Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een praatje over bier en zijne bereiding,
door een oud-brouwer.

Als Plumkett in de bevallige opera ‘Martha’ met den schuimenden bierkroes in de hand al zingend zijn makkers vraagt: ‘Wat toch wel aan het Britsche volk die kracht verleent om het in stoom en pulverdampen, te land en te water en bij den bokserswedstrijd, kortom overal, nummer één te doen zijn?’ antwoordt hij zich zelven en roept uit:

 
Das ist das k[r]äftige Elixer,
 
Das ist das saft'ge Porterbier!

en zijn gezellen beamen het en zingen in koor:

 
Hurrah dem Malz!
 
Hurrah dem Milz!
 
Sie sind des Daseins
 
Würze und Salz.

‘Zoo is het,’ zouden Muller en Schulze zeggen. Wanneer men de vermoeienis van den arbeid en de hitte des daags gedragen heeft, dan smaakt een potje lekker bier o-ver-heer-lijk!

Weinig denkt men er dan echter aan, dat eer men zoo'n fonkelend, schuimend, paarlend, koel glas gerstena[t] vaak in één teug naar binnen kan slaan, ettelijke weken, ja maanden moesten verloopen. Wij bedoelen hier niet het groeien en rijpen en oogsten van de gerst, maar ook nadat deze bij den brouwer op zolder is gedragen, eischt het nog vele weken voor en aleer daaruit een glas bier, voor de consumptie geschikt, is verkregen.

Gedachtig aan het ‘elck wat wils,’ dat de Katholieke Illustratie in haar vaan heeft geschreven en aan welke leuze zij reeds zes en twintig jaar getrouw bleef, wenschen wij een overzicht te geven van de lotgevallen van het bier hier te lande, van de eigenschappen en van de bereidingswijze.

Wij schrijven hier niet voor H.H. bierbrouwers en wenschen begrepen te worden ook door hen, die met Gambrinus in geen andere betrekking staan, dan dat zij met de heerlijke zomerdagen zijne gaven dankbaar tot zich nemen; wij zullen ons dus van alle geleerdheid onthouden en op bevattelijke wijze dezen tak van nijverheid, die hoe langer zoo meer zijn vroegere grootheid tracht te herwinnen, nader doen kennen.

***

Wie het bier heeft uitgevonden is onbekend. Wel noemen de Duitschers koning Gambrinus als den uitvinder of eersten brouwer van het ‘kraftige Elixer’, maar dat deze koning tot het gebied der legende behoort, weet men algemeen.

Hier te lande werd bier reeds gedronken door de Batavieren (100 j.v. Chr.). Wagenaar verhaalt ons in zijn Vaderlandsche historie Deel I p. 22 dat zij zich een drank bereidden, bestaande uit ‘een kooksel van gerst, haver of ander graan met water.’ Dat er op die wijze van bereiding van eigenlijk bier geen spraak kan geweest zijn, zal den lezer wel duidelijk worden als wij tot de bereidingswijze zullen zijn gekomen. Immers bier is een gegiste en nog in een zeker stadium van gisting verkeerende drank. Door de gisting ontwikkelt zich alcohol en deze bedwelmt. De Batavieren moeten dus eene bereidingswijze gekend hebben, waardoor hun product in staat was om de wijngisting (alcoholvorming uit suiker) te ondergaan, daar zij het zich als het ideaal van hun toekomstig leven voorstelden, dien drank uit de schedels hunner verslagen vijanden te zullen mogen drinken. Dit nu zal niet het geval geweest zijn bij het gebruik van.... pap; een ‘kooksel van gerst, haver of ander graan met water’ toch verdient geen anderen naam.

Het bier door onze voorvaderen gebrouwen was zeer zeker geen lagerbier, d.w.z. het kelderde ongetwijfeld niet zeer lang; wij zijn meer geneigd aan te nemen, dat het van de hand in den tand zal zijn gegaan. Zij zullen zekerlijk niet gekend hebben de wijze om de gisting te vertragen en kenden ook nog niet de conserveerende kracht van de hop.

Vroeger kookte men verschillende kruiden in het bier, vooral eikenbast, welks looizuurgehalte de spoedig bedervende eiwitstoffen moest samentrekken (coaguleeren) en na koking neerslaan. In de elfde eeuw pas kwam de hop in gebruik.

Eerst toen èn door betere bereidingswijzen èn door gistingwerende middelen het bier meer duurzaam werd, kon er aan gedacht worden, er een handelsartikel van te maken. Tot dusverre brouwde ieder zijn eigen bier; wel bleef voor kloosters, gasthuizen en groote gezinnen deze gewoonte lang in zwang, maar langzamerhand verrezen er hier en daar brouwerijen, die, precies als thans, toen men zag dat het bierbrouwen winst afwierp, tal van concurrenten in 't leven riepen.

Te Weesp had een zekere Menso van Wesepe reeds in het jaar 1333 eene bierbrouwerij, terwijl er eene eeuw vroeger volgens Wagenaar D III p. 250 in Amsterdam, Leuven en

[pagina 7]
[p. 7]

Dordrecht brouwerijen hebben bestaan. Het bier van Menso van Wesepe was zoo beroemd, dat het overal heen en vooral naar Leiden werd verzonden; het strekte tot geneesmiddel aan de zieken en men noemde het ‘Vlaamsche Doctor.’

Gouda bezat omstreeks 1480 niet minder dan 350 brouwerijen. De bieren aldaar gebrouwen waren het Hamburger, de knols en hoppenbieren en naderhand de zoogenaamde kuit. Men verzond het overal heen en inzonderheid naar Brabant Door de veenderijen van Zevenhuizen, Moordrecht en Waddingsveen waren de brandstoffen voor de Goudsche brouwerijen goedkoop en konde zij scherp concurreeren.

Iets later werd het Rotterdamsche bier zeer beroemd. I. de Parival in zijne Vermaeckelijckheden van Holland verhaalt op pag. 137, dat als de prins van Oranje te velde lag er schier geen ander bier in het leger gedronken werd dan Rotterdamsch bier.

De bierbrouwerij was een der voornaamste takken van 's lands welvaren. In Amersfoort waren evenzeer ruim 350 bierbrouwerijen. In 1630 was het bierbrouwen nog van zooveel aanbelang, dat de gezanten van den Staat bij Czaar Peter den Ien in last hadden, ten behoeve der brouwerijen op naam van hunne Hoogmogenden en voor rekening van de kooplieden ‘Anth' Moens en Dirk van de Perre en consorten 21000 lasten gerst aan te koopen.

Rekent men nu daarbij aan welk een klein leger van brouwersknechts, kuipers, sleepers, schippers, voerlieden en sjouwers direct en aan hoeveel timmerlieden, metselaars, smeden, koperslagers enz. enz. de brouwerijen indirect werk verschaften, dan zal men moeten erkennen, dat de eer en het aanzien, waarin de bierbrouwers eertijds hier te lande stonden, niet zoo geheel en al onverdiend was.

Men houde daarbij wel in 't oog, dat bier de volksdrank was en brandewijn en jenever onbekend waren.

Aan boord onzer oorlogsschepen vinden wij van geen anderen drank dan van bier gewag gemaakt. Mr. I.C. de Jonge in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen. D. 1. p. 118 schrijft: ‘Bier was de gewone drank.’ En op pag. 457 en 458: De drank was behalve het water, bier; van jenever wordt in deze dagen (1639) nog geene melding gemaakt. In 1477 betaalde men voor een vat bier drie en twintig stuivers,’ Ter vergelijking diene, dat men voor een vette koe terzelfder tijde slechts zeven gulden betaalde.

Verwondert het u, geachte lezer, dat de beeltenissen in 's Rijks museum ons zulke flinke, gespierde mannen te zien geven? De verslappende thee en de ontzenuwende sterke drank waren voor ruim tweehonderd jaar nog niet bekend.

In 1665, zoo merkt meergenoemde De Jonge op, (D II 2e stuk p. 120) scheen het gebruik van brandewijn meer algemeen geworden, alhoewel dit ter sluiks schijnt te zijn geschied, want in een schaftingslijst van dien tijd komt alléén nog bier als drank voor. Het was (in 1590) de gewone drank der matrozen. In 1692 komt het eerst de naam van jenever voor en twee jaren later (dus in 1694) vindt men het eerste bewijs dat deze op 's lands schepen gebruikt werd, alhoewel in geringe mate, daar er wegens rekening voor het oorlogschip Overijssel de som van f 774 aan bier en slechts f 42 aan jenever geboekt staat.

Men had trouwens de bedwelmende kracht van den ‘vuurgod’ niet van noode daar er wegens T.M. Janiçon, De republiek der Vereenigde Nederlanden, 's Hage 1731. D.I. p. 15, ‘zoo zwaar bier is, dat ligter bevangt dan wijn.’

In de zeventiende eeuw werd het gebruik van thee bij ons bekend. De Oost-Indische Maatschappij spaarde geen moeite om dezen drank ingang te doen vinden en vond een ijverig werktuig in een zekeren Dr. Bontekoe, die in een brochure getiteld: Tractaat van het excellenste kruyd Thee enz. 's-Hage 1679 de voortreffelijke eigenschappen van de thee met de in die tijden eigen breedsprakigheid in 't licht stelde en dezen drank niet slechts voor gezonden maar ook voor ziekelijken aan beval. Volgens dit werkje bestond er geen kwaal, die niet radicaal door thee kon genezen worden. Gelukkig voor Dr. Bontekoe bestond er destijds geen ‘Vereeniging tegen kwakzalverij.’

Toen in den oorlog met Frankrijk (1672-1678) een verbod werd uitgevaardigd tegen allen uitvoer van brandewijn uit dat land, begon men hier te lande koorn- of moutwijnbranderijen op te richten. De jeneverstokerijen konden een drank leveren, veel goedkooper dan de geïmporteerde, ‘buitenlandsche’ brandewijn en de eigenaardige eigenschappen van dien drank deden hem in korten tijd zeer in aanzien toenemen.

In de 17e eeuw had Schiedam niet meer dan 10 of 12, in 1720 20, in 1792 reeds 220 en in 1798 260 branderijen. Men meent zelfs volgens I. I, de Cloet. Handboek voor staatsmannen-fabriekanten enz. dat er in dat laatste jaar alleen de provincie Holland 400 branderijen aanwezig waren.

De altijd hongerige schatkist wierp zich gretig op beide takken van industrie. Ten gevolge der hooge belasting en beperkende bepalingen in de fabricage, kwijnden de bierbrouwerijen en de telkens verhoogde accijns op de jenever is nog hedeu ten dagen de kuik, die de ontredderde financiën van ons dierbaar vaderland boven water doet houden.

De brouwers door de duurte der tijden en de hooge belasting in de verdere ontwikkeling van hun bedrijf gestuit, begonnen te... knoeien, het bierbrouwen raakte in verval, de eertijds zoo hoog geschatte drank in miscrediet, tot de scherpe concurrentie van de ingevoerde, uitstekend gebrouwde en niet verwaterde bieren de in verval gekomen oud-Hollandsche industrie wakker schudde en op den weg voerde waar zij zich in onze dagen bevindt.

***

Na de lotgevallen van het bier hier te lande te hebben beschouwd, waarbij schrijver dezes ijverig gebruik maakte van het vlugschriftje: Het bier beschouwd als volksdrank (Dr. A.M. Ballot, Rotterdam. H.A. Kramers 1856), Zullen wij dien drank zelven eens beschouwen.

Ons drinken dient eigenlijk om het voedsel, dat in maag en ingewanden zich bevindt, op te lossen en zoo, in opgelosten of verdeelden toestand, aan de weefsels, waaruit het lichaam bestaat aan te bieden, om die weefsels als 't ware te drenken en van daar weder andere stoffen weg te voeren. Het gevoel van dorst ontstaat, wanneer de weefsels gebrek aan vocht hebben; water is daarom bij iederen drank hoofdzaak en elke drank, die niet voor 't grootste gedeelte uit water bestaat, mist daarom ten eenemale de eigenschappen daarvan en kan dus ook zelfs met geen schijn van recht drank genoemd worden. Zuiver water zou daarom misschien de beste en goedkoopste volksdrank zijn, ware het niet dat de geschiedenis van alle volken op een behoefte in onze natuur schijnt te duiden, om van tijd tot tijd opwekkende en prikkelende dranken te gebruiken.

Men zegt wel eens dat het gebruik van geestrijke dranken vooral bij de volkeren in de noordelijke streken in zwang is. Dit moge al waar zijn, het is nochtans een feit dat ook de bewoners der heete luchtstreek gaarne opwekkende, alcohol bevattende dranken gebruiken.

 

(wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken