Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1889-1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.16 MB)

Scans (1070.21 MB)

ebook (35.63 MB)

XML (4.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1889-1890)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een beleefd patient.

Ik ben dokter en ontvang dagelijks vele patiënten aan mijn huis. Tot dit doel begeef ik mij 's morgens in mijne spreekkamer. 's Morgens van negen tot elf uur heeft ieder belletje een zilveren klank voor mij en is minstens twee franks waard. Gebrekkigen, blinden en lammen komen bij me en ieder geeft geld bij den visch. 't Is waar, men moet geen kwaad van de brug spreken, die ons over den stroom des levens brengt, maar ik kan toch niet zeggen dat mijne patiënten alle vroolijke menschen zijn. Zij dragen in den regel hun kruis niet zoo geduldig als de armen, en laten menigmaal, met zekere aanmatiging, in hunne woorden doorschemeren, dat zij voor de goed betaalde visite 't recht meenen te hebben, met nutteloos gebabbel over mijnen tijd te beschikken. Ik heb derhalve in mijne spreekkamer een klokje gehangen, dat de uren, halve uren en kwartieren tamelijk luide slaat, opdat dit mij op 't snel vervliegen van den tijd opmerkzaam make en 't eindelooze gepraat bekorte.

In mijne voorkamer, waar de patiënten wachten, hangt eveneens een kleiner, zeer plat klokje, dat steeds gelijk gaat met het grootere van 't spreekvertrek en ook de halve uren en kwartieren slaat, opdat een ieder wete hoe lang hij wachten moet om toegelaten te worden. De menschen zijn dikwerf heel ongeduldig en betwisten elkaar den voorrang. In zulke gevallen is 't klokje van groot nut. Mijn knecht teekent den tijd van 't binnenkomen van een ieder nauwkeurig aan, en moet er streng op letten dat ieder op zijne beurt binnentrede. 't Is dus begrijpelijk dat hij voor mijne morgen patiënten zekere belangstelling koestert en zijne eigene denkbeelden en begrippen omtrent hen heeft.

Korten tijd geleden liet hij op zekeren morgen eenen buitengewoon beleefden patient in de voorkamer, wiens manier van doen zoo eigenaardig was, dat ik den man nader beschrijven wil. - Juist niet, om hem als een lofwaardig voorbeeld voor anderen aan te halen, doch meer als eene waarschuwing voor mijne collegas. Genoemde heer had mij nog nooit te voren omtrent zijne gezondheid geraadpleegd, en zal zich in 't vervolg zeker niet meer vertoonen; niettemin zal ik hem niet licht vergeten.

't Aan al mijner patiënten was op dien dag bijzonder groot geweest, en vele bedenkelijke gevallen hadden zich daaronder voorgedaan, die mijne aandacht in hooge mate bezig hadden gehouden. Toen 't eindelijk elf uur sloeg, waren ze gelukkig weg, en vroeg ik mijn knecht, tamelijk moede, of er nog iemand in de voorkamer was.

‘Nog maar een heer,’ antwoordde hij, ‘die reeds een uur geleden hier was, maar zoo beleefd is, dat hij al de anderen heeft laten voorgaan.’

Dit bericht was mij niet aangenaam, want naar mijne ondervinding kon ik aannemen, dat de man zich òf in eenen bedenkelijken toestand bevond, òf dat hij met opzet zoo lang gewacht had, om zijn bezoek ongestoord, zoo lang mogelijk, te kunnen rekken.

‘Ik wil, dat iedereen streng op zijne beurt binnengelaten worde, Jakob,’ zei ik. ‘Laat dien heer binnen.’

De patient met wien ik nu kennis maakte, zag er uit als een welgesteld buitenman; zijne kleeding was goed, ofschoon er dat zeker iets aan ontbrak, dat den bewoner eener groote stad kenmerkt. Bovendien keek hij 't gansche vertrek in 't rond op eene wijze, die met den koelen onverschillligen blik van een welopgevoeden stedeling al zeer weinig overeenkomst had.

‘'t Spijt me wel,’ zei ik, ‘dat gij zoo lang hebt moeten wachten.’

‘O, dat komt er weinig op aan,’ antwoordde hij zeer vriendelijk. ‘Ik had geen haast; hier in de stad heb ik niets om handen, en zelfs méér tijd dan mij welkom is. Bovendien waren er in uwe voorkamer verscheidene lieden, die uwen raad oogenschijnlijk veel dringender noodig hadden dan ik. Mij hindert niets dan een leelijke hoest, dien ik gaarne kwijt woû zijn. Of mij dit recht geeft uwen kostbaren tijd in beslag te nemen, weet ik zoo waar nog niet.’

‘Ga zitten. Hebt ge pijn op de borst?’

‘Ik geloof niet dat het noodig zal zijn mijne borst te onderzoeken,’ zei hij angstig, toen ik mijn stethoskoop op zijne borst wilde zetten; ‘ik kan u alle verschijnselen opgeven.’

‘'t Is opmerkelijk, dat de schijnbaar krachtigste en gezondste menschen dik-

[pagina 495]
[p. 495]

werf juist 't vreesachtigst zijn. Onwillekeurig moest ik lachen, toen mijn eerlijke herbergier, waarvoor ik den man hield, angstig zijn overjas dicht knoopte alsof mijn stethoskoop een dolk was die zijn hart zou treffen.

‘Mijn beste heer,’ zei ik, ‘dat kleine instrument zal u geene pijn doen.’

Op dit oogenblik deed zich eene hoogst zeldzame omstandigheid voor.

't Klokje in de spreekkamer begon kwart over elven te spelen, en nauwelijks was dit gebeurd, of ik meende 't klokje in de voorkamer ook te hooren slaan. 't Was mij onverklaarbaar, dat dit geluid door de gesloten deur kon dringen, die 't voorvertrek van mijne spreekkamer scheidt; doch ik was zoo vast overtuigd, dat ik 't had hooren slaan, dat ik dadelijk ging zien of eene der deuren was open blijven staan. Doch ze waren goed gesloten. Toen ik terugkwam, had mijn patient zijn frak opengemaakt en verklaarde dat hij er niets tegen had, zoo ik mijn instrument gebruiken wilde, maar dat hem eigenlijk niets anders scheelde, dan een lastige hoest, waarvoor hij een verzachtend middel wenschte.

De longen van den man schenen werkelijk volkomen gezond te zijn, en ik had hem niet lang behoeven te onderzoeken, indien het niet om eene bijzondere reden geweest ware. Geheel tegen de gewoonte van lijdende personen scheen mijn gast zich zoo buitengemeen te beijveren om aan 't gesprek een einde te maken en zijn bezoek te bekorten, dat de verdenking bij mij opkwam, of 't geen gewaande patient was. Hieromtrent kon ik natuurlijk zekerheid verkrijgen als ik hem maar een kwartiertje wist op te houden, en daarom ging ik dus bedaard met mijn onderzoek voort. Eindelijk sprong hij op, wierp blufferig een paar franks op tafel en verklaarde volkomen gerustgesteld te zijn.

‘Maar, mijn beste meneer,’ zei ik, ‘ge hebt uw recept nog niet.’

Het was nog maar ééne minuut voor half twaalf, en ik schreef zoo langzaam tot het klokje begon te slaan. Gespannen luisterde ik toen naar 't naslaan van 't andere klokje, dat, gelijk ik nu vast overtuigd was, hier of daar bij mijn beleefden patient moest schuilen.

Hij had in de voorkamer gewacht, tot hij er alleen in gebleven was, om zich al de daarin aanwezige voorwerpen van waarde en ook 't platte klokje toe te eigenen. 't Laatste had hij eerst vermoedelijk in zijn borstzak gestoken - hetgeen zijn angst voor 't gebruiken van 't instrument verklaart - doch later, toen ik even naar de deur geloopen was, had hij 't snel in een ander gedeelte van zijn goed verborgen. Hoe sluw zijn bedrijf geweest was, had hij toch vergeten 't werk van mijn klokje stil te doen staan. Ik hoorde 't den geheelen tijd door stil fluisteren: ‘Tik, tik!’ en wachtte nu op zijne krachtigere aanklacht. Eindelijk sloeg het.

Men kan zich moeilijk grootere verlegenheid voorstellen dan waarin mijn beleefde patient zich bevond, toen onder zijn jaszak 't gestolen klokje, in tegenwoordigheid van zijn rechtmatigen eigenaar, duidelijk half twaalf sloeg.

‘Nu heb ik uwe kwaal gevonden, vriendje,’ zei ik, en trok aan de bel, waarop oogenblikkelijk mijn knecht binnentrad.

‘Ge lijdt aan Tic douloureux (aangezichtspijn), de verschijnselen zijn onmiskenbaar. Dit recept moet onmiddellijk klaar gemaakt worden; mijn knecht haalt het even, terwijl ge hier een oogenblik vertoeft.’

Het recept was kort en bondig en luidde:

‘Jakob, haal eens snel een agent van politie.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken