Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 445]
[p. 445]

[Nummer 38]

Onze gravures.

't Is lente.

De lente is eindelijk weer in het land, zij heeft de boeien geslaakt, waarin de onverbiddelijke wintervorst de geheele natuur geklonken had. Alles herleeft, alles bloeit, alles jubelt en juicht. Het malsche, welige groen verheft statig zijne slanke en rijzige halmen, de bloemen vertoonen zich weer in hunne eindelooze en onnavolgbare kleurschakeeringen, welke het oog en ook het gemoed zoo weldadig aandoen. 't Is of zij een zucht van verlichting slaken, een zucht van verlichting en tevens een kreet van blijdschap en een welkomstgroet. Maar niet alleen het groen en de bloemen zijn tot een nieuw leven herboren, niet alleen zij schijnen uitgelaten van blijdschap, ook de vogelen-en insectenwereld stemt in dien juichtoon in. Zij ook begroet de aangebrokene lente als de lieve dageraad van een wolkeloozen dag. De leeuwerik stijgt tierelierend omhoog, de vink slaat, de lijster zingt, kortom, het geheele vogelenheir vervult de lucht met zijn luidruchtig en vroolijk geschetter. De zwaluwen, die heilrijke boden der lente, zijn uit het zwoele Zuiden teruggekeerd, om hier, op den vaderlandschen bodem, zich eene woning te kiezen en in hun onderhoud te voorzien. Zooals de begaafde schilderes het op onze gravure zoo juist heeft voorgesteld, hebben zij zich rustig op de telegraafdraden neergezet, als wilden zij de geheele landstreek overzien en trachten het dak uit te vorschen, dat hen het vorig jaar zoo herbergzaam gehuisvest heeft. Maar ook de bondgekleurde vlinder, die lustig en zorgeloos ronddartelt en dwaalt - een beeld van den lieven krullebol op onze gravure - de nijvere bij, die uit de geopende kelkjes der veldbloemen de grondstoffen gaart voor den smakelijken honing, ook zij leggen getuigenis af, dat de lente hare intrede gedaan heeft.



illustratie
pater jamet met zijne gedoopte negerkinderen te zanzibar.


De jeugdige moeder en de kleine schalk op haar arm vermeien zich in het frissche lentegroen, in het gek winkelier der gevederde zangers, in het gefladder der veelkleurige insecten. Tevredenheid en vreugde stralen uit beider gelaatstrekken, en de ruiker dien de moeder geplukt heeft, van eenvoudige veldbloemen, wel is waar, strekt ten bewijs dat zij oog heeft voor de lieflijke natuur en hare honderdvoudige gaven.

Naar de natuur heeft de schilder dit alles weergegeven, en voorzeker mag men de gelukkige benijden, die de tevredenheid

[pagina 446]
[p. 446]

zoekt waar zij te vinden is: niet in het gewoel en den strijd dezer wereld, maar in Gods onnavolgbaar schoone natuur.

Koningsbergen.

De ridders der Duitsche orde hadden sinds lang het gebied van het oud-Pruisische Weichseldal veroverd, in den Mariënburg hun zetel opgeslagen, steden gesticht en met Duitsche kolonisten bevolkt in de streken, die wij thans West-Pruisen noemen. Spoedig echter scheen dit gebied hun te klein; zij trachtten verder naar het Oosten voort te dringen en ook die gewesten der oude heidensche Pruisen, welke ver in het Oosten tot dusver de grens hunner heerschappij vormden, aan hunne macht te onderwerpen. Zoo trokken zij dan op schepen over het Frische Haff, het strandmeer, dat zich verscheidene mijlen lang van Elbing tot de uitmonding der Pregel uitstrekt, en voeren deze rivier op tot de eerste steile hoogte, welke zich aan hare oevers verheft.

Daar werd omstreeks het midden der dertiende eeuw de eerste burcht in Oost-Pruisen gesticht en ter eere van koning Ottokar van Bohemen, die de vestiging had aangeraden, Koningsberg genoemd.

Zelden is een door het toeval aangegeven naam voor eene stad zoo beteekenisvol gebleken als deze. Koningsbergen, de wieg van het koninkrijk, dat aan het land, waarin de burcht gelegen was, den naam van Pruisen ontleent, is met het lot dezer monarchie steeds ten nauwste verbonden geweest; zij is de kronings- en derde residentiestad van het koninkrijk.

De middeleeuwsche burcht steekt nog op den huidigen dag op zijne vrije hoogte boven heel de omgeving uit, als het eerste gebouw der stad, dat in zijne oudste deelen met ronde hoektorens, diepe bogen en zwaar muurwerk nog geheel het karakter draagt van den tijd der stichting. Eerst veel later zijn de moderne vleugels van het vierkante gebouw ontstaan, zoodat de geheele groep een wonderlijk bonten aanblik oplevert. De geheele westzijde van het vierkant wordt ingenomen door de slotkerk, die op het einde der zestiende eeuw werd gebouwd. Alles is hier geschiedenis, elke steen herinnert aan de groote dagen van het Pruisische koningschap. In dit slot werd in 1657 eerste Pruisische koning geboren, die zich in 1701 in deze kerk zelf de kroon op het hoofd zette. Al zijne navolgers werden in dezen stamburcht gehuldigd en toen in den constitutioneelen staat deze plechtigheid moest wegvallen, liet koning Wilhelm zich toch in de Koningsberger slotkerk met grooten luister kronen.

Dit oude slot is van den beginne de kern en het middelpunt van Koningsberg geweest, gelijk het dan ook heden, ondanksallen lateren bijbouw, nog het merkwaardigste stuk architectuur der stad is. Aan zijn voet heeft het oude Koningsbergen zich ontwikkeld, welks nauwe straten en hoog gegevelde huizen nog nagenoeg dezelfden zijn gebleven als in den tijd, toen op het slot de grootmeester der Duitsche orde zetelde. De nieuwe stad is op ruimer schaal gebouwd; zij is straalvormig om de oude kern heengegroeid en de vestingwal heeft ze in een gordel van vooruitgeschovene forten gesloten.

De oude stad is, gelijk bijna overal elders, het tooneel van een druk en levendig verkeer, de nieuwe stad met hare breede straten, ruime pleinen en frissche plantsoenen is stil en deftig. Daar huist de aristocratie en de universiteitswereld; want Koningsbergen heeft ook eene hoogeschool, die tijdens de hervorming in 1544 door hertog Albrecht als eene ‘strenge Luthersche’ werd gesticht.

Den hoogen ouderdom en de groote historische beteekenis der stad in aanmerking genomen, is zij betrekkelijk arm aan merkwaardige gebouwen. Het slot draagt in zijne oudste deelen duidelijk het karakter van eene ter verdediging opgeworpene sterkte; de dom is plomp, stijlloos en zonder sieraad; gildehuizen of patricische woningen uit den ouden tijd zoekt men te vergeefs, en alzoo is Koningsbergen eigenlijk noch eene historische, noch eene schoone stad: zij is alleen merkwaardig door hare geschiedenis.

Het eenige werkelijk schilderachtige plekje, dat zij aanbiedt, is de slotvijver op onze gravure afgebeeld en rondom door nieuwere stadsgedeelten omgeven. Aan zijn zuidelijk einde dringen de huizen met hunne tuinen, balkons en opene veranda's zich naar voren; daar heeft ieder zijn roeibootje om 's avonds op den vijver te kunnen spelevaren.

Ten noorden der voetgangersbrug, die den vijver overspant, hebben de groote kooplieden hunne societeitsgebouwen, wier uitgestrekte tuinen op zomeravonden het toevluchtsoord zijn van de meer bemiddelde bevolking. De slotvijver is het glanspunt van Koningsbergen, daar ontmoeten elkander de oude en de nieuwe stad, studenten, officieren, ambtenaars, kooplieden en neringdoenden; hier hebben op ieder vrij plekje aan den oever zich bierhallen gevestigd en wordt den ganschen dag geroeid. De slotvijver is bekoorlijk juist ook om de afwisseling in de stoffeering zijner oevers. Aan den eenen kant overzien wij den krans van huizen, half in het groen der tuinen verscholen, terwijl torens en hooge kerkmuren er boven uit rijzen; aan den anderen kant de kastanje- en lindeboomen, die overal waar de oever een kleinen bocht maakt, aan elkander sluiten.

Koningsbergen is eene stad van 150,000 inwoners, die zich in hoogen bloei verheugt.

De slavenhandel en de paters van Afrika.

De Barbarijsche staten, Egypte, Zanguebar, het Mohammedaansche Soedan zijn, zooals wij reeds in een vorig artikel deden uitschijnen, de uitgangspunten van de afschuwelijke strooptochten op de rampzalige negers. Dikwijls bepalen deze zich tot de jacht op enkele personen, vrouwen en kinderen, die zich ver van hunne woningen begeven, maar meermalen ook zijn het geregelde aanvallen. Het nummer van heden bevat de afbeelding van een dergelijken aanval, waarvan de koene ontdekkingsreiziger Stanley getuige was. De vreedzame negerdorpen van het binnenland worden plotseling, gedurende den nacht, door de woeste muzelmannen ingesloten. Bijna nooit verdedigen zich de negers, wijl zij zonder vuurwapenen zijn; degenen, die zich trachten te verweren, worden weldra gedood door deze lieden, die tot de tanden gewapend zijn. De ongelukkigen vluchten in de duisternis, maar al die worden gevat, worden onmiddellijk geketend, en mannen, vrouwen, kinderen naar eene markt van het binnenland gevoerd. De kinderen, zwak als zij zijn, maken altijd het meerendeel der gevangenen uit. Tomboektoe is eene der hoofdmarkten; de gevangenen worden daarheen gebracht uit landen, die zestig, tachtig, ja honderd dagreizen er van verwijderd zijn.

Dan begint voor hen eene reeks van onuitsprekelijke ellenden. Al die slaven reizen te voet; de sterkste mannen, van welke men opstand vreest, boeit men de handen en soms de voeten, zoodat het gaan hun eene marteling wordt, terwijl zij onderling verbonden zijn door verdeelde gaffels, die zij om den hals dragen.

De tocht duurt den geheelen dag voort. Des avonds, als er halt gehouden wordt om rust te nemen, wordt aan de gevangenen een handvol gerst of droge sorgho uitgedeeld. Dit is hun eenig voedsel. Den volgenden dag gaat men verder.

Maar reeds in de eerste dagen is een aantal hunner door vermoeienis, lijden en ontbering geheel verzwakt. Het eerst bezwijken de vrouwen. Ten einde die rampzalige menschelijke kudde schrik in te boezemen, naderen de geleiders die, welke het meest uitgeput schijnen, gewapend met een zwaren knuppel, om het kruit uit te sparen. Een vreeselijke slag wordt den ongelukkigen in den hals toegebracht; zij slaken een kreet, storten neer en wentelen zich om in de stuiptrekkingen des doods.

De verschrikte kudde gaat onmiddellijk weer op weg. De vrees geeft den zwakste nieuwe krachten. Telkens als een hunner van vermoeienis niet verder kan, begint hetzelfde vreeselijk schouwspel opnieuw.

Des avonds, bij de aankomst op de rustplaats, als de eerste dagen van zulk een leven hunnen verwoestenden invloed hebben uitgeoefend, wacht hun een niet minder gruwelijk tooneel. Die menschenhandelaars weten bij ondervinding wat hunne slachtoffers verdragen kunnen. Een enkele blik wijst hun degenen aan, die weldra onder de vermoeienis bezwijken zullen. Om het ellendige voedsel uit te sparen, dat zij hen uitdeelen, gaan zij met hunne knodsen achter de rampzaligen en vellen ze met een enkelen slag ter neer. Hunne lijken blijven op de plaats liggen en hunne reisgezellen zijn verplicht in dat gezelschap te eten en te slapen.

Soms reist men aldus maanden lang. Elken dag vermindert de karavaan. Indien eenigen, aangedreven door het onverdraaglijke lijden, pogen zich te verzetten of te ontvluchten, snijden de woeste meesters, om zich te wreken, hun de spieren van armen en beenen door met sabels en messen, en laten hen aldus op den weg uitgestrekt liggen, met de gaffels aan elkaar verbonden, en aldus wanhopig een langzamen hongerdood sterven. Naar waarheid heeft men dus kunnen zeggen, dat, als men afdwaalde van den weg van Midden-Afrika naar de steden der slavenmarkten, men dien gemakkelijk zou terugvinden door de gebeenten der negers, waarmede hij bestrooid is.

Voorzeker is dit een gruwelijk schouwspel, maar hoeveel gruwelijker zijn nog de pijnen geweest, waarin tallooze rampzalige schepselen den dood gevonden hebben. Men berekent, dat elk jaar vier honderd duizend negers als slachtoffers van den handel vallen!

Eindelijk komt hetgeen er na zulk eene reis van de ongelukkigen overblijft, op de markt aan. Meermalen is het een derde, een vierde, soms nog minder van het aantal dat bij het vertrek aanwezig was.

Daar beginnen tooneelen van een anderen, maar niet minder verfoeilijken aard. De gevangen negers worden als slachtvee te koop gesteld; beurtelings worden hunne voeten, handen, tanden, alle ledematen onderzocht, om de diensten te berekenen, die zij bewijzen kunnen. De koopprijs wordt in hun bijzijn besproken als dien van lastdieren, en, is de prijs geregeld, dan behooren zij geheel aan hem, die betaalt. Niets wordt meer geëerbiedigd; noch de banden des bloeds, want vader, moeder, kinderen worden ondanks kreten en tranen meedoogenloos gescheiden; noch het geweten, want zij moeten onmiddellijk den godsdienst omhelzen van den Muzelman, die hen koopt. Hun leven, in één woord, is in

[pagina 447]
[p. 447]

handen van de eigenaars. In Midden-Afrika is niemand rekenschap verschuldigd van den dood zijner slaven.

Het is waar, dat, wanneer zij zich bevinden bij degenen, die hun als bedienden gebruiken, zij over het algemeen met meer menschlievendheid behandeld worden, zoolang zij gezond zijn; men zou vreezen, door te slechte behandeling, hun dood te verhaasten. Maar worden zij oud of ziek, zoodat zij niet meer van dienst kunnen zijn, dan worden zij met stokslagen weggejaagd, en vinden den dood op de straat of het kerkhof.

Dat is de slavernij in Afrika in hare vreeselijke gruwelijkheid! Dat zijn de kwalen, die misschien de missionarissen alleen geroepen zijn te genezen.

Kardinaal Lavigerie geeft ons zijn plan op, hoe hij aan die ramp door middel zijner missionarissen een einde wil maken. ‘Door de Afrikanen,’ zegt hij, ‘hebben wij ondernomen de slavernij uit te roeien. Niet tevreden met openlijk het Evangelie aan de volwassenen te verkondigen, koopen wij in het binnenland de arme kinderen vrij, die daar in slavernij zijn. Hadden wij de noodige middelen, wij zouden er nog veel meer vrijkoopen. Ieder hunner kost ons gemiddeld honderd vijftig franks; zijn zij vrijgekocht, dan geven wij hun de vrijheid, voeden hen op en zullen er eenmaal als het Gode behaagt, mannen van maken, nuttige mannen, apostelen, bezielt met een dubbelen afschrik van de gruwelen, die hun ras vernielen, en van den schandelijken handel in menschelijke wezens, die de grootste der gruwelen is.’

En reeds is hij daarin gedeeltelijk geslaagd; verscheidene kinderen zijn geneesheeren of catechisten geworden, en werken met de missionarissen mede voor het heil hunner broeders.

Ook op eene andere wijze gaan de missionarissen den slavenhandel tegen. Waar zij zich vestigen, en door bekeeringen vasten voet kunnen krijgen, zooals b.v. in de nabijheid van het Zanganika- en van het Nyassameer, komen zich de negers, ook nog voordat zij bekeerd zijn, onder hunne hoede stellen, in de meening dat de slavenhandelaars bevreesd zijn de dorpen der missionarissen, die soms door Europeanen verdedigd worden, of wier bewoners van wapenen voorzien zijn, te overvallen. Zij, die zich zoo aansluiten, blijven geheel vrij, en behoeven slechts wekelijks eene onderrichting der paters bij te wonen, waardoor zij niet zelden tot bekeering worden gebracht.

Uit dit overzicht blijkt hoe ongelooflijk snel zich het werk der missionarissen in Afrika heeft uitgebreid, welk onmetelijk veld voor hen openligt en welk groot nut zij reeds stichten. Een dergenen, die zich in Afrika voor de menschheid en den godsdienst het verdienstelijkste gemaakt hebben. is pater Jamet die zich thans weer in Europa bevindt om nieuwe zendelingen voor de Afrikaansche missiën aan te werven.

Pater Jamet heeft reeds zestien jaar in Afrika doorgebracht, achtereenvolgens in Nabylië, in de Sahara en eindelijk in Zanzibar, waar hij zeven jaar verbleef. In deze laatste plaats was hij belast met de zorg voor den toevoer van levensmiddelen en verdere benoodigdheden voor de verschillende Missiën in Midden-Afrika, hetgeen zijne eigenaardige moeilijkheden heeft, omdat in de binnenlanden het geld onbekend is, en dus alles door ruilhandel geschiedt.

Behalve de zorg voor die karavanen had pater Jamet bovendien het beheer over een huis door hem ingericht voor de verpleging en opvoeding der negerkinderen, die hij te Zanzibar, waar zij als slaven te koop werden aangeboden, had vrijgekocht. Op de eerste bladzijde vinden wij hem met twee zijner metgezellen afgebeeld midden achter de dertien zwartjes, door hem aan de slavernij ontrukt, van wie reeds nu eenigen naar Malta gezonden zijn, om zich op de geneeskunde toe te leggen, waardoor zij later voor hunne ongelukkige medebroeders van onberekenbaar nut kunnen zijn.

Onwillekeurig grijpt ons een gevoel van weemoed aan bij het beschouwen dier groep, als men denkt aan het treurig verleden dier arme kleinen. Van hunne ouders beroofd, door onmenschelijke beulen weggevoerd, of door hunne eigene bloedverwanten of stamgenooten overgeleverd om als slaven verkocht te worden, wat hebben zij geleden voordat de christelijke liefde zich over hen ontfermde! Vooral de geschiedenis van een hunner, wien nu, dank de zorgen van pater Jamet, eene betere toekomst openligt, is treffend, en laat ons tevens dieper doordringen in de wreede gebruiken dier bijgeloovige volken, Het hoofd van den stam, waartoe het bewuste knaapje behoorde, was gestorven. Daar het bij die rampzalige afgodendienaars vaststaat, dat zoo'n man nooit een natuurlijken dood kan sterven, moesten er zoenoffers gebracht worden om de vertoornde godheid te verbidden. Men laat derhalve den tooveraar komen om aan te wijzen wie de oorzaak van den dood van het stamhoofd is.

Deze verschijnt, doet zijne bezweringen, en op het oogenblik, dat hij meent begeesterd te zijn, duidt hij het offer aan, dat moet worden opgedragen. Het aangewezen offer is de moeder van het bedoelde negertje. Onmiddellijk wordt de arme vrouw gehaald, men bindt haar aan een boom, vlecht haar een krans van groene twijgen en gras om het hoofd, en vult de opening in het midden aan met gloeiende kolen. Om van hare vreeselijke smarten te genieten, roert men eene soort van trom, en dreigt men haar met scherpe lansen. Vervolgens vormt men een brandstapel van dor hout, bedekt dien met scherpe doornen en op dat doodsbed wordt de ongelukkige uitgestrekt en vastgebonden. Aan den kant, waar de voeten ligge[n], wordt het vuur aangestoken, en met stokken tracht men te beletten, dat de vlam te snel voortgaat; de vrouw moet langzaam verbranden. Intusschen voert men rondom de rampzalige een krijgsdans uit, en eerst als het vuur zijn werk heeft volbracht, acht men de vertoornde godheid verzoend. De kinderen der verbrande mogen niet bij den stam blijven, maar worden als slaven verkocht.

Dit feit is aan pater Jamet door het kind zelve van het ongelukkig slachtoffer medegedeeld.

Is het wonder, dat zooveel edele zielen gevonden worden die bereid zijn, alle pogingen in het werk te stellen om aan dergelijke menschonteerende barbaarschheden een einde te maken? Het kan niet anders of een zoo edel streven, met zooveel moed ondernomen en zoo krachtdadig voortgezet, moet voor de beschaving de heilrijkste vruchten afwerpen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken