Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1891-1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (46.63 MB)

Scans (716.27 MB)

ebook (39.26 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1891-1892)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Te veel gewaagd.
Vertelling uit de Alpenwereld.
(Slot)

Maar Petro's vreugde veranderde weldra in toorn en schrik. Het lichtvoetige dier had zich na den val weer opgericht, was nog eens gevallen en opnieuw opgestaan. Wankelend had het den rand der weide bereikt en was na een vruchtelooze poging om over een rotskloof te springen in den afgrond neergestort. Slechts een dof geraas uit de diepte meldde aan Petro het lot, dat de arme gems getroffen had. Teleurgesteld verliet hij de gevaarlijke plek en keerde naar zijn metgezel terug.

‘Dat was een mooi schot en een slecht voorteeken voor mijn nieuw op te zetten huishouden,’ zei hij hoofdschuddend bij zich zelven.

‘Nu, niet dadelijk zoo moedeloos,’ hernam Balmat glimlachend. ‘Eind goed, alles goed. Je zal gauw genoeg een schadeloosstelling vinden voor dat armzalige beest.’

‘En wat zou dat voor een schadeloosstelling moeten zijn, vader Balmat?’ vroeg Petro twijfelend.

‘Dat zullen we zien, maar nu vooruit, op ons doel af!’

‘Waarlijk, ik had lust de jacht maar op te geven; het lot heeft zich van morgen al zoo tegen me gekeerd, dat ik vrees niets meer te zullen uitrichten’

‘Maar Petro, waar blijft toch je vroegere moed? Ik herken je niet meer! Vooruit, vooruit! Daarboven loopen steenbokken, en wie weet vinden wij er nog geen kostbaarder buit.’

‘En toch zou ik net zoo lief teruggaan. Maar om jou plezier te doen, vooruit dan maar!’

Zij stapten verder. Telkens gevaarlijker en fantastischer werd hun weg door de eeuwige sneeuw, langs de machtige gletschers, wier wit glinsterende bekleeding verraderlijk gapende afgronden verbergt en waar zich spleten openen, die tot in het hart der bergen reiken.

Juist waren zij van een met sneeuw bedekte helling op een ijsvlakte afgeklauterd, toen Petro eigenaardige voetsporen bemerkte, die hem aanstonds de nabijheid van een steenrots verrieden. Schielijk wendde hij het hoofd om en zag rond, maar op hetzelfde oogenblik voelde hij den grond aan zijn voeten ontwijken. Hij was uitgegleden en reeds tot den gordel in de sneeuw gezakt.

‘Help, Balmat!’ riep hij, terwijl hij met behulp van zijn Alpenstok poogde op te krabbelen. Hij was verloren geweest, als niet de grijsaard met ongelooflijke snelheid den rand van den afgrond bereikt en hem het touw toegeworpen had, dat hij om de lenden droeg. Dit touw grijpen, het om zijn linkerhand slingeren, terwijl hij met de rechter den stok vaster omvatte, - dit was voor Petro slechts het werk van een oogenblik, dat hem redding bracht.

‘God zij dank!’ riep Balmat uit, terwijl hij met inspanning van al zijn krachten zijn jongen metgezel een voet omhoog lichtte, tot het dezen gelukte, de spits van zijn stok in de dichtere sneeuw vast te haken en zich zoo tot zijn redder op te werken. Was de kracht van den oude in het beslissend oogenblik te kort geschoten, dan waren beiden reddeloos verloren geweest.

‘Na God heb ik jou het leven te danken!’ riep Petro. ‘Het had niet veel gescheeld of ook van mij kon het heeten: zacht ruste hij diep in de sneeuw.’

‘'t Is hier niet goed om te blijven,’ zei Balmat, ‘maken wij dat we verder komen, de zon begint al te dalen.’

Maar nauwelijks hadden zij de stijfbevroren oppervlakte van den gletscher bereikt, of daar deed zich tusschen de blauwachtige heuvelen in het rond een eigenaardig gedruisch hooren. Een veel grooter en forscher dier dan de gems werd tusschen de ijstoppen zichtbaar; op hetzelfde oogenblik vloog het tusschen de beide jagers door en wierp ze, meer door de bliksemsnelheid van zijn loop, dan door den stoot van zijn horens, tegen den grond.

Ze stonden onmiddellijk weer op en konden nu eerst nauwkeuriger de gedaante van het voortijlende beest opnemen. Zijn buitengewoon groote horens, zijn magere gespierde nek, zijn langgestrekt, met dicht roodachtig haar bezet lijf, zijn pooten, die uit ijzersterke beenderen en onvermoeibare spieren samengesteld schenen, dit alles te zamen maakte het tot de type van kracht en vlugheid.

Ja, het was een steenbok, dien zij voor zich hadden, een van die zeldzame dieren, welke hoog boven de woningen der gems, nabij den horst van den adelaar nestelen, en die enkel tot op de ijsvrije rotsen neerdalen, om zich met het daar groeiende mos te voeden.

Het hart van den jager klopte luide in zijn borst. Een kolossaal granietblok en een steile rotswand versperden het vluchtende dier aan de andere zijde van den gletscher den weg. Met een stouten sprong bereikte de steenbok het granietblok, van waar hij nu tegen den rotswand poogde op te klauteren.

Van verbazing geboeid, bleven de beide mannen eenige oogenblikken staan - daarop knalde Petro's buks en het prachtige dier zonk ineen. Nog eenige zwakke pogingen om zich met de sterk gebogen hoeven aan de vooruitspringende rots vast te houden, en hij rolde honderd vijftig voet diep op den gletscher, waar hij tusschen de oneffenheden verdween.

Een koud zweet bedekte Petro's voorhoofd en vol angst dat de kostbare buit hem nu toch weer ontgaan zou, naderde hij de plek, waar de steenbok verdwenen was.

‘Voorzichtig! voorzichtig, Petro!’ riep Balmat waarschuwend.

Met een laatste krachtsinspanning had zich namelijk het doodelijk getroffen dier bij den aanblik van zijn vervolger weer opgericht en rende nu woedend op hem los Maar ook op hetzelfde oogenblik snorde Balmat's stok door de lucht en trof het grimmige dier met zijn volle zwaarte in de zijde Een kolfstoot van Petro maakte aan zijn doodstrijd een einde.

‘Nog eens duizendmaal dank, Balmat, je had wel gelijk: nu ben ik rijkelijk schadeloos gesteld. Wat zal Bettly een pleizier hebben in die kostbare vangst!... Maar laten we nu

[pagina 356]
[p. 356]

opbreken en naar een nachtverblijf omzien. Morgen stijgen we weer hooger.’

‘We hebben nog tijd genoeg, Petro.’

‘Hoor eens, Balmat, na hetgeen je voor mij gedaan hebt, zou ik je tot aan het eind van de wereld volgen. Maar vandaag nog verder te willen, zou het werk van een dolzinnige zijn.’

‘Luister dan eens wat ik je te zeggen heb,’ sprak de grijsaard met vlammenden blik. ‘Je moet niet denken dat ik je hierheen gevoerd heb enkel om Alpenwild te jagen.’



illustratie
een ambulance te parijs in 1870, naar de schilderij van brouillet.


‘Neen, ik weet ook dat je groot belang stelt in de mineralen.’

‘Precies, mijn jongen, en vooral in de metalen, die in deze bergen moeten schuilen. Er moeten ginds heele rotsen zijn, die rood doorschemeren van het ijzer, dat er in zit, en van verre zie je heele strepen van gele zwavel tegen de donkere bergen glinsteren. Maar ik zoek nog een ander geel metaal dan zwavel.’

‘Wat bedoel je daarmee, vader Balmat?’

‘Ik bedoel een goudgroeve, die in den pas van Tenevert moet verborgen zijn. Ja, een goudgroeve, ik heb ze aan onbedrieglijke teekenen herkend. Ik zelf ben er vast van overtuigd, maar ik zou graag ook anderen die

[pagina 357]
[p. 357]



illustratie

avondstemming.


[pagina 358]
[p. 358]

overtuiging meedeelen, door hun de bewijzen voor mijn meening te leveren. Bovendien is een allesbehalve geringe belooning uitgeloofd voor dengene, die een goudgroeve ontdekt, en meer dan één gezin zou daarmee geholpen kunnen worden. Petro, jij bent de sterkste en kloekste van alle Alpenjagers en daarom ook het meest geschikt voor een gevaarlijke onderneming. Je bent arm, zoogoed als je heele familie en je aanstaande er bij. Komaan Petro, je mag met mijn zoons deelen! Ik voor mij ben tevreden met de eer, het land verrijkt en het diepste geheim van de bergen uitgevorscht te hebben.’

Petro drukte den grijsaard zwijgend de hand. Den volgenden morgen togen beiden op weg naar het gevaarlijke doel. De wouden van Brévant en Anvers dampten al vroeg in den morgen, denne- en lorkeboomen wasemden al het vocht, dat de zoele zomerhitte hun ontlokte, in de lucht uit. Een dof gedruisch weerklonk in de ijsholen, de koepels van den Montblanc hulden zich in dichte nevels Donkere wolken zonken naar omlaag, rots en dal beefden onder de geweldige slagen van den donder. Een dichte sneeuw dwarrelde op de bergtoppen neer, terwijl de lagere streken door den regen werden doorweekt. Het onweder duurde den ganschen dag.

Beneden in het dal beefde bij iederen donderslag een hart in toenemenden angst. Toen eindelijk het gerommel en het weerlichten ophield, vatte de arme Bettly weer nieuwen moed. Maar de nacht verstreek en nog waren Balmat noch Petro naar huis teruggekeerd.

Zoodra de morgen grauwde, verrichtte Bettly haar ochtendgebed, greep haar Alpenstok en ging naar buiten om Petro te zoeken. Nauwelijks had zij een voet buiten de deur gezet, of daar ontmoette zij de zonen van Balmat, die door hetzelfde doel naar buiten gedreven werden: zij waren tot elk waagstuk besloten om hun vader op te zoeken.

Vergeefs zochten zij Bettly terug te houden.

‘Ik heb geen vader of moeder meer,’ antwoordde zij, ‘en ben dus God alleen rekenschap schuldig voor hetgeen ik denk te doen.’ En de jongelieden moesten ze wel meenemen. Moedig en krachtig staj te de dochter van het gebergte voort; haar sterke lichaamsbouw bezweek niet licht voor vermoeidheid, haar gespierde arm wist den Alpenstok te hanteeren en haar voet schuwde de steenachtigste paden niet. Zij schrikte niet terug voor den weg, dien haar gezellen insloegen, ofschoon die vóór haar nog door geen meisje betreden was. Na onbeschrijfelijke moeiten en gevaren bereikten zij des avonds den rand van een bijna onbestijgbaren gletscher, zonder ook maar het geringste spoor van de vermisten ontdekt te hebben. Plotseling echter slaakte Bettly een hartverscheurenden kreet. Zij had tusschen de opgehoopte ijsblokken bloedsporen bespeurd. Met wankelende schreden trad zij er op toe en staarde op een bloedroode streep, die onder de daags te voren gevallen sneeuw uitliep.

‘Hier heeft hij dan zijn graf gevonden!’ fluisterde zij bij zich zelve; en op hetzelfde oogenblik gleed zij in een der kloven, die den gletscher doorkorven. Maar de spleet was niet diep; een dertig voet onder de opening werd ze al nauwer en daardoor werd Bettly's val gebroken. Met een luiden kreet kwam iemand naar den afgrond toegesneld. Eenige minuten later kwam de bezwijmde Bettly weer tot zich zelve, zij voelde zich omhoog gedragen, en toen zij de oogen opende vond zij zich aan den rand van den afgrond liggen, die bijna haar graf geworden was.

‘O waarom heb je mij niet met Petro laten sterven? Wat is het leven mij zonder hem?’

‘En je ben bij mij, Bettly,’ hernam zacht een welbekende stem, en zij verborg het hoofd aan Petro's trouwe borst; hij zelf had haar gered.

‘En is dit het bloed van onzen vader?’ riepen de zonen van Balmat smartelijk bewogen.

‘Neen,’ sprak de jager, ‘dat is bloed van een redeloos dier.’

‘Dus leeft hij nog! Waar is hij dan?’

‘Hij staat voor God!’

‘Dus tòch dood! Je kon hem redden en je hielp hem niet!’

‘Graag had ik mijn leven voor hem gegeven, mijn trouwen redder, die het zijne tweemaal voor mij gewaagd heelt, maar het was niet mogelijk. Door een verschrikkelijken storm in die woestenij verrast, trachtten we ons onder een steil neerhangende rots te bergen voor de vreeselijke lawine, die ons dreigde te bedelven. Maar toen ik, nadat het gevaar voorbij was, naar mijn gezel omzag, vond ik de vooruitspringende rots niet meer, die hij zich tot toevluchtsoord gekozen had. Door het oorverdoovend geraas van de lawine had ik het gedruisch van een anderen val niet gehoord; groote steenen waren van de rots losgerukt en waren de lawine nagerold. Den ganschen dag heb ik rondgedwaald van afgrond tot afgrond, zonder ergens een spoor van mijn trouwen vriend te vinden.’

‘Dan moge God hem genadig zijn!’ antwoordden de zonen diep bewogen.

Zijn lijk werd nimmer gevonden; alleen de wilde steenbok, de eenzame adelaar en de lammergier kennen buiten God de plek, waar Balmat Montblanc begraven ligt.

Petro en Bettly werden spoedig een gelukkig paar.

Nog menigen mooien buit heeft de stoute jager sedert zijn lieve vrouw thuis gebracht. Maar nooit heeft hij zich sinds meer op plekken gewaagd, die niet voor menschenvoeten geschapen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken