon toch onmogelijk heerschen vóordat het wortel had geschoten. Bij deze partij vinden wij de beroemde namen Isnard, Condorcet, Brissot. Zij waren edele menschen, maar slechte staatslieden; zij wilden, zooals de historieschrijver zegt, het zwaard der omwenteling in de scheede der grondwet steken vóordat de vijanden der laatste vernietigd waren. De eigenlijke leider der Gironde was bovendien Pétion, een man die door de ruwheid, welke hij bij het vervoer van den koning had betoond, populair was geworden, maar zwak van karakter was en niet wist wat hij wilde. Hij was zóo onbeduidend, dat Maria Antoinette van hem zeide: ‘Pétion is wel een jakobijn en republikein, maar een domkop, die in staat is het hoofd eener partij te worden.’ Men zag het daarom met genoegen, dat hij tot maire van Parijs werd benoemd.

Ook de Girondijnen hadden hunne politieken salon, en wel bij Manon Jeanne Roland, eene jonge, geestige en beschaafde vrouw, die met een ouden man was gehuwd. Zij dweepte met de klassieke republiek, en werd al spoedig de ziel der Gironde.

De derde partij eindelijk, de Jakobijnen, had in 't Wetgevend Lichaam geen veelbetekenend vertegenwoordiger, maar steunde op het republiekeinsche element bij het volk en op de klub, waarvan Robespierre de leider was.

Tot haar behoorden de Sansculotten en de Cordeliers. Als teeken van hun begrip der vrijheid koos zij de roode phrygische muts der galeislaven. Toen bij de algemeene amnestie ook de te Nancy veroordeelde soldaten van de galeien ontslagen waren, haalde de klub der Jakobijnen hen te Brest af en voerde hen in triomf naar Parijs. De roode muts der galeislaven, die tot nu toe een teeken van schande en onteering was geweest, zou voortaan het eereteeken der martelaars voor de vrijheid zijn. De klub der Jakobijnen gaf den ontslagen galeislaven burgerkronen en tooide zich met hunne mutsen, waarop men de nationale kokarde had gestoken.

Die partij wilde vóor alles uitroeiing van alle vijanden der vrijheid, en aan het hoofd der Sansculotten stonden de mannen, wier namen met bloed in de geschiedenis zijn geschreven; de voormalige Kapucijner monnik Chalot, dokter Marat, de wilde Danton, de dweper en geestdrijver Camille Desmoulins, de bierbrouwer Santerre, de vleeschhouwer Legendre, de koppensijder Jourdan en anderen.

Het Wetgevend Lichaam geraakte reeds dadelijk in botsing met het hof.

Toen Chalot met drie andere afgevaardigden den koning de grondwet zou voorleggen, weigerde hij bij het binnenkomen van 't vertrek des konings den hoed af te nemen, ‘omdat het niet paste, dat hij met ontbloot hoofd de uitvoerende macht naderde, aan welke hij zijne bevelen kwam mededeelen.’

De koning liet hierop de deputatie niet toe, bestelde haar op een anderen dag, en de spreker verklaarde kort en zonder eenigen vorm:

‘Sire, het Wetgevend Lichaam is saamgesteld. Het heeft mij gezonden, om u daarvan kennis te geven.’

Lodewijk ergerde zich over die houding en antwoordde droogweg:

‘Vóor vrijdag kan ik er niet heengaan.’

Het Wetgevend Lichaam beantwoordde die even kort door het voorstel, ‘de titels sire en majesteit af te schaffen.’

G[...]udet zeide:

‘Het woord ‘sire’ beteekent heer en is afkomstig uit den tijd van het feudalisme, dat afgeschaft is; het woord ‘majesteit’ mag niet anders dan van God of van het volk gebezigd worden. Lodewijk XVI moet worden aangesproken met den titel: Koning der Franschen.’

Lodewijk zag hierin het begin van nieuwe aanvallen, en voor de eerste maal toonde hij thans geestkracht, want hij verwachtte dat het buitenland hem te hulp zou komen. Hij verklaarde: hij zou de vergadering niet openen, als men dit besluit niet terugnam. Deze verklaring en het misnoegen, dat de burgerij over de nieuwe vernedering van den koning betoonde, noodzaakten het Wetgevend Lichaam tot de intrekking van het besluit, maar het wreekte zich door eene nieuwe krenking van den koning: wèl stond men bij zijne binnenkomst op, maar zoodra hij ging zitten, deden al de afgevaardigden het ook.

Deze beleediging verbitterde Lodewijk zoozeer, dat hij sedert dit oogenblik haat koesterde tegen eene vergadering, die haar arbeid als Wetgevend Lichaam was begonnen met jegens het opperhoofd van den Staat minachting te betoonen. Doch wel verre dadelijk een beroep op de natie te doen en, zooals men hem van alle zijden aanraadde, het Wetgevend Lichaam van schending der grondwet aan te klagen, omdat het hem zijne titels wilde ontnemen, waagde hij het niet, eene schrede te doen, welke hem nu nog had kunnen redden.

't Zou moeielijk zijn, eene verklaring te geven, hoe het mogelijk was dat na de bittere ervaringen en bij de dreigende gevaren niet alleen de koningin, maar ook de koning immer weder de hoop opvatteden, waarin zij reeds zoo dikwijls bitter teleurgesteld waren geworden. We hebben menigmaal aangetoond dat Lodewijk XVI zwak en besluiteloos van karakter was, en dat die zwakte in grootmoedigheid haar oorsprong had; dat hij altijd welwillend was en er naar streefde, zijn volk gelukkig te maken en met hetzelve in vrede te leven.

Ware eene verzoening, een vergelijk mogelijk geweest, dan zou de koning gaarne offers hebben gebracht, om die te verkrijgen; hoe driester evenwel de Jakobijnen in hunne eischen werden, hoe oninschikkelijker en oneerbiediger men zich jegens hem gedroeg, hoe meer de hoop verdween, dat op de beroering eindelijk een geregelde staat van zaken zou volgen, dus te meer werd de koning overtuigd dat hij toch beter zou gehandeld hebben, door in den beginne zijne koninklijke macht te doen gelden en met geweld van wapenen tusschenbeide te komen.

Hij had zich in alles geschikt; hij had zich verootmoedigd en den raad gevolgd van mannen die zijne vijanden waren. En elke verootmoediging had men met hoon, elke toegevendheid met nieuwe eischen, elke toenadering met argwaan beantwoord. Hoe zou hij nu nog op iemand vertrouwen?

Hij had de grondwet met tegenzin goedgekeurd en daarmede een nieuw en zwaar offer gebracht; Barnave en andere liberalen hadden hem beloofd dat daarvan de verzoening, een vreedzame overgang tot ten geregelden toestand het gevolg zouden zijn, en in plaats daarvan was de eerste handeling van het Wetgevend Lichaam eene beleediging. Moest hij nu niet gelooven, dat hij bij de liberale partij slechts valsche vrienden had, wier raadgevingen hem tot eene toegeeflijkheid verleidden, waarover hij later berouw zou hebben, en waarvoor niemand hem dankbaar zou zijn? Moest hij niet tot zich zelven zeggen, dat zijne oude vrienden gelijk hadden gehad, toen zij hem voortdurend er tegen waarschuwden, om het volk te vertrouwen, en hem den raad gaven, geweld met geweld te keer te gaan? Nu moesten die vrienden overal in hut buitenland hulp voor hem zoeken.

Thans ontbraken hem die oude vrienden, de Polignac's, Breteuil, de Condé's, en wie kon het hem ten kwade duiden, dat hij in 't geheim met hen korrespondeerde? Hoewel onverstandig, was dit licht verklaarbaar; daar alle toegeeflijkheid hem niets had gebaat, moest hij er ten laatste toe komen, het te betreuren dat hij toegevend was geweest; hij zag even goed als iedereen die niet tot de Jakobijnen behoorde, dat het land ten gronde ging.

Maria Antoinette was ook het spoor bijster geworden. Zij had altijd den strijd met de omwenteling, de gewelddadige onderdrukking er van geëischt; zij had altijd gehoopt dat de koning zich eens vermannen zou, en we hebben gezien hoe zij in die hoop telkens weder werd teleurgesteld, totdat zij na de verongelukte vlucht er aan wanhoopte, want het bevel des konings, waarbij hij Bouilly had teruggezonden toen deze hem wilde bevrijden, liet geen twijfel meer over, dat Lodewijk nimmer geweld zou gebruiken.

Nu werd het de koningin duidelijk dat Lodewijk verloren was, indien hij niet eerlijk de partij van het volk omhelsde, en hoeveel strijd het haar ook kostte tot verootmoediging der kroon te raden, deed zij het toch; zij greep met eene eerlijke bedoeling de hand van Barnave en hoopte inderdaad dat het volk zou erkennen dat zij het hoofd boog.

De trotsche dochter van Maria Theresia zag van allen verderen tegenstand af; zij vernederde zich er toe, een advokaat van de partij der Gir[o]ndij[n]en te vleien, maar - zij verl[an]gde daarvoor ook erkenning. In plaats daarvan zag zij zich bespot.

Het volk verscheurde het purper; niemand erkende de opoffering; in plaats van dankbaar te zijn, eischte men steeds nieuwe offers, nieuwe vernederingen.

‘Waar is thans de gehoopte verzoening? Waar blijft de mij toegezegde populariteit?’ vroeg zij Barnave. ‘Heeft eene koningin tevergeefs gebedeld? Ik heb uw raad gevolgd, - houd nu uwe belofte. Ik heb den koning er toe overgehaald, de grondwet aan te nemen, die hem tot een dienaar der Jakobijnen verlaagt, - waar is de erkenning, de dank daarvoor?’

Barnave moest blozend erkennen dat hij zich bedrogen had.

‘Het was te laat,’ stamelde hij, ‘en thans vertwijfelen alle goedgezinden. Indien de koning in staat was om krachtig op te treden, zou half Parijs hem toejuichen; alle bezittenden, alle weldenkende burgers beven voor het gepeupel en de heerschappij der Jakobijnen; men zou de orde willen hersteld zien, al ware het met de hulp van vreemde bajonetten.’

‘Ha,’ antwoordde de koningin, ‘men ziet het dus eindelijk in.’

Schouderophalend wendde zij zich van hem af en liet hem staan, hem die zijn bloed er voor zou gegeven hebben, indien hij voor haar niet had behoeven te blozen.

Wat was natuurlijker dan dat de koningin wanhoopte aan de verzoening tusschen het volk en den koning, en weer het plan tot de vlucht opvatte? Wat was natuurlijker dan dat zij nog alleen redding hoopte van de hulp van 't buitenland?

Maar die hulp was thans gevaarlijker dan ooit, want de koning was in de macht van nauwlettende bewakers, de hoop op die hulp verwekte dus tegelijk de bezorgdheid, dat men voor de eerste overwinning der vijanden van Frankrijk zich op den koning zou wreken.

[pagina 348]
[p. 348]


illustratie



illustratie



illustratie



illustratie
eene mislukte photographie


De gedachte dat Lodewijk voor altijd de kroon zou verliezen, verschrikte haar niet mee[r]; zij beefde nu voor zijn leven, voor dat van hare kinderen. Vervolg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken