Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 353]
[p. 353]

[Nummer 45]

Een Beproeving.
Novelle door P.H.J.S.
(Vervolg en Slot.)

VI.

Melanie bracht dien nacht slapeloos door, hoewel zij niet meer bij de nagenoeg herstelde zieke behoefde te waken. Het denkbeeld dat zij den volgenden dag Slingenberg terug zou zien, dat hij tegenover haar zou staan, dat hunne blikken elkander zouden ontmoeten, liet haar geen oogenblik rust. Zij stelde zich dat wederzien in allerlei vormen voor, zij zag hem beurtelings ontsteld en deemoedig, toornig en opgewonden, onverschillig en minachtend. Nu eens dacht zij, dat hij den schijn zou aannemen haar niet te herkennen en dan weer vreesde zij, dat een geweldige scène van hun ontmoeting het gevolg zou zijn. Het vooruitzicht op die ontmoeting drukte haar onbeschrijfelijk zwaar en toch vond zij er iets aantrekkelijks in.

Als instinctmatig gevoelde zij, dat daarmede een periode van haar leven zou worden afgesloten, een periode welke niets dan smartelijke onzekerheid en wreede teleurstelling had opgeleverd, en dat schonk haar een gevoel van verlichting.

Zij haalde zijn brieven te voorschijn en bond ze met zijn portret en eenige snuisterijen, welke hij haar had geschonken, tot een pakje te zamen. Zij zou hem dat alles in een oogenblik, dat niemand hen bespieden kon, teruggeven, zwijgend, zonder een enkel woord. En dan wanneer zij met het verleden had afgerekend, wanneer zij zich van alles had ontdaan, wat haar aan dat verleden kon herinneren, zou zij trachten hem te vergeten en zich misschien nog een nieuw leven kunnen scheppen.

Maar toen het pakje gereed was, rees de vraag bij haar op, of zij wel verstandig deed met daarvan afstand te doen. Thans had zij hem in hare macht; een enkele brief zou alles aan het licht kunnen brengen en zijn ontrouw bewijzen. En weer deed zich de bekoring gelden en welde de toorn op in haar gemoed. Met één slag kon zij al zijn huiselijk geluk vernietigen en zijn vrouw met een altijddurend wantrouwen jegens hem vervullen.

Zij aarzelde en hield besluiteloos het pakje in de hand.



illustratie
de newyorker stoombrandspuit te water.


De dag was nu aangebroken, een heldere

[pagina 354]
[p. 354]

vriendelijke dag met een effen blauwen hemel. Melanie wierp het venster harer kamer open en ademde met welgevallen de geurige morgenlucht in. Zulk een mooie dag was het ook geweest, toen hij van haar afscheid nam. Ook toen scheen de zon helder en zongen de vogels reeds vroegtijdig hun opwekkend lied. En zij herinnerde zich zijn vertrek in al zijne phasen, zij herinnerde zich haar wanhoop bij het afscheid, zij zag hem daar op de verdwijnende boot tot het laatst wuivend met zijn zakdoek. Welke plechtige beloften had hij haar dien dag niet gedaan, welke kleurige illusies haar niet voorgespiegeld?

En thans zou zij hem wederzien. De uren gingen onbegrijpelijk snel voorbij, evenals op dien morgen toen zij hem naar de boot vergezelde. In de straten ontwaakte het dagelijksch leven, het werd volop dag. Ook in huis hoorde men loopen en deuren en vensters openen.

Melanie overwoog nog steeds de vraag hoe zij handelen zou.

Het denkbeeld was bij haar opgekomen een ongesteldheid voor te wenden en den geheelen dag op haar kamer te blijven. Maar zij wierp het van zich at, want hij zou misschien langer blijven dan éen dag en dan zou haar afzondering ongetwijfeld bevreemding wekken. En zij had bovendien immers geen enkele reden om hem uit den weg te gaan?

Het werd weer kalm in haar binnenste en zij begaf zich aan hare dagelijksche bezigheden, zonder dat iets in haar uiterlijk getuigde van de kwellingen, welke zij had moeten verduren. In de kerk bad zij dien morgen vuriger dan ooit en toen zij huiswaarts keerde was al haar angst, al haar onrust verdwenen. Had zij niet als christinne haren plicht gedaan en een schitterende overwinning behaald op den trouwelooze en op zich-zelve?

Mevrouw Stevenaar vond, dat zij er bizonder opgewekt uitzag.

‘Ik zou haast denken dat ook gij een aangenaam bezoek verwacht,’ zeide de oude dame schertsend.

Melanie stond op en begaf zich naar de ziekekamer. Mevrouw Slingenberg was zeer zenuwachtig. ‘Ik geloof, dat het mij erg zal aandoen, wanneer ik hem terugzie;’ zeide zij, ‘hij verkeert nog altijd in den waan, dat ik ernstig ziek ben, die arme man. Het telegram waarin hij zijn overkomst uit Amerika berichtte, bewijst hoe doodelijk ongerust hij zich al dien tijd moet hebben gemaakt.’

‘Gij moet trachten zoo kalm mogelijk te blijven, beste mevrouw,’ antwoordde Melanie, ‘gij weet dat de dokter u dit uitdrukkelijk heeft voorgeschreven. Een hevige opwinding zou u weer kunnen doen instorten.’

Er werd gescheld.

‘Daar is hij, daar is hij,’ riep de zieke zich half oprichtend, terwijl hare wangen door een hoogroode kleur werden overtogen. ‘Gij moet hier blijven, Melanie, gij behoeft niet heen te gaan.’

Melanie was opgestaan, doch mevrouw Slingenberg hield haar bij de hand vast en zij zette zich weer neer, het hoofd op de borst gezonken, als in gedachten verdiept. Gedurende enkele minuten heerschte een doodsche stilte; toen hoorde men het schielijk opkomende geluid van stemmen en naderende stappen, de deur werd met zekere drift geopend en een man in reisgewaad snelde de kamer binnen en ijlde met uitgestrekte armen op de zieke toe. Eenige oogenblikken hielden zij elkander omarmd, sprakeloos van vreugde en aandoening. Mevrouw Stevenaar, die tegelijk met Slingenberg was binnengetreden, voelde hare oogen vochtig worden en niemand lette op Melanie, die zich door een zijdeur verwijderde. Zij ademde eerst ruim toen zij weder alleen was, want hare kalmte dreigde haar te verlaten. Onwillekeurig drukte zij de hand op haar hart om het geweldig kloppen tegen te gaan en doffe zuchten getuigden van den storm die in haar binnenste opstak.

Zij zonk op de knieën voor haar kruisbeeld neer en bedekte haar gelaat met beide handen. ‘Geef sterkte, o God, geeft mij sterkte,’ bad zij, ‘ik heb reeds zoolang en zooveel moeten drinken uit den lijdensbeker.’

Uit de ziekekamer klonk de zware en toch zoo klankrijke stem van Slingenberg tot haar door; hij scheen veel te verhalen te hebben en zeer opgewekt te zijn. Wat ontbrak er dan ook nog aan zijn geluk?

Melanie kon het niet langer in huis uithouden; ongemerkt als gold het een misdrijf sloop zij de deur uit. Doelloos dwaalde zij geruimen tijd door de straten en langs de singels der stad en opnieuw kwam het denkbeeld in haar op de woning van mevrouw Stevenaar te ontvluchten. Maar eensklaps schoot haar te binnen dat zij het pakje met de oude brieven op haar tafel had laten liggen en met zenuwachtigen haast spoedde zij zich naar huis.

Het pakje lag nog op zijn plaats. Onwillekeurig maakte zij het open en begon weer een der laatste brieven te lezen. Het verwonderde haar thans, dat zij ooit aan zijne woorden geloofd had. Hoe hadden die klinkende phrasen haar kunnen beroeren, haar kunnen boeien jarenlang! Hoe had zij die brieven kunnen bewaren als een kostbare schat, waarin zij zich steeds weer opnieuw vermeide! Een bitter glimlachje speelde om hare lippen. Die waardelooze stukken papier waren haar onbeschrijfelijk liet en dierbaar geweest en geen dag was voorbijgegaan, zonder dat zij ze in hare hand had genomen als de dierbare relieken van een onvergetelijken doode! Zij had zich die brieven hardop voorgelezen en dan was het haar somwijlen te moede geweest, alsof hij tot haar sprak, alsof hij naast haar stond, of zijne stem klonk in de hare.

Maar thans boezemden die brieven, die mooie volzinnetjes met allerlei schoone beloften en betuigingen van trouw haar een onuitsprekelijke walging in, een walging, die met een uiterst pijnlijk gevoel ging gepaard. De wetenschap dat zij bedrogen was in hare innigste overtuiging, bedrogen door iemand, wien zij haar volle vertrouwen geschonken had, deed haar het meest lijden. Maar zij bedwong hare aandoeningen; zij was vast besloten kalm te blijven en te trachten met het verledene af te rekenen.

Er werd aan de deur geklopt en nog voor zij den tijd had hare brieven weg te bergen, vertoonde Slingenberg zich op den drempel. Hunne blikken ontmoetten elkander en Slingenberg sloeg zijne oogen neer.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij op een bijna smeekenden toon, ‘wilt gij mij te woord staan, juffrouw van Gamel?’

Het meisje antwoordde niet Hij sloot de deur achter zich en deed een paar stappen voorwaarts.

‘Wilt gij naar mij luisteren, juffrouw van Gamel?’ herhaalde hij op denzelfden smeekenden toon.

Zij zag hem aan en het kwam haar voor dat hij geheel veranderd was. Ook zijne stem klonk haar vreemd in de ooren. Onwillekeurig trad zij een stap achterwaarts.

‘Wij hebben elkander niets meer te zeggen,’ antwoordde zij, ‘ik wil trachten het verleden te vergeten.’

Hij zweeg een oogenblik en hervatte toen: ‘Ik wilde u een woord van dank zeggen voor hetgeen gij voor mijne vrouw hebt gedaan. Wilt gij dien dank aannemen, juffrouw van Gamel?’

Met meisje zweeg. Haar geest werd medegesleept in een maalstroom van gedachten, en zij zocht tevergeefs naar woorden.

‘Geloof mij, ik ben niet zoo slecht, als gij misschien denkt,’ ging hij voort, ‘ik heb mij laten beheerschen door de omstandigheden, maar in werkelijkheid ben ik u nooit ontrouw geworden.’

Zij werd rood van verontwaardiging.

‘Geen woord meer,’ zeide zij op een toon, die van een plotseling opbruisenden toorn getuigde, ‘gij hebt mij eenmaal bedrogen, wees daarmee tevreden en laat mij nu ten minste met rust. Ik hoop dat dit de laatste maal is dat wij elkander ontmoeten, want ik wil afrekenen met het verleden. Uw verontschuldigingen heb ik niet noodig. Gij hebt geen misverstanden uit den weg te ruimen; alles is mij klaar en duidelijk geworden. Gij zijt mij ook geen dank verschuldigd. Wat ik voor uw vrouw gedaan heb, deed ik om harentwille en ik trachtte daarbij zoo min mogelijk aan u te denken...’

Zij zweeg een oogenblik en hervatte toen:

‘Gij hebt van mijn kant niets te vreezen. Wat tusschen ons een geheim is, zal een geheim blijven. Hier liggen uwe brieven, ik stel ze te uwer beschikking.’

Zij keerde hem den rug toe en verliet het vertrek langs een zijdeur. Slingenberg zag haar sprakeloos na, doch op zijn bleek gelaat werd een trek van valsche voldoening zichtbaar, toen hij met de schuwe beweging van een misdadiger de brieven tot zich nam.

VII.

‘Is het u niet opgevallen. dat dokter Noordveld veel veranderd is?’ vroeg mevrouw Stevenaar aan haar gezelschapsjuffronw.

De dokter was er even te voren geweest, omdat de oude dame louter uit behoefte aan eenige afleiding hem had doen ontbieden.

Melanie haalde de schouders op.

‘Hij is veel stiller geworden,’ vervolgde mevrouw Stevenaar, ‘het lijkt wel of hem een groot ongeluk overkomen is. Ik zou bijna gaan gelooven, dat hij tevergeefs naar de hand van freule Plaster had gedongen.’

Melanie beet zich op de lippen.

‘In ieder geval wil ik er meer van weten, misschien....’

Er werd bezoek aangekondigd en een oogenblik later trad juffrouw Griffers binnen tot groote voldoening van mevrouw Stevenaar, want juffrouw Griffers bezat nog altijd de reputatie, dat zij het best achter geheimen wist te komen.

De spraakzame bezoekster zette een zeer geheimzinnig gezicht, toen de afgetrokkenheid des dokters ter sprake werd gebracht.

‘Men zegt, dat hij ergens afgewezen is,’ sprak zij op een toon van groot gewicht, ‘maar men weet nog niet door wie?’

‘Door freule Plaster dan toch zeker;’ riep mevrouw Stevenaar uit, ‘ik ken geen ander meisje, dat niet blij als een engel zijn zou, wanneer hij haar ten huwelijk vroeg.’

Juffrouw Griffers haalde de schouders op.

‘Het schijnt dat er toch nog gevonden worden,’ hernam zij, ‘want de freule is het met geweest...’

‘Dan zal een vreemde de eer van zijn huwelijksaanzoek hebben genoten,’ zeide mevrouw Stevenaar, ‘een meisje uit een andere plaats.’

‘Neen,’ antwoordde de ander, ‘zij moet wel degelijk hier wonen, want ik heb juist uit goede bron vernomen, dat Noordveld in verband met die mislukte affaire binnenkort de stad gaat verlaten.’

‘Maar dat ware al heel dwaas,’ sprak mevrouw Stevenaar, ‘hij heeft hier een goede practijk, hij is hier ingeburgerd, wordt overal met sympathie ontvangen, kan een schitterende carrière maken in een woord; en dan zou hij heen willen gaan! Neen, dat raad ik hem stellig af.’

‘Och, er zal wel niet veel aan zijn besluit te veranderen zijn, want ge begrijpt, dat zijn prestige nu toch gedaald is. En wat is een dokter zonder prestige?’

‘Maar wie kan hem afgewezen hebben?’ riep mevrouw Stevenaar met verbazing uit, ‘de Verharens en de Bruggelaars liepen hem feitelijk na. Hij behoorde tot de meest gewilde partijen. Misschien heeft hij bij Suze Beeland het hoofd gestooten, maar dat kan ik toch ook moeilijk gelooven.’

Melanie voelde zich allesbehalve op haar gemak. Zij deed alle moeite om zich onverschillig te toonen, maar het gesprek hinderde haar geducht. Er waren thans reeds eenige maanden voorbijgegaan sinds een zonderlinge

[pagina 355]
[p. 355]

samenloop van omstandigheden Slingenberg weder op haren weg had gevoerd en het werd haar somwijlen te moede alsof zij geslaagd was in hare poging om met het verleden af te rekenen. De beelden uit vroeger jaren raakten al meer en meer op den achtergrond en er waren oogenblikken, dat zij met een zekere onverschilligheid denken kon over de beleediging haar aangedaan. Soms kwam dan ook Noordvelds huwelijksaanzoek haar weer voor den geest en stelde zij zich de vraag: of zij hem wederom zou afwijzen, wanneer hij zijn huwelijksaanzoek hernieuwde? Ook haar was het opgevallen dat de jonge dokter stil en afgetrokken was geworden, dat zijn gelaat was vermagerd. En thans vernam zij, dat hij voornemens was de stad te verlaten om het zekere tegen het onzekere te verwisselen!

‘Zou hij mij dan inderdaad lief hebben?’ vroeg zij zich-zelve af, terwijl een gevoel van medelijden en sympathie haar hart bewoog. Zij wist wat het zeggen wilde een ideaal te verliezen. En een huivering voer haar door de leden, bij de he[r]innering aan wat zij zelve had moeten doorstaan. Het denkbeeld dat zij misschien een menschenleven had verwoest, werd haar steeds ondragelijker en toch durfde zij niet de vraag te keslissen, of zij hem thans het ‘jawoord’ zou willen geven? Haar sympathie voor den medicus, die ondanks het gebeurde, haar met de meeste voorkomendheid bleef behandelen, werd met den dag grooter, maar in haar hart was nog altijd iets van het verleden overgebleven, iets wat haar weerhield opnieuw en met geheel hare ziel lief te hebben....

 

Het scheen dat juffrouw Griffers waarheid gesproken had, want Noordveld ging voor eenige dagen op reis en het heette, dat deze reis met zijn aanstaand definitief vertrek in verband stond. Juffrouw Griffers wist te vertellen, dat hij het terrein ging verkennen voor een goede standplaats. Noordveld keerde evenwel spoediger terug, dan men had verwacht en hij scheen minder somber te zijn geworden. Zonder aarzelen nam hij een invitatie aan voor een theeavondje bij mevrouw Stevenaar, wat algemeene verwondering wekte.

Het was een prachtige herfstavond, een dier stille zachte avonden, die de najaarsstormen voorafgaan en in weinige uren al de heerlijkheid van den zomer te genieten geven. De gasten van mevrouw Stevenaar hadden op het bordes plaats genomen en uit de verte klonken plotseling de harmonische tonen van een nocturne tot hen door. Het was Melanie, die op verzoek harer meesteres die verrassing aan de gasten bereidde. Zij bezat een bizonder talent van musiceeren en speelde met evenveel technische vaardigheid als gevoel.

Op het terras ontstond plotseling diepe stilte en zelfs de meest ongevoelige werd door het heerlijke spel, dat zoo ten volle de impressies van den komenden nacht vertolkte, getroffen.

‘Het is uitmuntend, veroorloof mij dat ik haar ga assisteeren,’ zeide Noordveld fluisterend tot mevrouw Stevenaar, die naast hem zat.

Hij spoedde zich naar den salon. Het gaslicht was neergedraaid, alleen de kaarsen der piano verlichtten het vertrek. De dokter plaatste zich naast de speelster, en een blos steeg haar naar de wangen, toen zij hem gewaar werd. Maar zij speelde voort en legde al haar gevoel, al hare natuurlijke vaardigheid in de teedere slotaccoorden.

‘Gij zijt een kunstenares,’ riep Noordveld in oprechte bewondering, ‘laat ons thans Schumann's Abendlied genieten, wilt ge?’

Eenigszins verlegen gaf zij aan zijn verzoek gevolg en hij luisterde, het hoofd op de borst gezonken, naar de zachte smeltende tonen, die hem in een andere wereld schenen te verplaatsen.

‘Gij doet de poëzie van het leven genieten’, zeide hij, toen zij geëindigd had en van buiten het applaus klonk. Daarna plotseling van toon veranderend, ging hij ernstig en langzaam voort: ‘Gij kunt mij tot den gelukkigsten mensch maken, indien gij wilt.’

Zij zag hem aan met een mengeling van verbazing en ontsteltenis.

Snel en met gedempte stem vervolgde hij: ‘Ik weet, waarom gij mij voor eenige maanden uw jawoord hebt geweigerd; een toeval heeft mij met de geschiedenis van uw leven bekend gemaakt, ik weet wat gij geleden hebt en ik acht er u slechts des te hooger om; ik bewonder u; gij zijt mij dierbaarder geworden dan ooit. En thans smeek ik om de gunst u te mogen vergoeden, wat anderen, wat éen andere u heeft misdaan. Ik smeek er om, ik vraag u het geluk van mijn leven.’

Hij nam hare hand in de zijne. Zij was doodsbleek geworden en hare lippen bewogen zich zenuwachtig.

‘Mag ik hopen, dat mijn wensch zal worden vervuld?’ drong hij aan, ‘wilt gij mijne vrouw worden, juffrouw van Gamel? Wilt gij met mij een nieuw, een gelukkig leven te gemoet gaan? Of twijfelt gij soms aan de oprechtheid mijner woorden?’

Zij schudde het hoofd.

‘Neen, neen’, antwoordde zij fluisterend, ‘ik vertrouw u ten volle en gij zijt mij niet onverschillig. Maar de wonde, welke het verleden mij geslagen heeft, bloedt nog, en alleen de tijd kan ze heelen. Daarom geduld, geduld....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken