Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Twee makkers.
Eene historische novelle.
(Slot.)

Langzamerhand werd het vertrek gevuld. Pietro, die in de voorkamer de wacht scheen te houden, opende de deur, voor de zoogenaamde vrienden van den beeldhouwer, tot de plaatsen aan de tafel bezet waren; vervolgens sloot Beracci zelf de deur.

Jacques begreep spoedig het doel van de nachtelijke samenkomst. Reeds onder de besprekingen aan tafel, waarbij de vurige Italiaansche wijn niet werd gespaard, bemerkte hij, dat de vereenigden tot de hevigste republikeinen behoorden, die in Napoleon Bonaparte den toekomstigen overweldiger zagen, en den toen door iedereen geëerden man als onderdrukker der vrijheid met den hatelijksten naam bestempelden.

Beracci zelf had nog eene bijzondere reden om wraak te nemen, welke hij in het vuur van den hartstocht voor zijne makkers niet verzweeg. Bij een wedstrijd tusschen hem en Canova had men Bonaparte, die toen nog generaal was, maar door de overwinning bij Arc la als de redder van Italië werd begroet, gedurende zijn verblijf in Milaan tot scheidsrechter gekozen, en volgens den indruk van een onkundige oordeelend, was de meening van Napoleon ter gunste van Beracci's mededinger uitgevallen.

Politieke gevoelens hadden het zaad der wraak nog doen uitschieten in het hart van den Italiaan, en nu moest de verderfelijke vrucht zich ontwikkelen.

Het was middernacht, toen Beracci aan zijne eensgezinde gasten een voorstel deed, dat den luisteraar het bloed in de aderen dreigde te verstijven.

‘Wat gebeuren moet,’ had Beracci gezegd, ‘moet onmiddellijk geschieden, om de aarde van den verderfelijksten aller tyrannen te bevrijden en voor ons de burgerkroon der vrijheid en onsterfelijken roem te verwerven. Zonder het zelf te weten, heeft de overweldiger ons het middel aan de hand gedaan om hem uit den weg te ruimen, zonder ons aan het lot prijs te geven, dat de hem vergodende, blinde menigte aan zijne moordenaars kan toedenken. Sinds eenige dagen ben ik bezig aan de buste van Bonaparte, waarvoor hij bij mij vroeg in den morgen in 't geheim poseert;

[pagina 351]
[p. 351]

zij moet tot een geschenk dienen voor zijne gemalin. Morgen komt hij voor het laatst; onvergezeld, onbekend zal hij in deze afgelegene plaats komen en evenals altijd van het voorhuis door dit vertrek het atelier binnentreden. Hij zal het niet meer verlaten.’

Er ontstond eene beweging onder de gasten.

‘Morgen reeds?’ vroeg meer dan een hunner op dralenden toon.

Het vuur ontschoot Beracci's oogen.

‘Morgen of nooit,’ riep hij, ‘wanneer gij mannen en geene lafaards zijt! Dit zal u moed geven.’

Bij deze woorden nam hij uit de portefeuille een aantal banknoten, welke hij uitstrooide voor hen, die er gretig hunne handen naar uitstaken. ‘In de kast in den muur van het zijvertrek vindt gij vermommingen, die uw ontsnappen gemakkelijk maken, en Engeland zal u gaarne eene schuilplaats verschaffen. Ik zelf heb alles reeds voorbereid, om terstond over het Kanaal de vlucht te nemen; dààr wacht ik u.’

‘En wat moet er gebeuren, meester?’ vroeg een van de deelnemers van den geheimen bond, een verloopen dagbladschrijver, die om een pamflet tegen de gemalin van Bonaparte eene straf ondergaan en daarom tegen den eersten consul wraak genomen had.

‘Gij zult het vernemen. Wij scheiden niet van elkander, voordat de daad is voltrokken,’ antwoordde de beeldhouwer. ‘Dit glas wijd ik den goden der wraak - op ons welslagen!’

De glazen klonken tegen elkander zoo hard, dat de kreet van den verscholene niet gehoord werd. Jacques zag zich als eene muis in de val gevangen; elke poging om zich te verwijderen, ten einde het onheil van het hoofd van Eugène's stiefvader af te weren, moest zijn eigen leven bedreigen; en als hij bleef, hoe zou hij dan de beraamde misdaad kunnen verhinderen?

‘Zoodra de dag aanbreekt,’ ging Beracci voort, ‘gaat gij in het vertrek hiernaast om het slachtoffer af te wachten, dat ik aan u overlever. Ik zal er voor zorgen, dat de stoel van Bonaparte met den rug naar de deur gekeerd is. Om zeven uur gaat gewoonlijk een troep soldaten door de straat. De trommelslag, welke tot hier doordringt, kan den angstkreet van onze prooi overgalm[e]n. Het is zijn lust om over de imperatoren - zijne voorbeelden - te spreken. Ik zal met hem over Tiberius spreken, en op het geroep: ‘Kom hier, Romes bevrijders!’ kan hij eindigen als deze. Gij werpt dan achter zijn rug door de geopende deur de strop om zijn hals - één ruk, en 't is afgeloopen; wij verbergen het lijk in den kelder en verlaten elkaar langs de tuindeur. Onder het voorwendsel van afwezigheid van zijn heer sluit Pietro het atelier, en vooraleer men het spoor van den vermiste hier vindt, zal ook Pietro in veiligheid zijn. Op zijn hoogst zou de bedeljongen, waarvan ik een kunstenaar moet maken, tot zondenbok dienen; en daar deze den eersten consul voor een halfgod houdt, mag hij mijn ent halve een martelaar voor hem worden.’

Een boosaardig lachen ging met de laatste woorden gepaard. Het bloed kookte in de aderen van Jacques, en met moeite bewaarde hij zich voor eene overhaasting. Bij de ontsteltenis over het schrikwekkende plan voegde zich nu nog de rechtmatige toorn. Jacques was besloten Napoleon te redden of zelf met hem ten gronde te gaan.

De nacht ging voorbij - slapeloos voor de samenzweerders, in eene koortsachtige onrust voor den verborgen luisteraar. Zoo bleek als de eerste morgenschemering waren de gezichten der samenzweerders, toen de dag aanbrak.

De eenige, die zich wist te beheerschen, was Beracci. Met eene omzichtigheid en koelbloedigheid, eene betere zaak waardig, deed hij alle noodzakelijke beschikkingen, vooral echter nam hij de voorzorgsmaatregelen, welke zijne onmiddellijke vlucht en die zijner metgezellen van den tuin uit vergemakkelijken konden na het volvoeren der daad. Steeds ging de wijzer van de klok vooruit - het uur naderde, waarop de leeuw in de val zou geraken, zonder er iets van te vermoeden.

Jacques martelde zijne hersenen, duizenden plannen kwamen in zijn geest op, maar geen was er dat hem bevredigde. De beeldhouwer was sinds geruimen tijd alleen in het atelier. De deur, waardoor deze met het zijvertrek in verbinding stond, was in het slot gesprongen, natuurlijk zonder eigenlijk gesloten te zijn. Weinige passen van den drempel daarvan stond de stoel, waarop de eerste consul moest plaats nemen, en op een kleinen afstand bevond zich de buste van Bonaparte, welke hare voltooiing nabij was.

Beracci had den kiel, welken hij gedurende den arbeid droeg, over zijn reisgewaad gedaan. Om de onrust, die zich langzamerhand ook van hem meester maakte, te bedwingen, ging hij nu eens aan dit, dan aan dat werk. Jacques was er bang voor, dat de inwendige onrust den kunstenaar ook op de stelling kon voeren, daar alsdan zijne schuilplaats ongetwijfeld moest worden ontdekt.

Sinds lang schoot de zon hare stralen van den hemel neer. Elk oogenblik kon Napoleon het atelier betreden.

Op eens liet de schel een zachten toon hooren - het was het gewone, met Pietro afgesproken teeken, dat de eerste consul het huis was binnengekomen en zich door het voorvertrek naar het atelier begaf. - Men hoorde een vasten, vluggen stap - de kunstenaar opende de deur en sloot haar, zoodra de aangekomene den drempel had overschreden. Zonder iets te vermoeden, bevond zich Napoleon Bonaparte, de eerste consul van de Fransche republiek, in tegenwoordigheid van zijn doodvijand, in de macht van zijne moordenaars.

Jacques kon zich bijna niet langer weerhouden om een kreet tot tijdige waarschuwing te laten hooren, maar hij was nog vastberaden genoeg om in te zien, dat al te voorbarig handelen de noodlottige daad slechts zou kunnen bespoedigen bij het groote getal der tegenstanders, die in dit geval de uiterste middelen te baat zouden nemen.

De mannen, die zich in het zijvertrek bevonden, moesten onschadelijk gemaakt worden; maar helaas! hoe zou hij dit aanleggen? Dat was de vraag, waarop hij in zijn geest het antwoord nog niet had gegeven.

De man, die zich werkelijk reeds als dictator van Frankrijk kon beschouwen, scheen haast te hebben en erg verstrooid te zijn.

‘Onze laatste samenkomst moet de kortste zijn,’ zeide hij haastig; ‘ik moet eene militaire wandeling doen en de tijd, dien ik voor mijn heimelijk doel heb bestemd, is bijna verstreken. Men meent, dat ik in mijn studeervertrek ben, terwijl een huurkoetsier mij tot in de nabijheid van uw huis heeft gebracht. Haast u, Beracci; in tien minuten moet alles afgeloopen zijn.’

Een zonderlinge lach plooide zich om de dunne, kleurlooze lippen van den beeldhouwer.

‘Ik heb alles in orde gebracht, burger consul,’ zeide hij met eene kleine buiging, die aan eene bespotting deed denken; ‘wij zullen beiden tevreden zijn.’

Napoleon had op den stoel plaats genomen. Zijn gelaat was naar den kunstenaar gekeerd, die druk met zijn werk bezig was. Niettegenstaande alle zelfbeheersching beefde de beitel in de hand van Beracci.

Rataplan - plan - plan!

In de verte klonk de trommelslag, en steeds dichter bij hoorde men rataplan - plan - plan.

Napoleons veldheersoog schitterde op het hooren van het geroffel der trommen.

Jacques had zich opgericht. Als eene kat tot zijn sprong gereed, stond de buigzame gestalte, zonder door Bonaparte of door den beeldhouwer bemerkt te worden, achter diens rug op den bovensten trap van de stelling.

Hij had zijn besluit genomen. Zij moesten nog een weinig naderbij komen, de helpers, met zijn kameraad Eugène aan het hoofd.

En zij kwamen - rataplan - plan - plan al nader. Steeds luider klonk het door het voorvertrek in het atelier - rataplan - plan - plan.

‘Burger consul,’ - Beracci's stem beefde hoorbaar - ‘ik zou wel eens willen weten, of het Tiberius zou geholpen hebben, wanneer op hetzelfde oogenblik een cohorte praetor[i]anen voorbij het paleis gerukt was, dat Macro en zijne getrouwen op het geroep: kom....’

Hij kon den zin niet voleindigen, want een arm, wiens zwakheid de vertwijfeling in mannenkracht veranderde, had de magere gestalte van den Italiaan met zulk eene kracht naar achter geslingerd, dat hij op den grond stortte. Met een grooten sprong was Jacques van de stelling op den vloer neergekomen en bliksemsnel, zooals de aanslag van samenzweerders moest plaats grijpen, draaide hij den sleutel in het slot van het vertrek om, waarin de samenzweerders verborgen waren.

Napoleon was plotseling opgesprongen. Zijn stalen voorhoofd was met zware rimpels bezet en zijn blik dreigend.

‘Wat moet dat beteekenen?’ kwam er over zijne lippen minder op den toon eener vraag dan op dien van een bevel eens gebieders. Aan den blik, waarmee de Italiaan van den grond opstond, Bonaparte aanzag en vervolgens naar zijn beitel greep, bemerkte Jacques, dat alle gevaar voor den consul nog niet was geweken. Met beide armen hield hij den beeldhouwer vast, terwijl hij luid riep:

‘Vertoon u bij het venster aan de soldaten, burger consul! Eugène is daar.... hij weet....’

Bonaparte liep haastig naar het voorvertrek en liet de deur open; achter was het doodstil geworden na een kort geraas en heftig gerucht.

Rataplan - plan - plan!

Juist hadden de soldaten, aan wier hoofd Eugène de Beauharnais stond, de woning van Beracci bereikt. Tevergeefs had Eugène naar Jacques op den drempel uitgezien; maar zijne verbazing was des te grooter, toen er een venster in de benedenverdieping werd geopend en Napoleons welbekende stem op een commandeerenden toon weerklonk: ‘Halt!’

De trommels zwegen. Als een muur stond de soldatentroep.

‘Kapitein De Beauharnais en zes manschappen komen in huis, eene patrouille bewaakt de uitgangen!’ luidde het bevel van Napoleon.

In het volgende oogenblik bevond Eugène zich met zes manschappen in het voorvertrek.

‘Daarheen!’ Napoleon wees met zijne hand naar de geopende deur van het atelier, waaruit een dof kermen en kreunen weerklonk.

Een strijd op leven en dood deed zich werkelijk aan de oogen van Eugène voor. Jacques, bijna verstikt door de vingers van den Italiaan, die de keel van den jongeling samenperste, trachtte met steeds verminderende kracht den tot den waanzin ontvlamden beeldhouwer te weerstaan. Het was

[pagina 352]
[p. 352]

hoog tijd, dat de soldaten hem bevrijdden.

Eugène ving zijn vroegeren kameraad, die in onmacht dreigde te vallen, in zijne armen op. De ongelukkige bevond zich in een deerniswaardigen toestand; zijn gelaat was doodsbleek en zijne oogen waren met bloed beloopen, en machteloos hing de magere gestalte in de armen van den jongen kapitein.

‘Hulp!’ riep Eugène verschrikt uit. ‘Jacques, mijn vriend, mijn kameraad, gij moet blijven leven, opdat wij u kunnen bedanken!’

De bleeke trekken van den redder van Bonaparte plooiden zich als 't ware tot een glimlach. ‘Ik sterf gaarne,’ sprak hij zacht..... ‘nu ik uwe vriendschap verdiend heb.’

Een zucht nog en de jongeling zonk bewusteloos uit de armen van zijn vriend op den grond neer.

 

Ten huize van den eersten consul, onder de verpleging van Eugène en Joséphine, ontwaakte Jacques Nollant tot een nieuw leven, na eene zware ziekte, die hem op den rand van het graf had gebracht.

Zijn ijlen gedurende de zware koortsen, welke hem teisterden, had het geheim van den noodlottigen nacht in het atelier van Beracci gedeeltelijk aan de justitie verraden. De Italiaan legde met eene cynische driestheid de bekentenis af van den aanslag. Naar zijne metgezellen, die door het hoofd van de samenzwering onmeedoogend waren prijsgegeven, werd niet veel onderzoek gedaan; zij hadden te rechter tijd het hazenpad gekozen, en men wist, dat zij slechts werktuigen van hem waren geweest, die de kunst had verstaan hen tot voldoening van zijne wraakzucht over te halen.

Ook Pietro, de trouwe knecht van Beracci, kwam er met eene licht straf af; hij had het doel van de samenzwering niet geweten. Desniettemin moest hij achterdocht daarvan hebben gehad en om zijn geweten niet te bezwaren en te gelijk door verraad zijn heer niet prijs te geven, had hij aan de gemalin van den eersten consul de waarschuwing gezonden, waarvan Eugène gesproken had met zijn voormaligen kameraad.

Giovanni Beracci's hoofd viel onder de bijl van de guillotine te Parijs in den herfst van het jaar 1801.

Jacques Nollant zag zijne overige wenschen eindelijk vervuld. Onder de bescherming van den eersten consul en lateren keizer Napoleon verwierf hij zich door volhardenden ijver een grooten naam als beeldhouwer, Veel hooger dan geld en eer gold bij hem echter de vriendschap, die Eugène de Beauharnais, de onderkoning van Italië, zijn vroegere makker in de werkplaats van Basile Leroux, hem toedroeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken