Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen

Tusschen rozengeur en maneschijn. -

Liefelijk geuren de rozen en vervullen het ruime gezellige vertrek met haar zoeten reuk. Minnelijk schijnt daarbuiten de maan en tintelen de sterren aan den onbewolkten hemel. Is het wonder dat dit de beide jonge dames stemt tot dichterlijke droomerij? De jongste der zusters zet zich aan de piano en speelt een zacht wegstervende nocturne vol onbestemde verlangens en blijde, niet uit te spreken verwachtingen, teere, niet in woorden te vertolken droomen, zooals alleen jeugdige hoofden plegen te omzweven. In zoete bedwelming, laat zij het hoofd achterover zinken en haar geest behaaglijk voortdrijven op den wegsleependen stroom der melodie.

De oudere zuster is door de frissche zoelheid van den avond naar het balkon gelokt en staart, in gedachten neer op het vredig sluimerende landschap. Welke die gedachten zijn mogen? Heeft het meisje misschien reeds het bedrieglijke ondervonden van de begoochelingen der jeugd, waaraan haar jongere zuster zich nog volop overgeeft, en stemt juist die zachte muziek, die stille natuur haar tot weemoedige gepeinzen? Wij weten het niet, maar oppervlakkig beschouwd, is hier alles nog rozengeur en maneschijn.

De hertog van Clarence en zijn verloofde.

- Zoo was het, weinige weken geleden, ook voor den jeugdigen prins, den vermoedelijken erfgenaam der Britsche kroon, en zijn bevallige verloofde, de prinses Victoria Maria van Teek. Alles lachte het jonge paar aan, dat in de eerste dagen van Februari in het huwelijk zou worden verbonden, en helaas thans op de wreedste wijze door den dood is gescheiden.

Waarlijk, de rampen, die in de laatste jaren de vorstelijke huizen van Europa treffen, leeren ons wel dat de kroon in het minst geen beschutting biedt tegen de slagen van het lot. Hoe gelukkig, hoe benijdenswaardig leek de schoone en bevallige prinses May, ondanks haar betrekkelijk lagen rang door den vermoedelijken troonopvolger van het Vereenigd Koninkrijk uitverkoren tot zijn welbeminde bruid en dus naar alle waarschijnlijkheid voorbestemd om eenmaal met hem den Engelschen koningstroon te deelen! En thans is zij des te zwaarder beproefd, naarmate zij hooger bevoorrecht was. In den beminden bruidegom

[pagina 231]
[p. 231]

verliest zij alles, wat haar de toekomst in het rozigste licht moest doen voorkomen: deze slag verwoest opeens het heerlijke luchtkasteel, voor haar jeugdige verbeelding opgebouwd.

Geen wonder dat zij op het vernemen van het doodsbericht ontroostbaar was en als een waanzinnige door de zalen van het paleis dwaalde! Zij had met de moeder van den vorstelijken lijder, de prinses van Wallis, opzettelijk van het Russische lustslot in Livadia overgekomen om haar kranken zoon te verplegen, zoo teeder aan diens ziekbed gewaakt, en nòg moest hij haar ontrukt worden, - ontrukt ook aan zijn ouders, die in hem hun veelbelovenden oudsten zoon verloren, ontrukt aan het heele Engelsche volk, dat op hem de schoonste verwachtingen had gebouwd.

Prins Albert Victor Christiaan Eduard hertog van Clarence en Avondale en graaf van Athlone was den 8en Januari 1864 geboren en had dus kort geleden zijn acht-en-twintigste jaar voleind. Tot in 1877 was zijn opvoeding toevertrouwd aan de leiding van een preceptor, waarna de jonge prins met den titel van kadet in de koninklijke marine trad. Na lange reizen in alle deelen der wereld keerde de prins in Engeland terug en voltooide zijn letterkundige studiën aan het Trinity College te Cambridge; vervolgens werd hij naar Aldershot gezonden, waar hij zich met de krijgskundige wetenschap gemeenzaam maakte.

Alvorens zich te verloven met de prinses van Teck, zijn nicht in den negenden graad, had de hertog van Clarence gedacht aan een verbintenis met een der Fransche prinsessen, welk huwelijk alleen afstuitte op de godsdienstige overtuiging dier prinses.

Om zijn beminnelijke hoedanigheden was de prins algemeen geliefd en zijn afsterven was dan ook voor Engeland een waarlijk nationale rouw.

De H. Laurentius aalmoezen uitdeelend. -

Ziedaar een tafereel, wel geschikt om ons in dezen harren wintertijd, nu de armoede zoo vaak een beroep op onze liefdadigheid doet, een roemrijk voorbeeld van christelijke liefde voor oogen te stellen en tevens te herinneren hoe van de vroegste eeuwen de Kerk van Christus zorg droeg voor de armen.

De H. Laurentius was een der zeven diakenen van Rome en inzonderheid belast met het beheer over de stoffelijke goederen der kerk en de uitdeeling der aalmoezen.

Reeds op jeugdigen leeftijd was hij als zoodanig aangesteld door den heiligen Paus Sixtus, die van zijn vroegste jeugd af zijn vaderlijke leermeester geweest was. Spoedig zou Laurentius toonen hoezeer hij het in hem gestelde vertrouwen waardig was.

Keizer Valerius vaardigde in het jaar 257 bloedige bevelschriften uit tegen de Christenen. Om de kudde te verstrooien, meende hij allereerst de herders te moeten treffen, en hij beval dus zonder verwijl alle bisschoppen, priesters en diakenen ter dood te brengen.

Paus Sixtus werd reeds het volgende jaar gevangen genomen, en terwijl hij naar de strafplaats geleid werd, volgde Laurentius weenend zijn beminden meester, zeggende: ‘Waar gaat gij heen, mijn vader, zonder uw zoon? Waar gaat gij heen, heilige opperpriester, zonder uw diaken? Nooit droegt gij het offer op zonder dat ik u aan het altaar diende. Waarin heb ik het ongeluk gehad u te mishagen? Hebt gij mij ontrouw bevonden aan mijn plicht? Beproef mij opnieuw en zie of gij een onwaardig dienaar hebt uitgekozen voor de uitdeeling van het bloed des Heeren?’

‘Ik verlaat u niet, mijn zoon,’ antwoordde de Paus. ‘Een nog grooter beproeving en nog roemrijker zegepraal zijn weggelegd voor u, die nog in de kracht der jeugd zijt. Ik voor mij word gespaard van wege mijn zwakheid en hoogen leeltijd. Binnen drie dagen zult ge mij volgen.’

En na dit gezegd te hebben, gelastte hij hem onmiddellijk al de gelden der kerk, waarover hij beschikte, onder de armen uit te deelen uit vrees dat zij door de heidenen van hun erfdeel zouden beroofd worden.

Laurentius deelde alles uit wat hij had en verkocht zelfs de heilige vaten om den nood der armen te lenigen. De kerk van Rome onderhield toen vijftienhonderd armen, behalve een aantal behoeftige weduwen en maagden, en er bestond een lijst van die ongelukkigen, opdat niemand hunner vergeten mocht worden.

De vrijgevigheid van den diaken wekte de begeerigheid op zijner vervolgers en de prefect van Rome, in den waan dat de kerk over ontzaglijke sommen beschikte, besloot Laurentius, die daarvan de bewaarder was, voor zich te doen komen, en die schatten van hem op te eischen.

‘Inderdaad,’ antwoordde Laurentius op het verwijt dat de kerk verborgen rijkdommen bezat, ‘inderdaad is de kerk rijk en de keizer zelf bezit zoo kostbare schatten niet als zij. Ik zal er u een gedeelte van toonen en vraag u slechts een weinig tijd om alles in orde te schikken.’

De prefect verleende hem drie dagen uitstel en in dien tijd doorliep Laurentius al de straten der stad, om de armen te verzamelen, die op kosten der kerk onderhouden werden. Den derden dag had hij er een groote menigte bijeen en deze schaar van grijsaards, blinden, lammen, melaatschen, weezen en weduwen, behoeftigen van allerlei aard werd voor de kerkdeur opgesteld.

Nu ging de diaken den prefect roepen om de schatten te komen zien, die hij hem beloofd had. Woedend vroeg de vervolger hem uitleg van dit tooneel, maar de diaken hernam: ‘Hoe! is hier iets dat u kan kwetsen? Het goud, dat gij begeert, is maar een nietswaardig metaal en meestal de oorzaak van allerlei misdaden. Het echte goud is het licht des hemels dat deze armen, hier voor uw oogen tegenwoordig, genieten. In hun krankheid en lijden, die zij geduldig verdragen, vinden zij de kostbaarste voordeelen. Zij kennen die ondeugden en hartstochten niet, die inderdaad ziekten zijn en de grooten der wereld zoo ongelukkig en verachtelijk maken. Ik voeg er als parelen en edelgesteenten deze aan God gewijde weduwen en maagden bij. De Kerk, wier kroon zij zijn, heeft geen andere rijkdommen; gij kunt u daarvan bedienen tot het welzijn van Rome, van den keizer en het uwe.’

Ziedend van toorn gebood de prefect, een ijzeren rooster gereed te maken, waaronder een kolenvuur werd aangelegd. Na van zijn kleederen beroofd te zijn, werd Laurentius daarop vastgehecht en leed zonder klacht de folterende pijnen. Zijn gelaat straalde van een hemelschen gloed en een zoete geur rees van zijn brandend lichaam op. Het vuur der liefde dat zijn hart verteerde, maakte hem ongevoelig voor den vuurgloed, die zijn lichaam verslond.

‘Gij kunt mij nu wel omkeeren,’ zei hij tot de beulen, ‘mijn lichaam is aan dezen kant al genoeg geroosterd.’ En toen aan zijn verlangen voldaan was, voegde hij hun toe: ‘Thans ben ik aan beide kanten gaar en kunt gij gaan eten.’

Vurig bad intusschen de martelaar voor de bekeering van Rome en de gansche wereld, tot hij ten laatste de oogen sloot en den geest gaf.

Weinige heiligen genieten een zoo algemeene vereering als de H. Laurentius, aan wien ook in ons vaderland tal van kerken zijn gewijd.

De verstootelinge. -

Het is er gelukkig geen, die veel weet heeft van de ondergane mishandeling: het is de pop maar die zoo behaaglijk lag uitgestrekt in het zachte ledekantje en er zoo onzacht is uitgesmeten door Mops en zijn kleine kameraadjes, die het warme bedje te recht aan zich beter besteed vinden.

Honden en katten zijn nog zoo dom niet, als waarvoor men ze soms houden zou, en de schilderes heeft ons dat op haar aardig tafereeltje heel oolijk laten zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken