Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het verborgen testament.
Vertelling.

Baron van Evers tot Eversberg was met een kwade bui uit het leven gescheiden. Niemand had dat van den ouden heer gedacht, want ofschoon hij nu en dan een beetje wonderlijk en heerschzuchtig was, had hij zich toch ook dikwijls goedhartig en welwillend getoond. De ontzaglijke fortuin, die den baron reeds van zijn vroegste jeugd ter beschikking stond, had hem in hooge mate met den nijd, de hebzucht en den ondank zijner medemenschen bekend gemaakt; zijn vertrouwen was menigmaal bedrogen, zijn warme genegenheid verraden geworden, en derhalve was het geen

[pagina 228]
[p. 228]

wonder dat de zoo vaak teleurgestelde zich als een zonderling terugtrok en als een ikzuchtig oud-vrijer zijn leven besloot.

Zijn verwanten vereerde hij zelden met uitnoodigingen en dan toch maar voor een paar daagjes - met geschenken nog veel minder. Alleen de kinderen, die nog niets van berekening en erfenisjacht afwisten, verheugden zich in zijn gunst en steeds voorhanden lekkernijen. Men was zoodoende door den ouden heer niet verwend geworden - maar zijn bepaald tergende laatste wilsbeschikking bracht toch de verschillende neven en nichten tot woede en vertwijfeling.

Die achtergelaten wilsbeschikking, behoorlijk gelegaliseerd en onbetwistbaar, luidde als volgt:

‘Ik vermaak mijn geheele vermogen en nalatenschap aan hem of haar onder mijn hierna te noemen verwanten, welke het eigenhandig door mij geschreven testament zal weten te vinden Dit testament zal door een beëedigd en vertrouwd persoon op den dag vóór de opening van mijn laatsten wil op een door mij aangewezen en voor iedereen toegankelijke plaats worden neergelegd. Vier weken staat mijn kasteel ter beschikking van genoemde erfgerechtigden. Heeft niemand in dien tijd het document gevonden, dan treedt mijn tweede bij het gerecht gedeponeerd testament in kracht, volgens hetwelk mijn geld en goed, behoudens enkele legaten, voor den bouw van een museum in mijn vaderstad bestemd is.

Antoon, baron van Evers tot Eversberg.’

Mevrouw Bender, een geboren barones van Evers, was de dochter van een neef des erflaters en was als kind dikwijls de gast geweest op den huize Eversberg bij den rijken oom, die zich toen nog minder ontoegankelijk toonde.

Na den dood van haar man, wiens vermogen even gering was als het hare, slechts van een karige rente levend, had zij zich wel te vergeefs tot haar rijken bloedverwant om een doorloopende ondersteuning gewend, maar aanzienlijkegeschenken in geld, die zij nu en dan van hem ontving en een geregelde jaarlijksche uitnoodiging op zijn kasteel sterkten haar toch in de hoop, eenmaal in zijn testament goed bedacht te worden. Hoofdzakelijk om haar dochter hoopte mevrouw Bender op een gunstige wending in haar bescheiden omstandigheden, en juist die dochter had zich steeds in de gunst van den ouden heer verheugd.

De teleurstelling was daarom thans des te grooter. De hoop, zelf het testament te zullen vinden, kwam mevrouw Bender al heel zwak voor, want als hier geen mystificatie in het spel was, was het stuk toch zeker zoo goed verstopt, dat ook de ijverigste zoeker het niet vinden kon. Intusschen maakte zij zich toch met haar dochter Eva gereed om op den bepaalden dag met de overige familie op Eversberg te zijn ten einde aan den laatsten wil des barons te voldoen.



illustratie
hertog albert van clarence,
Oudste zoon van den Prins van Wallis


Men ging daar opgewonden dagen te gemoet, en mevrouw Bender vreesde vooral gevaarlijke concurrenten in haar zwagerin en den zoon van deze, daar zij de sluwheid en doortrapte streken van die luitjes kende.

Het hart der arme vrouw klopte van angst en bange verwachting, te meer daar Eva, haar achttienjarige lieveling het kopje hangen liet en traan op traan haar anders zoo helder blauwen oogen ontvloeide. Eva was nog te jong en te kinderlijk opgeruimd, nog te vreemd aan de zorgen des levens dan dat enkel het verlies van een verwachte erfenis haar zoo geweldig kon nederslaan. De openhartige natuur van het jonge meisje kon haar leed ook niet lang verborgen houden, en onder snikken werd haar moeder in het zoete, maar nu treurige geheim ingewijd.



illustratie
de h. laurentius       aalmoezen uitdeelend.


Eva had haar hart weggeschonken aan een jonkman, haar genegenheid alleszins waardig, die juist van plan was, haar moeder het aanzoek om de hand van het meisje te doen, maar door het sterfgeval daarvan werd teruggehouden. Zijn vooruitzichten waren niet van de schitterendste, maar Eva had al haar hoop gevestigd op den goeden ouden oom, die altijd zoo welwillend voor haar geweest was; en zonder haar moeder of den jonkman daar iets van te zeggen, was zij voornemens den baron te schrijven en om ondersteuning te verzoeken, toen eensklaps het bericht van zijn overlijden en spoedig daarop dat van zijn zon-

[pagina 229]
[p. 229]

derling

illustratie

prinses victoria maria van teck,
Verloofde van den Hertog van Clarence.


testament haar zoetste hoop den bodem insloeg.

Mevrouw Bender was ontroostbaar, toen zij de reden van Eva's buitengewone neerslachtigheid vernam. Niet alleen toch zou zij zelf in het vervolg den onderstand missen, die haar zoo goed te stade kwam, maar alle hoop op de vervulling van Eva's hartewensch was vervlogen. Wat kon er toch van een huwelijk komen, zonder behoorlijke vooruitzichten?

Met diep bekommerd gemoed nam zij plaats in den trein en stoomde met haar dochter door de welige velden naar Eversberg. Nadat daar volgens de beschikkingen van den overledene, in alle stilte en eenvoud de bijzetting van het lijk in het familiegraf had plaats gehad, vonden de verschillende verwanten in het testament aangeduid zich weldra voltallig bijeen. Al de logeerkamers waren bezet, en in het anders zoo stille kasteel heerschte een onrustige zenuwachtige beweging.

Om eenigszins de orde te handhaven onder dien troep erfenisjagers werd besloten dat slechts bepaalde uren van den dag aan het rondsnuffelen tot het vinden van het verborgen testament zouden gewijd worden. De een wantrouwde natuurlijk den ander, en zoo werden er formeele statuten opgesteld, waaraan ieder op zijn eerewoord beloofde, zich te zullen onderwerpen.

Mevrouw Bender's zwagerin, de barones van Evers, een deftige en innemende verschijning, had zich onmiddellijk als de voorzitster van dit zonderling familiecongres weten op te werpen. Haar zoon Felix stond zijn moeder, die haar intriges onder den dekmantel van argelooze goedaardigheid heel voordeelig wist te verbergen, door zijn aangeboren sluwheid op het krachtigst ter zijde. Beiden waren het er over eens, dat één van tweeën noodzakelijk in het bezit der heele erfenis komen moest en elk bearbeidde met het schranderste overleg zijn terein. Bij het zoeken naar het testament gingen zij zonder overhaasting en heel planmatig te werk, terwijl ook de uren, waarin zij met de overige verwanten in gezelschap waren, ijverig door hen benuttigd werden.

Behalve dit tweetal, mevrouw Bender en haar dochter, was er nog een bejaard ongetrouwd heer met twee ongetrouwde zusters op het kasteel aanwezig. Ofschoon zij er alle drie warmpjes in zaten, konden zij den lust naar meer niet weerstaan, en namen dus ijverig aan het rusteloos zoeken deel.

Het plan van de barones was op alle mogelijkheden berekend. Felix moest Eva het hof maken en zich daarbij heel lief toonen voor de oude suikertantes. Zij zelf had den ouden vrijer voor haar rekening genomen, die dan ook spoedig, door de beminnelijkheid der mooie en geestige nicht ingepalmd, een willoos werktuig was in de handen der sluwe vrouw. Dat deze overigens geen middel ongebruikt liet om door dienstboden en ondergeschikten van den overleden baron haar doel te bereiken, spreekt van zelf.

De bibliotheek vormde het hoofdvereenigingspunt voor al de zoekers. Niemand wilde een ander het voorrecht laten, daar ongestoord te kunnen rondsnuffelen; integendeel, ieder zocht dit uit alle macht te verhinderen.

Mevrouw Bender en haar dochter waren ditgescharrel spoedig hartelijk moede, en als beiden niet door den nood gedwongen waren toch ook iets voor haar geluk en toekomst te doen, zouden zij gaarne het veld geruimd hebben.

Elk vrij uurtje bracht Eva in het park en den tnin door, die met zorg onderhouden, in hun heerlijken zomerdos getuigenis aflegden voor den fijnen smaak en de liefde tot natuurschoon van hun voormaligen bezitter. Eva kende al de lievelingsplekjes van haar oom van kindsbeen af, zij was vertrouwd met de beelden, zuilen en vazen, die ze sierden, wist de geschiedenis van het ontstaan, het doel en de beteekenis dier monumentale sieraden.

De baron had zich altijd gedurende den korten tijd, dien zij daar 's zomers doorbracht, vermaakt met de schranderheid en het uitstekende geheugen van het kind; nu konden die haar misschien nog goed te hulp komen.

Onvermoeid liep zij van plekje tot plekje, tastte in de vazen, onderzocht de voetstukken der beelden, ja zelfs holle boomen en watergoten waren niet veilig voorEva'snasporingen, maar alles bleef vergeefsch. Bij haar wandelingen door het park verzuimde zij echter

[pagina 230]
[p. 230]

niet, - waar niemand der overigen aan dacht - geregeld eiken dag een bezoek te brengen aan het graf van den overleden baron om er een innig gebed te storten voor de zielerust van den weldoener harer jeugd.

De eene dag na den anderen verliep, zonder dat er een spoor van het verborgen document werd ontdekt.

Eva verloor meer en meer den moed, vooral daar de oplettendheden van haar neet Felix met elk uur hinderlijker en onverdraaglijker werden, ofschoon zij in haar jeugdige naïveteit het oogmerk van die buitengewone hoffelijkheid niet eens doorzag. Dagelijks schreef zij aan haar verloofde, die daarop met woorden van troost en opbeuring antwoordde.

Meer dan een week was nu in opgewondenheid en onrust voorbijgegaan, en nog altijd was er geen spoor gevonden! Zelfs mevrouw de barones werd door een geheime ontstemdheid overmand en zij verdubbelde haar ijver en pogingen.

Op zekeren dag had zich een zwaar onweder boven het kasteel Eversberg en omstreken ontlast. De neerstroomende regen, van zware hagelbuien vergezeld, hield uren lang aan en er heerschte een onaangename kilheid in de groote sombere vertrekken. De kring der verwanten kwam na het avondeten in de boekzaal bijeen. Allen waren onder den pijnlijken indruk dat zij eigenlijk als vijanden tegenover elkander zaten; dat sloot van zelf de gezelligheid uit en maar heel stroef liep de conversatie, ofschoon Felix anders al het mogelijke bijdroeg om ze opgewekt te maken.

De blikken van mevrouw de barones gleden onderzoekend van de eene naar de andere der lange boekenrijen in de kasten en op de planken langs den muur. Zij kon de gedachte niet van zich werpen, die haar vandaag meer dan anders bezighield, dat hier de plaats was, waar het vurig begeerde document verscholen lag ofschoon elk boek, elk meubel reeds herhaaldelijk onderzocht was. Ondanks al haar sluwheid en groote offers aan fooien was het de eergierige vrouw niet gelukt, den naam van den vertrouwden persoon uit te vinden, die den laatsten wil van den baron op schrift gebracht en het stuk op de bepaalde plaats gelegd had.

Wist niemand daar iets van, of was het plichtgevoel van den betrokken persoon zoo groot, dat er geen middel was om het aan het wankelen te brengen?

Dat voortdurend hopen en vreezen bracht de barones zelfs in een zenuwachtige stemming; zij huiverde letterlijk en sloeg onder algemeenen bijval voor, het haardvuur te laten aanleggen om de onaangename kilheid weg te nemen. Binnen een paar minuten waren de bedienden met de noodige brandstof bij de hand, zoodat spoedig daa[r]op een heldere vlam omhoog kronkelde en de groote houtblokken lustig knetterden.

Mevrouw de barones trok haar stoel dicht naar den ouden steenen, met het familiewapen gesierden schoorsteenmantel en zette de voeten tegen het haardijzer. Als zij naar boven zag, gaapte haar als een zwarte afgrond de wijde donkere schoorsteenopening aan, slechts nu en dan door het opflikkeren der vlammen verhelderd.

Plotseling weerklonk een kreet, en eer de anderen zich rekenschap konden geven wat er gebeurd was, greep de barones over den brandenden houtstapel heen in de opening van den schoorsteen. Wel likten de vlammentongen begeerig aan haar kanten en strikken, maar slechts voor een oogenblik, want zegevierend hield weldra de van roet en rook besmeurde hand een stuk papier omhoog geheven. In het vaste, krachtige handschrift van den baron stond daarop te lezen: ‘Mijn Testament.’

Er volgde eerst een ademlooze stilte - ontsteltenis en teleurstelling stonden op aller gezicht te lezen. Het gelaat van moeder en zoon daarentegen straalde van voldoening en trots. Toen begon de luidruchtigste woordenwisseling, die misschien ooit in deze ruimte gehoord was. Het gold de vraag of dit testament al dan niet als echt moest beschouwd worden, iets waaraan bij slot van rekening toch door niemand kon getwijfeld worden.

In het volle bewustzijn dat zij de toekomstige meesteres van het kasteel was, zweefde de barones in haar ruischend zijden kleed, aan den arm van haar zoon, de bibliotheek uit en tien minuten later ijlde een livreibediende te paard naar het naburig station om een telegram af te zenden aan den rechtsgeleerde, die met de uitvoering van den laatsten wil des overledenen belast was en wiens overkomst onmiddellijk verzocht werd.

De teleurgestelden trokken zich eveneens in huu vertrekken terug; de komedie was ten einde, zij het dan met een voor hen allesbehalve bevredigend slotbedrijf.

Mevrouw Bender's zwakke natuur bezweek onder het wicht dezer verpletterende ontknooping, en door de zorg voor haar moeder kwam Eva den ganschen nacht niet tot het duidelijk bewustzijn harer teleurgestelde hoop. Toen de moeder eindelijk tegen den morgen in een rustigen slaap viel, vorderde de natuur ook bij het jonge meisje haar rechten; doodmoe zonk het blond gelokte hoofd in het kussen en weldra omzweefden liefelijke droomen de sponde der slaapster. Eerst laat ontwaakte Eva, toen de zon reeds hoog aan den hemel stond en de aarde, door den regen van gisteren verfrischt, in de heerlijke kleuren van den allengs naderenden herfst prijkte. Mevrouw Bender, ofschoon nog mat en aangedaan, had zich in haar lot getroost en maakte toebereidselen om de plaats te verlaten, waar haar zulk een bittere teleurstelling was bereid.

Eva, die de trotsche, pronkzieke tante en haar neef Felix liefst niet ontmoette en daarbij het hart harer moeder niet zwaarder wilde maken, ijlde zoo gauw zij kon het park in om op een eenzame bank haar leed in een stroom van tranen lucht te geven.

Was het een toeval, dat zij juist deze zodenbank, die tegen een marmeren vaas leunde, had opgezocht, of bezon zij zich dat zij hier eenmaal als kind, ook door diepe droefheid gekweld, haar klein hartje in tranen had uitgestort?

Toen betrof het maar het verdrinken van een nest jonge hondjes, wat het kleine meisje vreeselijk getroffen had. Wreedaardig waren de kleine beestjes aan de moeder ontrukt, wier gejammer ver in het rond weerklonk; hier op deze bank vond de oom de kleine Eva zitten schreien, en hoe teerhartig had hij haar weten te troosten en te bedaren.

Het meisje herinnerde zich bijna woordelijk het gesprek, dat de baron toenmaals met haar had gevoerd, en hoe hij op het laatst een paar bloeiende ranken uit de bloemenvaas getrokken en schertsend daarmee het blonde kopje van het kind omkranst had. Werktuiglijk strekte Eva de hand naar de vaas uit, om eenige bloemen te plukken, en terwijl zij die spelend tusschen de slanke vingers wond, rees de gestalte van den ouden heer met de witte haren en de helderblauwe oogen voor haar op. Honderd kleine tooneeltjes, die zich bij die jaarlijksche bezoeken hadden afgespeeld en die steeds de welwillendheid van haar oom tegenover haar bevestigden, volgden elkaar in haar herinnering op.

Het kwam het onervaren, argelooze kind bijna ondenkbaar voor, dat de oude heer zijn heele have en goed aan het toeval prijs gegeven en niet zijn hart zelf den erfgenaam uitgekozen had.

Verstoord op zich zelve en haar dwaze, nuttelooze mijmeringen stond Eva eindelijk van de bank op en wandelde het schaduwrijke park door, hier en daar bloemen en kruiden garend. Plotseling werd zij uit haar droomen opgeschrikt. Zij stond voor de eenzame rustplaats van haar overleden oom.

Nu kon hij haar zeker niet meer troosten gelijk toen, maar in haar onschuldig kinderhart ontwaakte een sterk gevoel, als moest zij den doode toonen, dat zij geen wrok tegen hem voedde, dat haar dankbaarheid onveranderd gebleven was.

Aan deze opwelling gehoor gevend, schikte zij met vaardige hand de verzamelde bloemen en bladeren tot een krans en betrad daarmee de treden, die naar het graf voerden.

Ondanks den feilen zonneschijn was het donker onder de hooge treurwilgen, die vreedzaam en stil de grafstede omgaven. Zachtjes opende zij de nog ongesloten zware eiken deur, die toegang gaf tot den grafkelder, en een zonnestraal viel door de opening op de met zilver beslagen kist, die het stoffelijk overschot bevatte van den weldoener, dien zij beweende. Stil zonk Eva op de knieën en haar rozige lippen murmelden een vurig gebed voor de rust zijner ziel, terwijl tranen uit de blauwe oogen over haar wangen rolden.

Daarop nam zij, met diepbewogen gemoed, den verwelkten krans weg, die het groote met naam en wapen gesierde schild omgaf, en legde de versche bloemen daarvoor in de plaats.

Terwijl zij de verwelkte bloemen ter zijde legde, viel daar een brief uit. Was het waarheid of een spel harer verbeelding? Op de enveloppe stond in duidelijke vaste letters: ‘Aan mijne nicht Eva Bender.’

Sidderend scheurde zij de enveloppe open en ontvouwde den brief. Slechts met moeite kon zij den inhoud ontcijferen. Alles draaide haar voor de oogen en plotseling zonk zij, van overspanning, bezwijmd ter aarde. Het blondgelokte hoofd rustte met gesloten oogen op de steenen trede van het kleine altaar.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken