Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Eene herinnering aan den hertog van Wellington in Orthes.

‘Het was in het jaar 1812,’ begon de oude vrouw, ‘dat mijn man en ik, toen een jong echtpaar met een zuigeling, eene kleine geldsom erfden.

Hiervoor kochten wij deze herberg, waarin wij een goed onderkomen hoopten te vinden. Aan de geruchten, dat de oorlog, die reeds zoo lang in andere landen gewoed had, spoedig ook ons eigen, klein Bèarn zou bereiken, schonken wij weinig geloof.

Wij hadden evenwel de herberg nauwelijks twaalf maanden bewoond, toen we ondervonden, dat de losse geruchten, helaas, maar al te veel waarheid hadden bevat. De verwijderde donder, waaraan we in den laatsten tijd volstrekt niet meer gedacht hadden, kwam over onze grenzen. Al de ellende, die een land ten deel valt hetwelk ongelukkig genoeg is, de schouwplaats te zijn van den woedenden kampstrijd tusschen twee machtige vijanden, kwam over ons.

Het Fransche leger viel de algemeene haat ten deel.

Vooreerst waren de Franschen onze erfvijanden en het onderscheid van godsdienst tusschen zulke naast elkander wonende volken, vermeerderde nog het bittere gevoel, dat een klein land, hetwelk door een machtigen nabuur beoorloogd is geworden, voor zijne veroveraars koestert. Zij leefden slechts van plundering en bedrogen met beloften van betalingen, welke niet gehouden werden.

Wij verachtten ook de Spanjaarden, omdat deze zoowel lafaards als dieven waren.

Den Engelschen echter moest men de eer nageven, dat ze goed gedisciplineerde, ordelijke troepen waren, die, al dronken ze ook veel cognac, er toch voor betaalden.

Wij waren sedert eenigen tijd van de gehate Fransche inkwartiering vrij geweest, toen op een schoonen morgen, in Februari 1814, het gerucht tot ons kwam dat Soults armee, die uit eene vaste stelling naar eene andere verdreven werd, aan de Spaansche grenzen stond. Verder wilde het gerucht, dat het leger de rivier zou overtrekken, doch eer we tijd hadden, naar de waarheid van een en ander onderzoek te doen, galoppeerde de kavalerie reeds over de brug in de stad. De Engelschen zaten haar dicht op de hielen. Hier werd een korte halt gehouden en dadelijk haver voor de paarden en voedsel voor de manschappen verlangd. Hoezeer we ook onwillig en verschrikt waren, we werden toch gedwongen toe te geven. Ondertusschen stelden de sapeurs alle mogelijke middelen in het werk, om de brug te doen springen, ten einde alzoo gemakkelijk aan de vervolgingen der Engelschen te kunnen ontkomen. Dat was evenwel gemakkelijker bevolen dan gedaan; want onze goede, oude en solied in rotsen gebouwde brug te ondermijnen, leverde heel wat zwarigheden op en, nadat ze er eenige steenen hadden weten af te slaan, (die bres is altijd nog te zien,) waren zij gedwongen om terug te trekken, daar de vijanden hen bijna achter de hielen was. Eer nog het alarm der aftrekkende Fransche troepen weggestorven was, trok de Engelsche voorhoede reeds over den vloed. Wij bekommerden er ons al heel weinig over, welke partij in het bezit van onze kleine stad was, doch vernamen met groote vreugde, dat lord Wellington over een uur verwacht werd. Er was toen ter tijd in geheel Frankrijk geen kind, dat den gevierden held niet bij name kende, en groot waren de geestdrift en de vreugde, welke het verwachte, hooge bezoek onder ons te weeg bracht. Ik wist zeer goed, wat het zeggen wilde, wanneer hongerige soldaten bij ons werden ingekwartierd, doch toen ik de trappen afliep om een mager hoen, waarin onze geheele voorraad levensmiddelen bestond, te verbergen, struikelde ik, viel en verstuikte mijn enkel zoozeer, dat ik genoodzaakt was mij neder te leggen om hem te doen verbinden eer ik weder in de salle à manger kon terugkomen. Nauwelijks was ik op mijne gewone plaats bij mijn man, toen in de straten zich een gedruisch liet hooren en lord Wellington en zijn gevolg voor onze deur stil hielden.

Nog bevende van onrust en van smart, die een gevolg van mijnen val was, verwachtte ik bevreesd het binnentreden van den vreeselijken held. Doch oordeel over mijne verrassing en verlichting van angst toen een man van middelmatige lengte, middelbaren ouderdom en vriendelijk voorkomen tot mij kwam en zeide:

‘Goeden avond, ma petite dame! Zeg eens, wat kunt ge als avondeten opdisschen?’

Door zijne vriendelijke stem iets gerust gesteld, verklaarde ik bevend, dat ik niets had; want dat de Franschen alles hadden medegenomen.

‘Kom, kom, ik laat me niet wijs maken, dat ge niets in huis hebt,’ zeide hij met een helderen lach. ‘Kort en goed, ik ben hier nu meester en heb volstrekt geen lust in een afwijzend antwoord. Ik ben verzekerd, dat gij voor uw eigen avondeten wel wat

[pagina 365]
[p. 365]

goeds zult bewaard hebben en er mij een gedeelte van zult willen geven. Als ge maar eens wist welk een honger ik heb! Sedert het middagmaal van gisteren heb ik nog niets te eten gehad. Loop gauw, wij moeten wat vinden en dat spoedig ook; want ik ben half verhongerd!’ -

Zijne halfsmeekende, halfbevelende manier van spreken nam mijn hart geheel in en ik ging heen om het weggestopte te halen.

‘Dat beteekent zooveel als niets,’ zeide hij half verschrikt, doch goed geluimd; ‘dat is zelfs niet genoeg voor het ontbijt van één hongerig man, laat staan dus voor het avondeten van een half dozijn grage soldatenmagen. Ik weet, dat ge [n]og wat beters in huis hebt!’

‘Tenez,’ riep hij plotseling terwijl hij zich tot ons wendde, als of hij uit een droom ontwaakte, ‘ik ben verzekerd dat ge een met truffels gevulden kalkoenschen haan hebt weggehouden en dien willen we tot ons avondeten gebruiken!’ - ‘Een kalkoenschen haan in huis hebben, mylord!’ riep ik in verbazing uit! Wij hebben er 'k weet niet in hoe langen tijd, geen in huis gehad! Wat meent mylord toch?’

‘Ik ruik hem,’ antwoordde hij ernstig. ‘Volg mij maar, ik zal u zeggen waar hij is!’

Ditmaal geloofden wij werkelijk, dat hij krankzinnig was, doch daar wij geheel in zijne macht waren, zagen we ons gedwongen, hem in goede luim te houden en volgden hem de trappen af.

Hij snuffelde als een hond, totdat hij aan de deur van het donker beschot eener kamer kwam en daar staan bleef.

‘Ik weet, dat hier een kalkoensche haan is,’ zeide hij en toen de sleutel niet gauw genoeg naar zijn zin in zijne handen kwam, trapte hij heel eenvoudig de deur open en ging recht uit op een korf af, die onder andere goederen lag. Werkelijk kwam hieruit een met truffels gevulde kalkoensche haan, van wiens aanwezigheid wij ten eenenmale onbewust waren, voor den dag. Zooals het schijnt, was hij uit Parijs aan iemand in deze omstreken afgezonden, en had de conducteur der diligence, bij de benadering der troepen, de geheele bagage in dit vertrek geborgen, met het oogmerk een en ander af te halen, wanneer het gevaar zou geweken zijn.

‘Ha’ riep lord Wellington, ‘dat is de eerste keer niet, dat ik aan mijn langen neus een goeden maaltijd te danken heb!’

Ge kunt begrijpen, dat ik het avondeten terstond gereed maakte, en dat de hongerige generaal het zich goed smaken liet. Ik kan u niet zeggen hoe aangenaam hij het zich maakte en hoe vriendelijk en voorkomend zijne manieren jegens allen waren. Die avond is één van dezulken, die ik nooit vergeten zal. Hij sliep in de kamer, die we na dien tijd naar hem genoemd hebben en den volgenden morgen vroeg reisde hij af naar Toulouse. Eer hij ons echter verliet, richtte hij zich tot de twee werkmeiden en gaf ieder van haar vijftig franks voor de moeite, die hij haar veroorzaakt had en nadat hij de overige bediening ruim betaald had, zeide hij:

‘En nu, madame, hier zijn honderd franks voor den eigenaar van den kalkoenschen haan, wanneer hij dezen van u mocht terug verlangen.’

Mijn man en mij drong hij ook geld op, doch wij wezen zulks natuurlijk beleefd van de hand. - Werkelijk zagen we hem met droefheid afreizen en wij verwachtten niet, dat we ooit nog iets van hem zien of hooren zouden. - Maar stel u mijne verrassing voor toen ik eenige dagen daarna uit Toulouse, nevens het schoonste zijden kleed ter wereld, een door hem eigenhandig geschreven brief ontving, waarin hij mijn man en mij voor de vriendelijke en gastvrije ontvangst, die hij onder ons dak genoten had, recht hartelijk dank zegde.

Dat was de schoonste dag mijns levens.

Ik bracht den brief achter een glas en in een lijst om hem zoo in mijne kamer op te hangen en borg het zijden kleed weg, om er voor mijne dochter, die toen nog een zuigeling was, eenmaal een bruidskleed van te maken. Toen wij later hoorden, dat hij tot hertog benoemd was geworden, was het ons, alsof een van onze beste vrienden die onderscheiding ten deel was gevallen en we noemden hem tot den laatsten dag zijns levens ‘onzen Hertog!’ Zoodra zijn doodsbericht tot ons kwam, rouwden we en sloten we zijne kamer. Sedert dien tijd hebben we niet gewild, dat de kamer zou gebruikt worden, dan alleen wanneer de een of andere Engelsche heer of dame hier logeerde! Dat deden we dan ter wille van hunnen grooten en goeden landgenoot den Hertog van Wellington of ‘onzen Hertog!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken