Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1892-1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (49.12 MB)

Scans (797.61 MB)

ebook (41.52 MB)

XML (2.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1892-1893)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De dubbelganger.

Het tweede batailjon van een Brandenburgsch regiment infanterie was naar de kleine vesting K. overgeplaatst. Het had tot dusver al sinds jaren in een kleine provincie-stad gelegen, en daar een gemakkelijk en lui leventje geleid, want er was daar noch een kazerne, noch hooggeplaatste superieuren, noch iets van alles, wat een groot garnizoen het leven dikwijls zoo zuur kan maken. Nu maakte de vesting K. er wel geen aanspraak op, een groote garnizoensplaats te zijn, want er lag buitendien nog maar één batailjon van een ander regiment infanterie, alsmede een compagnie vestingartillerie, maar toch vonden officieren noch manschappen deze garnizoensverwisseling naar hun zin. Meest van al hadden zij een hekel aan den wachtdienst op de vesting, daar hij niet in het minst met hun oude gewoonten strookte en eischen stelde, waarvan niemand te voren ooit het minste vermoeden had gehad

Terwijl in de oude garnizoensplaats dagelijks maar één enkele, onbeduidende wacht optrok, die hoogstens drie posten bezette, zoodat er maanden over heen gingen, eer men weer aan de beurt kwam, had men te K. ter bezetting van alle wachten en posten dagelijks een heele compagnie noodig, zoodat men bijna iedere week eens de wacht moest betrekken. Dit beviel noch aan de kapiteins, die op deze wijze heelwat storing ondervonden in het drillen van hun compagnies en bovendien den ongewonen dienst van officier du jour moesten vervullen; het allerminst echter aan de luitenants, wien tot dusver de nachtronde-dienst even onbekend was geweest als het uur van hun dood, en die nu in deze heel vreemde garnizoensplaats beurtelings nachten lang de zeven wachten en talrijke, meest ver verwijderde en verborgen posten moesten inspecteeren.

Met de oude gemoedelijkheid was het gedaan; dat de nieuwe toestand echter heel ongemoedelijk werd, daarvoor zorgde de vestingcommandant, overste Von Schleichwitz. Deze was een kleine, oude heer, met een klein, uitgedroogd gezicht, waarop maar zelden een glimlach te bespeuren was en eenige kort afgeschoren haren op de bovenlip de beklagenswaardige rol van knevel vervulden. In weer wil van uniform en degen kon ook de scherpzinnigste menschenkenner uiterlijk niets krijgshaftigs aan dezen ouden heer bemerken, en toch vatte hij zijn post hoog ernstig op en bevond zich in gedachte, ondanks den diepen vrede, die over Europa, Azië en Afrika zweefde, steeds op voet van oorlog. Hij liet de aan zijn zorgen toevertrouwde vesting met de uiterste nauwgezetheid bewaken; de wachtdienst was zijn specialiteit, en zijn grootste zorg was, dat die naar behooren verricht werd. Hij reed de wachten geducht na, zooals het vervolg dezer geschiedenis zal leeren.

Over het nieuwe batailjon, dat, zooals hij spoedig bemerkte, van vestingdienst geen greintje verstand had, was de commandant zeer ontevreden, hetgeen hij dan ook niet verheelde, daar hij den batailjonscommandant, kolonel Von Dorpitzki, onophoudelijk met klachten en bezwaren lastig viel, dat de jonge luitenants den dienst verwaarloosden.



illustratie
de brug over den hudson, de grootste brug der wereld.




illustratie
uit den poolschen opstand in 1861, naar de schilderij van w. kossak.


‘In den vestingdienst verlang ik ook in tijd van vrede de uiterste stiptheid, kolonel,’ zei hij eens op zekeren dag bij de wachtparade. ‘Uw jonge heeren schijnen echter deze hoogst ernstige zaak al heel luchtig op te vatten..... De zorg voor den dienst laat mij 's nachts geen rust, en ik overtuig mij herhaaldelijk, of de jonge heeren stipt de ronden doen..... Ik ga ze na, maar ik kan u verzekeren, dat er maar zelden iemand zijn plicht doet..... Wat ik u verzoeken mag, kolonel, houd het den heeren nog eens goed voor en tracht hun aan het verstand te brengen, dat het mij zou spijten, hen te moeten straffen’

Zoo ongeveer luidden de herhaalde klachten van den ouden commandant, en ook nu had hij den kolonel weer hetzelfde liedje voorgezongen.

‘Om een voorbeeld te geven, kolonel, daar heeft u uw beide luitenants, de gebroeders Von Hoppe, - zij lijken elkaar op een haar en zijn beiden even lichtzinnig - en de rondes nemen zij beiden even slecht waar. Een van beiden heeft vandaag de ronde - ik kan de jonge heeren niet van elkander onderscheiden; wees u zoo goed, den persoon, wien het aangaat, te waarschuwen.’

De kolonel gaf glimlachend zijn toestemming; hij wist toch evengoed als het heele officierkorps, dat de majoor de beide luitenants Von Hoppe zeer goed uit elkaar kon onderscheiden, daar de jongste van beiden zijn mooie en goede dochter met zeer goed gevolg het hof maakte, wat den vader volstrekt niet naar den zin was, daar hij den levenslustigen luitenant niet mocht lijden.

Nadat de kolonel zich op welwillende wijze van zijn opdracht gekweten had en de parade voorbij was, gingen de gebroeders Von Hoppe naar hun kamers om hun groot tenue uit te trekken en over de zooeven ontvangen mededeeling van den kolonel van gedachten te wisselen. De beide helden dezer geschiedenis waren zes en twintig en vier en twintig jaar oud, van rijzige gestalte, met donkerblond hoofdhaar en lichtblonde, sierlijk gekrulde knevels, zoodat ze inderdaad als twee druppels water op elkaar geleken. Ze waren even levenslustig, zonder eigenlijk gezegd lichtzinnig te zijn, en daar hun vader een welgestelde Brandenburgsche riddergoedbezitter en een gewezen officier was, vonden zij bij hem voor hun behoeften voldoende geldelijke ondersteuning. Wat wilden zij meer? Bij hun kameraden om hun vroolijken en ridderlijken aard bemind, bij hun onmiddellijke superieuren wegens hun uitstekende militaire bekwaamheden zeer gezien, was hun de vitterij van hun ouden commandant vrijwel onverschillig en alleen in zoover onaangenaam, als de gemoedelijkheid er door gestoord werd. Dit was echter alleen bij Max, den oudsten broeder, het geval, terwijl er bij Hans den jongsten, nadat hij zich zijn vurige genegenheid voor Agnes von Schleichwitz, de dochter van den commandant, ten volle bewust was geworden, nog een zeer onaangenaam gevoel van onbehaaglijkheid bijkwam, daar hij zich niet kon verhelen, dat het uitzicht op de vervulling zijner wenschen door den steeds toenemenden afkeer van den vader zijner beminde er niet beter op werd.

Hans was evenwel geen droomer. Van de wederliefde van Agnes zeker, evenzeer als van de toestemming zijns vaders, kwam het er naar zijn meening alleen op aan, de eigenzinnigheid van den ouden commandant te breken, en hiertoe was hij vast besloten.

‘Aan die lamme geschiedenis moet een einde komen,’ zei hij, toen beide broeders behaaglijk bij elkaar op hun kamer zaten.

‘Welke geschiedenis, Hans?’ vroeg Max, terwijl hij sierlijke kringen uit zijn sigaar naar boven blies. ‘Bedoel je de ronden?’

‘Ik bedoel allebei!’ gaf Hans ten antwoord terwijl hij eveneens blauwe wolkjes voor zich uitblies.

‘Allebei! Ik begrijp je niet.’

‘Lieve Hemel,’ riep Hans ongeduldig uit, ‘hou je toch niet, alsof je van niets wist! Kerel, blijf daar toch niet als een stokvisch zitten! Het komt hier op twee dingen aan: vooreerst op jouw ronde van vannacht, waarvan ik zeker weet, dat de achtbare commandant je stap voor stap zal nasluipen, want hij kan er niet van slapen en doet niets liever dan onze sporen te volgen, als waren wij een paar uitgeslapen bandieten. Daar jij in alle geval weer een domheid begaan en den een of anderen verborgen post vergeten zal, ben je al bij voorbaat van drie dagen kamerarrest zeker, want wat hij ons vandaag beloofd heeft, houdt hij zeker. Daar hoef je niet aan te twijfelen. Ik heb evenwel in 't minst geen zin, onder jouw domheden te lijden.’

‘Nu, neem me niet kwalijk, Hans,’ zei Max lachend, ‘maar het zal jou toch wel onverschillig zijn, of ik moet brommen’

‘Zeker,’ zei Hans, ‘dat wel, maar ik mag er niet onder lijden en Agnes ook niet. De oude wordt daardoor nog meer vijandig jegens ons gezind, en bij slot van rekening gooit hij me nog de deur uit’

‘Daar legt het oude nijlpaard het op aan,’ voegde Max er bij.

‘Met je permissie, Max,’ zei Hans, ‘nijlpaard is toch geen betamelijke uitdrukking. Bedenk dat je van mijn aanstaanden schoonvader spreekt’

‘Goed!’ lachte Max, ‘wij zullen het niet openlijk zeggen, maar het als een familiegeheim beschouwen. Maar ik begrijp nog maar altijd niet, wat je van plan bent, hoe jij het arrestgevaar van mij afwenden en je zelf daaruit voordeel verschaffen zal.’

‘Het laatste is mij ook nog niet heel duidelijk, maar er moet iets gebeuren,’ zei Hans. ‘We moeten probeeren, hem zachter voor ons te stemmen, misschien zelfs tot dank te verplichten’

[pagina 86]
[p. 86]

‘Je kan hem immers op je piccolofluit een serenade brengen, en als hij dan daardoor in wanhoop geraakt, hou je op en red hem zoo het leven,’ merkte Max aan, op de eenigszins twijfelachtige muzikale ader van zijn broer zinspelend.

‘Jou ontbreekt, zooals ik je al zoo dikwijls gezegd heb, alle begrip van kunst: het schitterendste spel op de fluit laat je koud en maakt op jou denzelfden indruk, alsof men een varken op zijn staart trapt,’ zei Hans min of meer gepiqueerd. ‘En toch brengt jouw aanmerking mij op een idée.’

‘Bij Wagner, hij heeft een idée!’ riep Max spottend uit. ‘Laat hooren, lieve broeder en kameraad.’

‘Zelfs een fameus idée,’ zei Hans glimlachend, behaaglijk in zijn stoel achterover leunend. ‘Luister nu goed en dan zal je moeten toegeven, dat ik een kapitale kerel ben. Daar wij geen van tweeën onzen geëerden schoonvader in spe uit het water kunnen halen of uit een ander gevaar redden - want hij gaat nooit te water en begeeft zich nooit in gevaar - moeten wij hem eens geducht beetnemen en compromitteeren. Is dit geschied, dan zweren wij hem eeuwigdurende stilzwijgendheid en houden onzen eed zoolang hij zich ordentelijk tegenover ons gedraagt, en daarbij denk ik er aan, hem zijn nachtelijke wandelingen af te wennen, en mij de onvergankelijke erkentelijkheid van alle kameraden te verwerven, die in deze vesting de ronde moeten doen. Wat mij betreft, ik hoop den voornaamsten vogel neer te schieten en de bruid machtig te worden.’

‘Jongen, als je dat klaar speelt, wil ik je je onzalig fluitspel van ganscher harte vergeven!’ riep Max uit.

‘Wacht maar, daar zal je dan ook den gek niet meer mee steken,’ antwoordde Hans. ‘Dat moet er ook een rol bij spelen. Mijn plan is klaar, luister: Jij doet van avond je ronde als naar gewoonte, en kan er heel zeker van zijn, dat de commandant je als je schaduw nasluipt. Ik zet mijn helm op en sluip op mijn beurt jelui achterna; bij den ingang van bastion 2 voor de lange brug verberg ik mij achter de poort, en wanneer jij daar voorbij komt, kom je naar mij toe en los mij af. Dan ben ik jou en lok den ouden sluiper ergens heen, wat met een ronde niets te maken heeft, terwijl jij, zoo gauw wij uit het gezicht zijn, verder je ronde afdoet, alle wachten en posten zoo nauwkeurig mogelijk inspecteert en, zekerheidshalve, den tijd van elke inspectie en de namen van alle posten stipt opteekent. Als dat afgeloopen is, komen wij in de sociëteit bij elkaar en wachten dan verder af, wat de morgen brengen zal.’

‘Hans, je bent een puik van een kerel,’ riep Max lachend en verheugd uit.

‘Al goed,’ antwoordde Hans. ‘Je zal nu eindelijk wel gaan inzien, dat ook een jonge broeder iets waard kan zijn.’

De beide broederlijke samenzweerders bespraken nu nog uitvoeriger hun plan en zetten zich daarover ten hoogste voldaan aan het middagmaal, waar zij in gezelschap van vroolijke kameraden de vroolijkste waren.

Toen des avonds om negen uur op de vesting de taptoe geblazen werd, maakten de beide broeders, die bij uitzondering den geheelen avond thuis gebleven waren, zich gereed, hun plan ten uitvoer te brengen. Het was half October, de avond was mistig, de lucht altijd nog luw en zacht - juist goed weer om iemand een poets te spelen.

De beide broeders woonden aan het marktplein, dicht bij het huis van den commandant en konden van uit hun venster nauwkeurig nagaan, wie daar in en uitging. In de nabijheid der commandantswoning, in een afgelegen zijvleugel van het oude slot, bevond zich de vestinggevangenis en het arrestlokaal voor het garnizoen, waarvoor een bijzondere wacht gestationneerd was. De inspectie daarvan, alsmede van de gevangenis en de arrestcellen, met hun bewoners, was een bijzondere taak der officieren die de ronde moesten doen, en daar dit nogal wat tijd in beslag nam, begonnen zij gewoonlijk daarmee hun nachtdienst. Daar nu de commandant het onder 't geweer roepen van den post in zijn woning goed kon hooren, werd hij er daardoor van verwittigd, dat de ronde-officier zijn dienst had begonnen, en het viel hem nu niets moeilijk, daar de inspectie af te wachten en den officier dan zoo ver te volgen als hij zin had. Daar nu de luitenant Von Hoppe I op het zwarte boek van den commandant stond, had de laatste zich dezen avond voorgenomen, den dienst van den jongen officier nauwkeurig na te gaan, en verliet daarom in een ouden mantel gehuld en met een nog oudere muts op het hoofd, zijn woning, verborg zich, zooals hij bij zulke gelegenheden steeds gewoon was, achter een pilaar en wachtte tot de officier naar buiten trad, om hem dan verder te volgen.

Hans von Hoppe zag dit alles van uit zijn venster aan en verliet, toen hij bemerkte, dat zijn broer het markplein dwars overstak en de commandant hem langs de huizen nasloop, met helm en paletot gekleed, het huis, om zich langs den naasten weg naar de afgesproken plaats bij bastion 2 te begeven, en daar op zijn broer te wachten. Hij moest hierbij het geduld niet verliezen, want voordat deze laatste de gebruikelijke ronde tot aan die plaats gedaan had, ging geruime tijd voorbij, en dezen bracht de luitenant zoek met op een mortier van vijftig pond te gaan zitten, hartelijk in zijn vuistje te lachen en nogmaals ernstig na te denken over wat hem nu te doen stond. Het scheen wel dat hij met het opgemaakt program buitengewoon in zijn schik was, want hij lachte ten slotte hard op, en werd midden in deze luide bui van vroolijkheid door zijn broeder verrast.

‘Bedaard,’ zei hij, ‘hij is vlak bij en heeft zich achter een vrachtwagen voor den Arend verborgen. Maak nu, dat je weg komt.’

‘Fameus!’ zei Hans, ‘alles lukt naar wensch. Zoo gauw ik weg ben en de oude achter mij komt aansluipen, maak jij rechtsomkeert, gaat over de lange brug naar het kruitmagazijn 3 en de droes mag mij halen als hij jouw spoor terugvindt. Vergeet ook de lunetten rechts en links niet en schrijf je getuigen op Adieu, om twaalf uur in de sociëteit, en zooals het in de brieven gewoonlijk zoo aandoenlijk heet: al het overige mondeling.’

Daarna trad hij met kort afgemeten diensttred op de straat toe, deed eerst, alsof hij den naastbijgelegen post wilde inspecteeren, sloeg echter plotseling den weg buiten de poort in en stapte daarna met korte schreden op den wandelweg van het glacis voort, niet zonder zich er van te vergewissen, dat de commandant zich op korten afstand achter hem bevond. De laatste nu was buiten zich zelve, want zulk een grove verwaarloozing van den koninklijken dienst was hem in zijn heele leven nog nooit voorgekomen, en dat juist vandaag, nu hij dezen officier nog wel onder ernstige bedreiging met straf had laten waarschuwen. De wachten en posten van het garnizoen waren nog niet half geïnspecteerd; voor middernacht moest dit bij alle hebben plaats gehad, en zoo even was het op de kerkklok kwart over elven geslagen. Het jonge mensch deed echter als gaf hij er geen zier om, en waarachtig, daar gaat hij zelfs heel gemoedelijk op een bank zitten, steekt een sigaar aan en doet, alsof het de heerlijkste Meinacht is en hij verder niets te doen heeft dan naar het gezang van den nachtegaal te luisteren.

Dit ongeveer waren de gedachten van den majoor Von Schleichwitz. Wat moest hij nu doen? Zou hij aan dit ontzettend vergrijp tegen den dienst een einde maken, door den officier om rekenschap te vragen? Dat was zeker wel het eenvoudigste geweest, maar daardoor zouden zijn nachtelijke sluipgangen bekend worden en hij, in weerwil van het vergrijp tegen den dienst, in de heele geschiedenis een zonderlinge rol spelen. Hij besloot daarom, zich behoorlijk en voorzichtig te dekken en af te wachten, wat de zonderlinge natuurminnaar toch eigenlijk van plan was. Hij dook daarom achter het struikgewas weg en wachtte het verdere af, zelfs op gevaar af, een geduchte kou te vatten.

Onze luitenant was echter verstandig genoeg, den majoor zich niet noodeloos te laten vervelen, maar voor zijn genoegen zorg te dragen. Hij haalde zijn trouwe piccolofluit uit den zak van zijn paletot te voorschijn en begon op smeltend-teeren toon een mooie aria te spelen.

De commandant werd stijf van verbazing en verontwaardiging. Neen, zoo iets gaat alle paal en perk te buiten; in plaats van de ronden te doen en de posten te inspecteeren, wandelt die vent op het glacis op en neer en blaast op zijn piccolofluit - en dan met half October bij nacht en mist!

‘De kerel is dol!’ mompelde hij bij zichzelven. ‘Dat is waanzin, en wel in den hoogsten graad!’

Het werd echter nog erger. Nadat de verliefde luitenant zijn verscheurd hart op de tonen der piccolofluit had lucht gegeven, stak hij ze weer in zijn zak, en begon een zeer aandoenlijk vers te declameeren. Met elken regel geraakte hij meer in extase, en eindigde met den aandoenlijken versregel: ‘Agnes, ik bemin u teer!’

‘Hij is gek of verliefd,’ mompelde de commandant, die stom van verbazing geluisterd had. ‘Misschien wel alle twee. Nu, morgen spreken we elkaar nader, luitenant Von Hoppe!’

Daar het ondertusschen middernacht was geslagen en de tijd voor de ronden voorbij was, had de commandant zijn doel bereikt en blies voorzichtig den aftocht, welk voorbeeld door den vriendelijken zanger, die verbazend veel pret in de grap gehad had, maar toch blij was zijn vrij koele plaats voor een warmere te kunnen verwisselen, onmiddellijk gevolgd werd. Hij ging naar de sociëteit, waar hij niet alleen zijn broer, maar ook een heelen hoop lustige makkers aantrof.

Dat hij met den helm op binnenkwam viel niemand op, en de vraag, of hij in gezelschap was geweest, beantwoordde hij, zonder aan de waarheid te kort te doen, kortaf met ja, waarop hij ijverig aan het algemeen gesprek, maar nog ijveriger aan het ledigen der flesch, die zijn broer al voor zich had staan, deel nam. Enkel een korte blik van verstandhouding onderrichte dezen, dat het komplot geheel naar wensch geslaagd was.

Met het resultaat tevreden, sliepen de gebroeders Von Hoppe den slaap der rechtvaardigen, terwijl de oude majoor, hoewel hij doodaf was van vermoeidheid, den slaap maar niet vatten kon. Toen hij eindelijk was ingesluimerd, werd hij door ontzettende droomen in een koortsigen toestand gebracht. Hij droomde, dat de aan zijn zorgen toevertrouwde vesting ten gevolge der slechte bewaking plotseling door den vijand overrompeld was en hij rende nu in vertwijfeling door de straten der stad, en alarmeerde het garnizoen door de snerpende tonen der piccolofluit, en hoewel hij zich aan dit instrument ademloos blies, gaf er geen mensch acht op, liet zich geen soldaat zien en lagen alleen de beide luitenants Von Hoppe uit het raam, hielden hem voor den gek en riepen hem honend toe: ‘Agnes ik bemin u teer!’

Maar het uur der afrekening en vergelding zou niet uitblijven. Nauwelijks gloorde de dag, of de opgewonde oude heer sprong van zijn leger des smarten op, kleedde zich aanstonds dienstmatig aan en gebruikte, tot groote verbazing van zijn vrouw en kinderen, het ontbijt, tegen zijn gewoonte in, haastig en zwijgend; hij had den gemoedelijken en liefdevollen huisvader afgelegd en was nog maar alleen de woedende, volijverige superieur en verantwoordelijke vestingcommandant, gehoond en bespot door hen, die het hem toevertrouwde kleinood hadden te bewaken. Wraak aan de lichtzinnige jonge luitenants en straf voor hen, die den koninklijken dienst tot een komediespel verlaagden! Vol van deze grimmige gedachten, zond hij een adjudant naar den tweeden-luitenant Von Hoppe I, met het bevel, onmiddellijk voor hem te verschijnen.

Terwijl Hans, de voornaamste acteur in dit

[pagina 87]
[p. 87]

kluchtspel, reeds ijverig recruten drilde, had Max, daar hij des nachts ronde dienst had gehad, den voormiddag vrij, en was derhalve thuis, toen de adjudant hem het bevel van den commandant overbracht. Daar hij dit verwacht had, had hij zijn tenue al aan en was bereid onmiddellijk aan de uitnoodiging gehoor te geven. Nadat hij zien had laten aanmelden werd hij door den toornigen majoor met een grimmig dienstgezicht ontvangen.

‘Luitenant Von Hoppe,’ begon de commandant het verhoor, ‘gij hadt vannacht de ronde - hebt gij die volgens het voorschrift volbracht?’

‘Om u te dienen, majoor,’ antwoordde Max kortaf.

‘Hm, luitenant!’ hernam de majoor, terwijl hij zich alle moeite gaf om zijn blikken doorborend en verpletterend te doen zijn, ‘ik had niet gedacht, dat mijn nog gisteren hernieuwde bevelen en waarschuwingen zoo stoutweg in den wind zouden geslagen worden. Gij hebt de ronde niet volgens het voorschrift volbracht, luitenant! Gij hebt den dienst op waarlijk onverantwoordelijke wijze verwaarloosd!’

‘Vraag wel om verschooning, majoor, ik...’

‘Zwijg, luitenant! Er kan hier van geen verontschuldiging sprake zijn; ik zou je verschoonen, als je gedrag niet in zoo hooge mate weerzinwekkend was, wanneer gij bijvoorbeeld door vermoeienis overmand, vóór den tijd uw woning opgezocht en den dienst niet geheel ten einde gebracht hadt. Zoo iets kan voorkomen. Maar in 't volle bewustzijn van je vergrijp tegen den dienst, overmoedig tot waanzin toe......’

‘Maar, majoor, ik begrijp u volstrekt niet,’ riep Max von Hoppe uit, die moeite had een opkomende bui van vroolijkheid te bedwingen.

‘Begrijp je mij dan nog niet, luitenant?’ riep de commandant met klimmende verontwaardiging. ‘Ben je niet, in plaats van je dienst te doen, in het glacis gaan zitten? Heb je niet - met de uiterste bevreemding moet ik dit zeggen - een aria op de fluit gespeeld, nog wel op de piccolofluit. En dan, wat beteekende dat gedicht met dien onzinnigen inhoud; wat beteekende de krater van den Etna, wat de hoogste pijnboom en wat de naam Agnes, luitenant?’

‘Het moet een vergissing zijn, majoor,’ wierp Max von Hoppe tegen. ‘Ik heb mijn dienst stipt verricht, en begrijp geen woord van al wat u zegt.’

‘Er kan geen vergissing hebben plaats gehad!’ schreeuwde de commandant, die door de kalme ontkenning van hetgeen hij met eigen oogen gezien had, geheel zijn zelfbeheersching verloor. ‘En uw ontkennen maakt de zaak nog erger. Ik kan zulk een verwaarloozing en bespotting van den koninklijken dienst in het algemeen en van mijn pas uitgevaardigd bevel in het bijzonder, niet dulden. Gij hebt voorloopig drie dagen kammerarrest en ik zal mij nog eens bedenken, of ik niet een klacht hoogerop moet indienen.’

‘U zal mij veroorloven, majoor, dat ik de zooeven gekregen straf aan mijn batailjonscommandant meld en ook van mijn kant de noodige stappen doe om mijn volstrekte onschuld te bewijzen,’ zei luitenant Von Hoppe, terwijl hij een lichte, stijve buiging maakte en als een volstrekt niet berouwhebbend misdadiger met opgericht hoofd het vertrek verliet.

De majoor keek hem verbluft na en wist niet, wat hij van zulk een onbeschaamd gedrag moest denken. Hij was toch heel zeker van zijn zaak en had alles, wat hij den brutalen luitenant had verweten, met eigen oogen gezien en met eigen ooren gehoord. Deze ging rechtstreeks naar kolonel Von Dorpitzki, den batailjons-commandant, gaf dezen kennis van zijn ontvangen arrest, en diende te gelijker tijd, onder overlegging van al zijn bewijsstukken, daartegen bezwaar in.

‘Heb je dan werkelijk den rondedienst naar behooren gedaan?’ vroeg de kolonel. ‘En hoe komt de majoor er toe, het tegendeel te beweren?’

‘Mijn eerewoord, kolonel, dat ik alle wachten en posten stipt geïnspecteerd heb,’ antwoordde Max. ‘U behoeft de wachtboeken maar na te zien, waarin de uren van mijn inspectie zijn aangeteekend, en de posten te ondervragen, die eenparig zullen getuigen, dat zij mij niet alleen gezien hebben, maar dat ik ook naar hun namen gevraagd en ze opgeteekend heb.’

‘Maar waarom al die voorzorgen, waarde Hoppe?’ vroeg de kolonel.

‘Omdat het ons al lang bekend was, kolonel, dat de majoor ons 's nachts bij de ronden heimelijk volgt, en omdat daarbij zeer gemakkelijk een vergissing kan voorkomen, zooals vannacht dan ook het geval geweest is,’ antwoordde Max.

‘En heb je geen vermoeden, hoe deze vergissing ontstaan is?’ vroeg de kolonel opnieuw.

‘Ik kan het niet alleen vermoeden, maar ik weet precies hoe de vork aan den steel zit. De majoor heeft mij doodeenvoudig voor mijn broer aangezien, maar hij liet mij niet aan het woord komen, om hem dit uiteen te zetten.’

‘Nu, dan zal ik de vergissing wel ophelderen,’ zei de kolonel lachend, ‘maar daar steekt zeker wat achter, en daarom zullen wij de geschiedenis maar in een onderonsje afdoen. Ga nu maar stil naar huis, ik zal de zaak nu wel verder in orde brengen.’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken