Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het borstbeeld.
Humoreske.

‘Ik stel je hier mijn vriend Hooikamp voor, grondeigenaar te Berkendal.’

Met deze woorden had Van Meenen, dien ik van het spoor was gaan halen, hem mij op het lijf gegooid, midden in de drukte van het station, 's avonds om elf uur nog wel en ik moet zeggen dat ik er heelemaal beteuterd van stond. Ik had met die onverwachte kennismaking niemendal op. Dien Hooikamp vond ik al op het eerste gezicht een onuitstaanbaren vent. Het was een zware rosachtige kerel met ongegeneerd groote voeten, een nek als een stier, oogen als een os en handen... handen als een olifant, als ik me zoo mag uitdrukken.

Hoe was Van Meenen, een beste jongen, dien ik al sinds jaren kende, aan dat lomp stuk mensch gekomen? Ik begreep er niets van.

Terwijl we met ons drieën van het station de stad inwandelden, verdiepte ik mij daaromtrent in alle mogelijke gissingen, maar zonder een aannemelijke oplossing van het raadsel te vinden. Hooikamp, die naam gaf me niet de minste opheldering. Nooit had Van Meenen van hem gesproken; ik kon mij niet herinneren dat hij ooit zelfs maar op dien naam had gezinspeeld.

In elk geval zouden we hem gauw kunnen laten schieten; Van Meenen en ik konden een rijtuig nemen om naar huis te rijden en dan kon Hooikamp voor mijn part naar de maan loopen. De vent ergerde mij verschrikkelijk, zooals hij zich daar in het witte electrische licht, groot, zwart en monsterachtig op het eenzame trottoir aan mij voordeed. Het was een echte dikhuidige plattelander met een groote reistasch en een hoogen hoed op, schommelend van het vet en zich blijkbaar bewust dat hij er warmpjes in zat, een van die buitengewoon kalme, flegmatieke menschen, die onbewogen door het leven wandelen zonder er naar on te zien of zij een ander de teenen plat trappen.

Er kwam ons juist een leeg rijtuig voorbij.

‘Hé! koetsier! koetsier!’ riep ik, zonder mij te bedenken.

‘Wat heb je toch een haast!’ zei Van Meenen. ‘We kunnen hier aan het stationskoffiehuis toch eerst nog wel een glas bier drinken. Mijnheer Hooikamp wil misschien iets eten.’

‘Och,’ zei ik een beetje verlegen, ‘mijn vrouw zit thuis op ons te wachten en het is al laat.’

‘Daar heb je eigenlijk gelijk in. Maar voor we van Hooikamp afscheid nemen, moeten we eerst een afspraak maken voor morgen. Wat zullen we morgen doen?’

‘Al wat je maar wil. Je ontbijt natuurlijk thuis...’

‘Heel goed, maar ik ben niet alleen,’ hernam mijn vriend met een blik op den zwaren kerel. ‘We zullen in den namiddag met Hooikamp een rij toertje moeten maken.’

‘Laat hij naar den weerga loopen!’ dacht ik bij me zelven. Maar hardop zei ik betrekkelijk beleefd, hoewel zonder eenige gulheid:

‘Da's goed; als mijnheer Hooikamp ons het genoegen van zijn gezelschap wil geven...’

‘O heel graag,’ viel de zware kerel mij in in de rede, zonder het slot van mijn volzin af te wachten. ‘Om hoe laat?’

‘Om twaalf uur.’

‘Afgesproken. Uw adres?’

Ik haalde een kaartje uit mijn portefeuille, en een vervaarlijke klauw, in vuilgeel gemsleer gestoken, greep het in de vlucht als een sperwer die op een arm vogeltje neerstrijkt.

‘Mijn vrouw wacht ons thuis,’ zei ik nog al een keer om maar gauw van den vent af te zijn.

Mijn vrouw, moet ge weten, is een engel van een mensch, die ik in waarde moet houden. Pruttelen kent ze niet en toch geef ik er wel eens aanleiding toe. Zoo breng ik soms tegen etenstijd onverwacht twee of drie gasten mee. Ik kan er dan wel niet van buiten, maar een andere vrouw zou er toch licht een beetje zuur om kijken. Welnu, ik heb er van mijn vrouw nooit een onaangenaam woord over gehoord, zelfs nog geen onvriendelijk gezicht om gezien. En dat niet enkel in het bijzijn van menschen, maar ook als wij alleen zijn, toont ze altijd hetzelfde opgeruimde, vergenoegde humeur. Een ieder noemt haar het huismoedertje, omdat ze zoo'n schik heeft in haar huishouden. Ze heeft maar één gebrek, en dat is nogal te verdragen. Ze is namelijk gek op haar mooie voorkamer, waar zij een heele verzameling van snuisterijen en aardigheidjes heeft, Japansch en Saksisch porselein, vaasjes, beeldjes en dergelijke kleinigheden, die we zoo van hier en daar meegebracht hebben Het is een soort museumpje van gedachtenisjes, en als we iemand op visite hebben, wordt alles behoorlijk vertoond en uitgelegd. Ze is voorkomend voor iedereen, maar vooral Van Meenen heeft een wit voetje bij haar, of laat ik liever zeggen had; want sinds hij dien Hooikamp bij ons over den vloer gebracht heeft, is hij heelemaal uit de gratie..... Hij is mijn oudste vriend en heeft als getuige gefungeerd bij mijn huwelijk.

En juist hij moest oorzaak worden van de eerste onaangenaamheid, die ik in tien jaren tijd met mijn vrouw gehad heb. Hoe kreeg hij het ook in zijn hoofd, een olifant in

[pagina 4]
[p. 4]



illustratie

het dameskransje, naar de schilderij van gerke henkens.


[pagina 5]
[p. 5]



illustratie

maneschijn aan den beneden-rijn, naar de schilderij van a. achenbach.
(Met toestemming van de Photographische Gesellschaft te Berlijn.


[pagina 6]
[p. 6]

een kabinet van zeldzaamheden te brengen, zooals de Engelschen zeggen?

 

Het sloeg twaalf uur en mijn vrouw zat op haar gemak bij den haard, met een album, dat zij doorbladerde, op haar schoot, toen de meid kwam zeggen:

‘Daar is mijnheer Hooikamp.’

Met een vriendelijken glimlach ging zij den indringer tegemoet, die met zijn onbeschaamde breedte het heele huis scheen te zullen innemen. Ik weet niet, waar mijn vrouw altijd de lieve complimentjes vandaan haalt, maar ze weet de lui altijd ineens in te palmen. Na Van Meenen en mij de hand geschud te hebben, of hij het er op gezet had, ons den schouder te ontwrichten, liet Hooikamp zich op een leuningstoel naast den schoorsteen tegenover mijn vrouw neervallen, en nam met groote rollende oogen den heelen salon op.

Daar werd een portière opgelicht, en de dienstbode kwam zeggen:

‘De tafel is gedekt.’

Van Meenen nam mijn vrouw bij den arm en ik maakte mij zoo smal mogelijk om Hooikamp te laten passeeren. De pummel was opgestaan, maar schoot niet op. Daar ik niet begreep wat hij van plan was, wachte ik een oogenblikje. Opeens zag ik hoe hij den zwaren leuningstoel, waarop hij gezeten had, opvatte, en vóór ik mij rekenschap gegeven had van hetgeen hij in het schild voerde, was het vergrijp gepleegd en onherstelbaar.

Als een ram, die met den kop vooruit storm loopt tegen iets wat hem in den weg komt, was Hooikamp met den stoel tegen een marmeren kolommetje geloopen, waarop een borstbeeld stond, een borstbeeld nog we Ivan mijn vrouw, een lief kopje, het meest geliefde sieraad van haar museum, een waar juweeltje, een meesterstukje, mijn eerste verjaardagscadeau na ons huwelijk.

En die pummel van een Hooikamp stond daar beteuterd voor de stukken, verlegen mompelend:

‘Ik deed het niet met opzet... geloof me. Ik wou den stoel maar even recht zetten’

Waar hij vandaan kwam, was hij zeker gewoon dat de stoelen altijd precies op een rijtje stonden, en nu had hij bij ons ook den boel willen opruimen, de lomperd!

Op het geraas was mijn vrouw toegeloopen.

Nog bleeker dan het verongelukte beeldje, waarvan de stukken op den grond lagen verstrooid, scheen zij een oogenblik geneigd, heftig uit te vallen. Ik zag dat zij zich bovenmenschelijk inspande om zich in te houden; de tranen schoten haar in de oogen, maar binnen enkele seconden had zij, als vrouw des huizes, die weet wat zij aan haar gasten verplicht is, haar spijt en ergernis bedwongen. Op bijna onverschilligen toon zei ze:

‘Kom heeren, laten we maar aan tafel gaan.’

Het maal duurde me verschrikkelijk lang. Van Meenen deed zijn best om het gesprek een beetje te verlevendigen, en Hooikamp at maar; hij at voor drie. Van tijd tot tijd, als hij met den neus in zijn bord zat, wisselden wij een spijtigen blik, waarin tevens allesbehalve welwillende gevoelens te lezen waren, jegens dien uitgehongerden vreetwolf, die bij ons de stoelen kwam rechtzetten.

Toen wij koffie dronken en mijn vrouw hem suiker presenteerde, fluisterde Hooikamp, terwijl hij zich met zijn groote knuisten onhandig bediende, haar in het oor:

‘Wees maar gerust, mevrouw; ik zal het goedmaken.’

‘Och, mijnheer!’ antwoordde zij, eensklaps zoo rood wordend als een klaproos.

‘Dat zal u zien, dat zal u zien,’ zei het uilskuiken, dom lachend.

 

Toen ze eindelijk afscheid hadden genomen, Hooikamp heel vergenoegd en Van Meenen een beetje in zijn wiek geschoten, keerden mijn vrouw en ik nog even in den salon terug, en op het gezicht van de gebroken kolom met de stukken van het beeld, viel het arme schepsel, dat zich tot dusver zoo goed gehouden had, plotseling heftig uit.

‘Die lamme vent!’ riep ze.

En zich daarop tot mij wendende, ging ze voort:

‘'t Is jouw schuld. Waarom breng je zoo'n onbeschoften pummel hier in huis?’

Gelukkig bracht een uitbarsting van tranen haar te lang gespannen zenuwen tot bedaren, en ik troostte haar zoo goed als ik maar kon met lieve woordjes en beloften zooals men een schreiend kind sust.

Toen wij den volgenden avond nog eens over de lompheid van den kerel spraken, vroeg mijn vrouw eensklaps:

‘Denk je dat hij het zal goedmaken?’

‘Dat heb je immers niet gewild, liefste, en daar had je groot gelijk in.’

‘Nu ja, dat zei ik zoo maar....’

‘O zoo!’

‘Hij had me al lang wat kunnen sturen, onverschillig wat, een mandje bloemen bij voor beeld, als hij ten minste een beetje mensch is en zijn wereld kent.’

‘Misschien kan hij nog geen keus maken.’

‘Jawel, hou me nog maar voor den gek er bij.’

‘Maar kindlief, wat zou je dan willen? We zullen eenvoudig sparen en zelf het verlies goedmaken.’

 

Er was zoowat een week na het vergrijp van Hooikamp verloopen, en ik zat op een morgen bedaard in mijn kamer te schrijven, toen de meid mij kwam zeggen.

‘Mijnheer, er is een groote kist met het spoor gekomen, ongefrankeerd. De man vraagt zes gulden vijftig voor vracht.’

‘Heb je den vrachtbrief gezien?’

‘Ja, mijnheer, de kist komt uit Berkendal.’

‘Die ber..rde Hooikamp,’ foeterde ik bij mijn eigen en zei hardop:

‘Nu betaal den man maar en zeg het aan mevrouw.’

Kom, dacht ik, ik zal hem misschien nog te voorbarig geoordeeld hebben. Die pummel met zijn olifantspooten, zijn stierennek en zijn buffeloogen zal toch begrepen hebben dat iemand met een beetje wereldkennis... Toch toonde hij nog maar half zijn plicht te begrijpen. Zoo iets ongefrankeerd te sturen kwam niet te pas.... Maar enfin....

En ik zette mij weer rustig aan het schrijven.

Opeens hoorde ik stemmen in het zijkamertje en daarop een oorverdoovend geraas.

Ik schoot toe en zag mijn vrouw naast een opengemaakte kist zitten. Ze zag er opgewonden uit.

‘Alweer een ongeluk?’ vroeg ik.

‘Ja zeker, een ongeluk!’ riep zij. ‘Maar nu heb ik het zelf gedaan, ik heb hem kapot geslagen, dat monster! Weet je wat dat was, die brokken pleister hier? Zou hij denken dat dat ik dàt in mijn huis wou hebben? Ik had nog liever....!’

Wat die kist inhield, waarvoor we zes gulden vijftig vracht hadden betaald?

Het borstbeeld van Hooikamp!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken