Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 349]
[p. 349]

[Nummer 30]

Onze gravures.

De boomwurger.



illustratie
boomwurgers in zuid-amerika, naar de teekening van a. coering.


Werken de talrijke tropische plantenvormen alle eenparig mee tot stoffeering en versiering van het weelderige landschap, één is er toch, wier taak 't schijnt alom dood en verwoesting te brengen in het bloeiende rijk van Flora. Het is de ficus dentrowa, eene plant die tot de vijgensoorten gerekend en door de Venezuelanen mata pala, dat is boomdooder genoemd wordt, omdat hare kenmerkende eigenschap is, al de planten, die in hare nabijheid groeien, te vernielen.

Schijnbaar onschuldig ontkiemt 't kleine spruitje op eene gunstige plek van een trotschen reuzenboom, waar het zaadje toevallig door den wind heengevoerd of door een vogel aangebracht is. Vooral uit de kloven, waar de kroon van den woudreus begint, ontwikkelt zich als een onbeduidend woekerplantje de noodlottige boomwurger en bereidt den stam, die hem gastvrijheid verleende, een bedroevend lot. Zoodra de eerste twijgjes van den verraderlijken beschermeling eene zekere lengte hebben gekregen, klemmen zij zich om den beschermenden stam vast en thans begint met verbazende snelheid het verwoestingswerk. Langer en langer strekken zich de twijgen van den indringer uit, steeds den stam omstrengelend, en naarmate de afzonderlijke ranken elkaar ontmoeten, vlechten zij zich in elkander en sluiten zoodoende hun armen weldoener meedoogenloos in een knellend net, dat vaak de grilligste vormen aanneemt. Overal waar de ineengestrengelde mazen van dit web den boomstam omspannen, daar is zijne verdere ontwikkeling gestuit, en op deze wijze strekt de moordgierige boomwurger zijn verwoestingswerk allengs over den geheelen boom uit.

De breede kroon van den eerwaardigen woudreus, die zoo lang met den rijksten bladertoo[i] prijkte, begint te wankelen. Reeds vallen de zwaarste takken krakend ter aarde en sleepen een deel van de vijandige mata pala met zich in de diepte. De reuzenstam zelf weerstaat nog een tijd lang aan de drukkende omhelzingen, tot ook hij eindelijk uitgemergeld en vermolmd ineenzinkt. Slechts een dood geraamte blijft er van den eens zoo welig tierenden boom over.

Nadat echter het offer, hetwelk den belager tot dusver steun en veiligheid verleende, onder zijne doodende omhelzingen bezweken is, vermag de boomwurger zelf niet langer aan de stormen en de guurheid van weer en wind het hoofd te bieden. Ook hij moet ten gronde gaan, tenzij het hem gelukt mocht wezen, zijne gretige ranken en grijparmen naar een naburigen stam uit te slaan, ten einde daar een nieuw steunpunt te vinden en opnieuw zijn vernielingswerk te beginnen.

Wanneer ik mij dikwijls met moeite een weg door de maagdelijke wouden baande, dus verhaalt de natuuronderzoeker, welke de bijgaande afbeelding naar het leven geteekend heeft, werd ik meermalen door den aanblik van dergelijke tooneelen van verwoesting getroffen, en

[pagina 350]
[p. 350]

niet zonder weemoed aanschouwde ik het vernielingswerk der boomwurgers, die hier een trotschen woudreus, welke jarenlang de stormen gebraveerd had en een sieraad was van het landschap, elders een slankstammigen palm een langzamen, maar wissen dood bereidden.

De stam in het midden van het tafereel onzer gravure, is reeds geheel door het verstikkend web des boomwurgers omspannen. Reeds dringt deze tot in de kroon van den boom, om zich van daar weer naar beneden te laten vallen, als 't touwwerk aan een scheepsmast, en steekt links en rechts zijne vangarmen uit, om de knellende banden nog nauwer toe te halen. Weldra zal ook voor dezen boom, evenals voor den palm in zijne nabijheid, het laatste uurtje geslagen zijn en de vermolmende stammen zullen de bodem worden, waarop weer nieuw opstrevende planten tieren.

Waar ook het zaadje van een boomwurger bij toeval moge terechtgekomen zijn, op een muur of op eenig ander voorwerp, waar het maar een steunpunt vindt, altijd streeft de opspruitende indringer er naar, zijn drager te vernietigen. En zelfs waar deze plant, als een zelfstandige boom uit den bodem opschiet, zonder dat het haar mogelijk is, andere planten binnen haar bereik te trekken, daar bereidt zij zich zelf den dood; hare uitloopers omstrengelen den eigen stam en snijden ten slotte zoo zich zelf het leven af.

De eene komt en de andere gaat.

Ontstaan en vergaan, geboren worden en sterven, dat is 's werelds loop. Hoe vaak wonen bittere smart en jubelende vreugde dicht naast elkander, slechts door een dunnen wand gescheiden! Nergens ziet men intusschen die tegenstellingen in 's menschen leven zich treffender openbaren, dan in de zuidelijke landen, waar de menschen naïever en meer ongedwongen toonen wat hen beweegt, het leven meer in het openbaar wordt afgespeeld dan bij ons, en de hoofdgebeurtenissen van het familieleven, door de Kerk geheiligd, met meer uiterlijke plechtigheid en praal gepaard gaan.

Eene begrafenis in Italië verrast den bewoner van het meer stemmige en ernstige Noorden, door een opzichtig praalvertoon van licht en kleuren en verguldsel. Eene doopplechtigheid is een vroolijk, luidruchtig feest, waarbij rozen en palmen, te pronk gedragen peetgeschenken en schilderachtige tooi van al de belanghebbenden eene groote rol spelen.

Evenals lachen en weenen, zoo schijnen ook geboorte en dood in Italië nadere buren te zijn, dan ergens elders en zoo kon ook de begaafde Italiaansche schilder ze met recht op één tafereel vol uitdrukking vereenigen.

Twee geheel verschillende stoeten verlaten bijna op hetzelfde oogenblik 't kerkgebouw. Die op den voorgrond heeft een kind ten doop vergezeld en wordt door de dorpsjeugd met wuivende palmen en uitbundig gejuich begroet. De jonge vrouw, die het kind heeft ten doop gehouden en hare gezellinnen, tot zelfs de oude grootmoeder zijn op het feestelijkst uitgedost. Allen zijn in de meest opgewekte stemming, en als de draagster van het kind zich omwendt naar den ouden priester, die den gelukkigen vader vergezelt, en den gemoedelijken geestelijke denkelijk de veelbelovende hoedanigheden van den nieuwen wereldburger opvijzelt, kan de waardige dorpsherder niet nalaten door een gullen glimlach van zijne deelneming in die algemeene vreugde blijk te geven.

Welk eene tegenstelling met den stoet, wat meer op den achtergrond zichtbaar. Deze vergezelt, door den priester met het kruis voorafgegaan, een doode naar zijne laatste rustplaats. In lange witte rouwkleederen omgeven vrienden en verwanten de baar, die naar Italiaansch gebruik opzichtig met vergulde sieraden, als zwevende engelen die een krans vasthouden, is getooid. Toch ligt er stille ernst en innige deelneming in dat schouw spel. Aangrijpend heeft de schilder de weemoedige gedachte vertolkt: de eene komt, de andere gaat.

Eene moeilijke taak.

Bij den eersten blik op deze gravure ziet men, dat zij ons op zijn minst een paar eeuwen terug verplaatst. Alles in het vertrek, zoowel het kostbare huisraad, als de kleeding der twee personen wijzen er ons op. Die kunstig gesneden armstoel, die sierlijk bewerkte kast, de rijke, bevallige kleeding dier twee personen, die breede, omgeslagen halskragen, met een paar tressen vastgemaakt, die wijde lubben, de mantel van den oudste der twee, luchtig over de schouders geworpen, dat alles roept ons de zestiende eeuw voor den geest.

De jongen, hoe sierlijk ook uitgedost, schijnt slechts matig in zijn schik te zijn, en geen wonder!

Hij heeft van zijn teekenmeester tot taak gekregen, dat Moder-Godsbeeld, geplaats op een lijvigen foliant, in perkamenten band en sierlijk met koper beslagen hoeken, na te teekenen. Naar zijne blikken te oordeelen, die alles behalve liefderijk op het beeld vóór hem rusten, schijnt het niet al te vlot van de hand te gaan. De stift gaat slechts traag over het papier heen en weer, en de tegenwoordigheid van den vader, die met gemoedelijk belangstellenden blik het werk zijns zoons gadeslaat, schijnt hem nu juist niet aan te moedigen. 't Is een pijnlijk uur, maar de jongen hoopt, dat het spoedig voorbij en hij van de lastige t genwoordigheid zijns vaders ontslagen zal zijn.

Als hij straks te midden zijner makkers is, zullen zijne oogen die dofneid, die lusteloosheid verliezen, en schitteren van vuur en opgewektheid, dan zullen zijne haren, die nu zoo sluik over zijn voorhoofd liggen, verward en wild rondfladderen. en zal zijne sierlijke kleeding geducht gehavend worden.

Maar op het oogenblik zucht hij nog onder zijne moeilijke taak.

‘De wildeman.’

Een der meest bekende middelpunten van het toeristenverkeer in Zwitserland is het plaatsje Amsteg, gelegen in het enge keteldal tusschen de hellingen van den Bristenbock, 3075 meter hoog, en van de groote en kleine Windgelle, die zich onderscheidelijk tot eene hoogte van 3189 en 3001 meters boven den waterspiegel verheffen.

Geoefende bergbestijgers, die de kleine Windgelle bezoeken willen, klauteren aan den ingang van het Maderaner-dal door steile wouden en bergweiden, over sneeuw en rotsblokken omhoog tot zij de hoogste Alpenweiden bereikt hebben. Op deze bergwandeling ontwaart het verwonderd oog een zonderling gevormde rotsblok, ongeveer zoo groot als een flinke denneboom, en ten naaste bij van menschelijke gedaante. Hij staat geheel alleen en afgezonderd en is bij het volk bekend onder den naam van ‘den Wildeman.’

Onder de bewoners der streek loopt de sage, dat eens een gemsjager daar op een hoogen feestdag, tegen het kerkelijk verbod, eene gems achtervolgde en tot straf voor zijn vergrijp onmiddellijk in die rots veranderd werd. Ook moet het onmogelijk zijn, dat geheimzinnige rotsbeeld van nabij te naderen.

De eerste bestijger der beide Windgellen en tevens een der eerste bergbeklimmers in het algemeen, Georg Hofmann uit Bazel, ontdekte dezen steenklomp met de duidelijk afgeteekende lijnen van voorhoofd, mond en neus in het jaar 1844 en vestigde voor het eerst de aandacht op het merkwaardig natuurverschijnsel; maar slechts weinige Alpenbezoekers kennen de zonderlinge rotsfiguur.

Van doorzichtige nevelen omringd, maakt de Wildeman een diepen indruk op den beschouwer; vast en onwrikbaar schijnt hij, met geheimzinnige krachten toegerust, den stormen van het hooggebergte het hoofd te bieden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken