Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het nieuwe huurcontract.

‘....Als u er niet tegen hebt, kom ik de vier weken vóór mijn examen bij u inwonen Zouden daar echter bezwaren tegen bestaan van welken aard ook, dan moet u het mij maar ronduit zeggen; ik neem het u volstrekt niet kwalijk en zal dan naar een gemeubileerde kamer omzien. Voor vier weken zal dat zoo'n kapitale uitgaaf niet zijn. In alle geval kom ik Donderdag den zestienden te Haarlem, en het zou mij veel genoegen doen, als u dan aan het station was. Den tijd van aankomst zal ik u nog per telegraaf meedeelen. Al het overige mondeling. Hartelijk gegroet
Uw toegenegen neef Willem.’

Hiermee had de rentenier Rustenburg zijn vrouw den pas aangekomen brief tot het einde toe voorgelezen, en voegde er op vergenoegden toon bij:

‘Een gemeubileerde kamer? Daar komt niets van! De jongen zal ons niets in den weg leggen. Hij neemt natuurlijk bij ons zijn intrek, niet waar vrouw?’

‘Dat spreekt vanzelf, de heele zaak is niet waard, dat wij er een woord over verliezen. Ik ben in mijn schik, dat wij den goeden jongen spoedig weer eens bij ons zullen hebben.’

‘En ik ook. Nu zal de jongen binnen een maand al advocaat zijn. Wat gaat de tijd toch gauw voorbij. Weet je nog, dat hij ook hier is geweest, om zijn candidaatsexamen af te leggen. 't Is net, of het pas gisteren was.’

‘Ja, ja, we worden oud,’ zuchtte zij. ‘Ik zal dus voor Willem de voorkamer in orde brengen; daar kan hij dan op zijn gemak werken, en gaan en komen als hij wil. Amsterdam is vlak in de buurt....’

‘Ik zal een abonnementskaart voor een maand koopen. Nu zal er weer eens wat leven in de hut komen. En na het examen...’

Plotseling verduisterden zijn trekken, die van vreugde straalden

‘Vrouw, daar bedenk ik me, dat er een haar in de boter is.’

‘Hoezoo?’

‘Wel met den huisbaas.’

‘Wat heeft die er toch mee te maken?’

‘Wel met het nieuwe contract.’

‘Wat voor een contract! Ik begrijp niet...’

‘In het nieuwe contract staat, dat ik iemand niet langer dan drie dagen zonder schriftelijke goedkeuring van den huisbaas hij me mag houden. En onze huisbaas zal het mij zeker niet toestaan. Daarvoor heb ik hem bij de vernieuwing van ons huis veel te veel geërgerd. Als hij ons negeren kan, zal hij het niet laten.’

‘Maar dat is toch ongehoord! En al staat het in het contract, zoo zal toch de huisbaas niet zoover gaan, dat hij..’

‘Weet je wat, ik zal me gauw zekerheid verschaffen, ik ga direct naar beneden en vraag het hem.’

‘Dat is goed, ga maar gauw. Dan weten we ten minste waaraf en waaraan.’

Rustenburg trok zijn laarzen en een andere jas aan en ging.

Een kwartier later was hij weer boven.

‘Wat heb ik gezegd? Wat heb ik gezegd?’ riep hij woedend uit, ‘hij wil het niet.’

‘Maar, manlief, dat is toch niet mogelijk.’

‘Niet mogelijk? Het mocht wat, niet mogelijk! De kerel is in zijn recht.’

‘Mooi recht, dat je niet eens toestaat, een neef bij je in huis te nemen; zoo iets is toch nog nooit voorgekomen’

‘En je had moeten zien, hoe de kerel zich tegenover me aanstelde. Als een pasja van Achter-Indië. Hij heeft mij nog voor den gek gehouden op den koop toe: Het spijt me zeer, mijnheer Rustenburg, zei hij, maar mijn huis is toch geen hotel. En ik heb al die kostbare vernieuwingen niet laten aanbrengen, om het huis door vreemde menschen te laten bewonen; zooals gezegd is, het spijt me zeer. Nu werd ik natuurlijk kwaad, het eene woord bracht het andere voort. Ten slotte zei hij mij, dat ik mijn boeltje maar moest pakken, als ik tegen zijn verbod handelde.’

‘Wat! ons boeltje pakken? Maar de kerel is niet bij zijn verstand!’

‘Neen, hij noemde me zelfs de paragraaf der wet, volgens welke hij het recht heeft, ons het huis uit te zetten.’

‘Maar dat is toch een beetje al te sterk. Wat zullen we dan met Willem aanvangen?’

‘Die komt hier, dat spreekt vanzelf. Ik wil dan toch wel eens zien, of ik mijn eigen neef niet in mijn huis mag opnemen.’

‘Maar als hij ons dan eens aan de deur zet! Wat zullen onze kennissen daarvan denken? En dan onze prettige woning; denk eens, hoe lang wij gezocht hebben eer wij ze vonden.’

‘Dat doet er niet toe. Neef komt hier, en als ik....’

‘Weet je wat, manlief, we laten hem heimelijk bij ons wonen.’

‘Wat heimelijk? Hoe heimelijk? Ik houd niet van heimelijkheden.’

‘We zeggen den huisbaas gewoonweg niets meer; misschien komt Willem 's avonds; op de trap kom je zoo zelden iemand tegen; wiet weet ook, of de jonge man juist bij ons hoort, er wonen toch zooveel menschen hier in huis. En zoo lang het gaat, gaat het. Het was zeker beter geweest, als je den huisbaas te voren niets gevraagd had, nu zal hij natuurlijk op zijn hoede zijn.’

‘Laat hem op zijn hoede zijn zooveel hij wil. Ik heb er nu nog meer pleizier in hem een poets te spelen. En als hij er ten slotte achter komt, nu dan...’

‘Dat zal hij niet, als wij maar voorzichtig zijn. Nog eens, Willem mag er natuurlijk niets van merken, het zou hem zeer onaangenaam zijn..’

‘Dat spreekt vanzelf, ik twijfel niet, of alles zal wel terecht komen. Nu zal ik hem onmiddellijk schrijven, dat hij ons zeer welkom zal zijn.’

Enkele dagen na dit gedenkwaardig gesprek stond het waardige echtpaar Rustenburg op het perron van het station en wachtte met verlangen op de aankomst van den trein, waar hun neef mee moest komen.

Het was nog betrekkelijk vroeg in den namiddag, maar daar zaten Rustenburg en zijn vrouw niet over in, want ze hadden hun krijgsplan al ontworpen.

De wederzijdsche begroeting was buitengewoon hartelijk.

‘Nog maar een oogenblikje geduld, waarde oom, ik zal even voor mijn koffer zorgen en dan kunnen wij naar huis gaan.’

‘Neen, beste jongen, daar zorg ik voor. Je bent mijn gast!’ gaf de oom ten antwoord; ‘en als je het goed vindt, laten we je bagage door een pakjesdrager naar huis brengen. Wij zouden namelijk rechtstreeks van hier met jou naar het panopticum willen gaan.’

‘Wat? Naar het panopticum?’

‘Ja, daar is vandaag een reuzin voor den laatsten keer te zien. Zoo iets heb je van je heele leven nog niet bijgewoond, je moet er absoluut naar toe.’

‘Maar ik interesseer er mij volstrekt niet voor. En ik zou toch graag het reisstof wat willen afschudden, en bovendien heb ik, rechuit gezegd, een verbazenden trek in een kop koffie’

‘Een kop koffie? Nu, die zul je aanstonds hebben. Hier vlak in de buurt is pas het Cafe Suisse geopend, waar ze de beste koffie van de heele stad hebben. Proeven moet je ze, en nog liever vandaag dan morgen. En dan kuieren we van daar naar het panopticum, want de reuzin moet je zien, morgen gaat ze weer weg!’

De neef keek zijn welbespraakten oom met een verwonderden blik aan, maar hij schikte er zich toch in. De sluwe berekening van Rustenburg had de overwinning behaald op de argeloosheid van den candidaat.

Des avonds ging men zonder pardon naar den schouwburg, want de heer Rustenburg had al te voren voor biljetten gezorgd.

Eindelijk, dicht bij middernacht, kwamen ze aan hun woning aan Rustenburg deed voorzichtig de deur open. ‘Willem, ga toch vooral zachtjes naar boven. Lieve hemel, je laarzen kraken zoo geweldig! Dat heb ik op straat niet gemerkt. Hoor eens, ik zou je laarzen maar liever uittrekken!’

‘Hoe nu, mijn laarzen uittrekken?’

‘Ja... weet je.... weet je... de huisbaas,’ stotterde de oom.

[pagina 68]
[p. 68]


illustratie
geen zuiver spul, naar de schilderij van ed. grützner.


[pagina 69]
[p. 69]

‘Er ligt iemand zwaar ziek hier in huis," viel hem de tante onmiddellijk in de rede, terwijl ze haar gemaal een por in zijn zij gaf, ‘dien zou het misschien kunnen hinderen.’

‘God bewaar me, wat kan dat mensch liegen’, dacht Rustenburg heel ontdaan bij zich zelf, ‘maar 't is goed, want ik zat leelijk in de klem.’

‘Een zware zieke,’ vroeg Willem heel te goeder trouw, ‘dan zal het inderdaad beter zijn, dat ik die kraakdingen maar uittrek. Wat scheelt hem? Ken je hem van nabij?’

‘Neen, wij kennen hem niet, alleen komt de dokter alle dag eenmaal hier, daar weten wij het van,’ fluisterde juffrouw Rustenburg.

‘Wij zullen liever op de trap maar niet praten,’ voegde de oom er op denzelfden toon bij, ‘want een zieke hoort soms zoo scherp.’



illustratie
wallenstein dingt naar de hand van isabella van harrach, naar de schilderij van j. leisten.


Tante verschrok; ze vreesde, dat haar man te ver was gegaan, het moest Willem opvallen. Maar deze merkte niets: hij was veel te moe om over iets na te denken.

De Rustenburgers triomfeerden, de huisbaas had van den intocht van hun gast niets bemerkt.

De volgende dagen viel niets bijzonders voor.

Wel maakten de goede lieden zich niet weinig ongerust, daar de candidaat zoo dikwijls uit moest, om de noodige bezoeken voor zijn examen af te leggen, maar hier was nu eenmaal niets tegen te doen. Op alle mogelijke manieren trachtten zij, zonder argwaan te wekken, Willem uit te hooren, of hij bij zijn uitgaan niemand in huis was tegengekomen.

Willem bemerkte niets: hij had geen levende ziel gezien.

Het brave echtpaar stelde zich langzamer-

[pagina 70]
[p. 70]

hand gerust: met elken dag verminderde het gevaar en daarmee verdween ook meer en meer de vrees.

Op een mooien keer evenwel werden ze vreeselijk in den angst gejaagd. Het was vier uur in den namiddag en ze zaten juist aan een kop koffie.

‘Nu ben ik toch iemand op de trap tegengekomen,’ zei Willem, half vergenoegd, half geheimzinnig.

‘Wie, wie? Hoe zag hij er uit?’ vroegen oom en tante te gelijk.

‘Den huisbaas....’

Rustenburg zette van schrik zijn kopje op tafel, zijn vrouw verbleekte.

‘Den huisbaas zijn dochter,’ vulde Willem vergenoegd aan.

Het echtpaar ademde weer wat op. ‘Zoo zoo. Maar hoe weet je dan, dat zij het was?’

‘Ze heeft het mij zelf gezegd.’

‘Hoe kwam dat? Vertel eens op,’ drong juffrouw Rustenburg aan.

‘Wel, heel eenvoudig, zij kwam de trap af, ik ging er op, ze liet haar zakdoek vallen....’

‘Waarom moest ze ook precies daar haar zakdoek verliezen?’ bromde Rustenburg.

‘Hoe bedoelt u dat, waarde oom?’

‘Niets, niets, vertel maar verder.’

‘Ik raap hem op, geef hem haar, zij bedankt beleefd, wij raken aan 't praten, ik vertel haar natuurlijk, dat ik bij u logeer....’

‘Heb je haar dat verteld?’ schreeuwt Rustenburg ontzet.

Willem vraagt aarzelend: ‘Maar waarom zou ik niet, oom?’

‘Ja, waarom ook niet, natuurlijk, het was zoo maar bij manier van spreken.’

‘Het is overigens een allerliefste jonge dame,’ vervolgt Willem, ‘ik verzeker u....’

Er wordt gebeld: de huisbaas wenscht den heer Rustenburg te spreken. Daar hebben we de poppen aan 't dansen, denkt Rustenburg, maar wat te doen? Hij kon hem toch geen belet geven. ‘Laat mijnheer binnenkomen.’

De gevreesde treedt binnen.

Plotseling doorklieft een gedachte op redding het brein van den eerzamen rentenier.

‘De heer De Lang, onze huisbaas, de heer Willem Kanters, mijn muziekonderwijzer,’ stelt hij voor. Voor het oogenblik is hij geholpen. Willem is stom van verbazing.

‘Leer je nog piano spelen op uw ouden dag?’ vroeg De Lang heel perplex.

Zijn wanhopige toestand maakte Rustenburg woedend: ‘Nu ja, je moet toch iets voor je vorming doen; iedereen wil toch niet voor een ongelikten beer aangezien worden.’

Die steek is raak: De Lang is op zijn meest kwetsbaar punt getroffen. Maar hij geeft den strijd nog niet op: ‘Je hebt niet eens een piano,’ zegt hij op zegevierenden toon.

‘Ik.... wij.... wij leeren eerst de theorie.’ stamelt Rustenburg, ‘dat is de nieuwste methode de piano koop ik dan later wel.’

‘Nu, het kan zijn, ik heb nooit geweten, dat je piano kan leeren spelen zonder piano,’ zegt De Lang spottend.

Hij is inwendig woedend; voor het oogenblik heeft hij het onderspit gedolven, maar wraak zal hij nemen, voor de afgedwongen vertimmering, voor het bezoek tegen zijn wil en vooral.... Wacht maar, meneer, die vorming zal je duur te staan komen.

Natuurlijk weet hij alles: wat had juffrouw Emma ook spoediger te doen gehad, dan haar papa te vertellen, welk een knap jongmensch bij de huurders boven te logeeren was?

Maar voor het oogenblik kan hij er niets aan doen; hij kan mijnheer Rustenburg toch niet in zijn gezicht zeggen, dat hij een leugenaar is; hij probeert daarom, zich een zoo eervol mogelijken terugtocht te verzekeren.

‘Ik wilde maar vragen, of u met de aangebrachte veranderingen tevreden is, of u nog het een of ander zou wenschen,’ zei hij, het gesprek behendig op een ander onderwerp overbrengend.

‘Dat is heel lief van u, mijnheer De Lang, heel lief, ik dank u wel voor uw attentie, wij zijn ten hoogste tevreden.’

‘Dat doet mij genoegen en ik mag dus hopen, u nog lang als huurder bij mij te hebben,’ lacht hij ironisch en neemt afscheid.

‘Waarde oom, wil u mij nu asjeblieft ophelderen, waarom u mij als muziekonderwijzer hebt voorgesteld?’

De tante siddert, maar de oom heeft zich al op die vraag voorbereid; hij is buitengewoon handig geworden in het bedenken van leugens en uitvluchten. ‘Maar, jongen, heb je dat dan niet gemerkt? Ik wilde eens een grap met mijn vriend De Lang hebben.’

‘Een grap, maar dat is dan al een heel zonderlinge geweest. Voor het overige schijn je toch niet op zoo heel goeden voet met elkaar te staan....’

‘Wij? We staan met elkaar op den besten voet, den besten, dat verzeker ik je, we spelen alle weken twee keer schaak; en bovendien.... bovendien.... heb je mijn nieuwe sigaren al geprobeerd, die ik voor je heb laten komen? puik, puik en daarbij licht. Die moet je altijd onder het studeeren rooken, om niet in te slapen. Steek er dadelijk eens een op.’

Willem schudt bedenkelijk het hoofd; voor een grap zag de zaak hem er toch al te wonderlijk uit. Daar moest iets achter steken. Maar wat?

Weer gingen verscheiden dagen voorbij, zonder dat er iets merkwaardigs voorviel.

De huisbaas lag intusschen op den loer, hij had zijn plan gemaakt. Maar het echtpaar Rustenburg was op zijn hoede. Doch toen er van de zijde van den huisbaas niets geschiedde, werden zij langzamerhand weer minder voorzichtig. En nu liepen ze in de val.

Op zekeren avond hoorde De Lang, dat zij met ‘hun visite’ de trap afgingen, ja, hij meende zelfs iets van den schouwburg te hooren, en zijn zwarte ziel juichte.

Reeds om tien uur stond hij op zijn post, hoewel hij zeker wist, dat het echtpaar eerst veel later terug kon zijn, als zij naar den schouwburg waren gegaan. Maar zeker is zeker!

Eerst een uur later hoorde hij voorzichtig de buitendeur openmaken. De lamp had hij ter zij gezet, opdat het licht hem niet ontijdig zou verraden: hij wilde ze overrompelen.

Zachtjes kwamen ze de trap op.

Hij nam de lamp, ze waren bijna boven.

‘Hier heb ik je!’ bulderde hij, de deur opengooiend en de volle stralen der lamp op de misdadigers latende vallen, en - hij bevond zich tegenover een door de onverwachte ontvangst zeer verschrokken echtpaar van de vierde verdieping.

‘Om Gods wil, wat is er te doen?’ jammerde de vrouw. De Lang herstelde zich, met moeite stamelde hij een verontschuldiging: hij was juist in de gang en daar zij zoo voorzichtig de deur gesloten en zoo zacht geloopen hadden, dacht hij...

‘En het staat uitdrukkelijk in het contract, dat men zacht moet gaan,’ foeterde de vrouw.

‘Ja, waarde juffrouw, maar in onzen tijd... je weet nooit... zooveel kwaad volk... je kan nooit te voorzichtig zijn..’

‘Het wordt hoe langer hoe doller,’ bromde de man, ‘nu kan je niet eens meer gerust de trap opgaan, 't is wat moois’ en hiermee trokken ze af.

Had het lange wachten De Lang al ongeduldig gemaakt, nu was hij woedend; maar hij troostte zich: hij was zeker van zijn wraak. En weer wachtte hij; het liep al dicht naar twaalven.

‘Zulke nachtbrakers!’ bromde hij tusschen de tanden.

Eindelijk hoorde hij opnieuw de deur openmaken. Het waren de echten: duidelijk hoorde de luisteraar de stem van juffrouw Rustenburg. En voor de tweede maal trok hij de deur open. Het echtpaar deinsde ontzet terug; nu was alles uit.

‘Goeden avond samen,’ zei De Lang spottend, ‘ik zie, dat ge je muziekonderwijzer ook hebt meegebracht. Wil je nu misschien pianoles nemen, meneer Rustenburg?’

‘Meneer, wil je ons ongehinderd naar onze kamer laten gaan?’ bulderde Rustenburg. De vertwijfeling gaf hem moed, en nu was de kogel toch door de kerk.

De Lang was door het besliste optreden van zijn huurder overbluft; hij had zich het tooneel heel anders gedacht.

‘Wanneer je me iets te zeggen hebt,’ vervolgde Rustenburg met de grootst mogelijke waardigheid, ‘kom dan alsjeblieft op mijn kamer, en, als ik je vragen mag, op een meer gelegen uur.’

De Lang was geheel uit de lijken geslagen. ‘Ja, dat zal ik doen,’ stotterde hij, ‘morgen zal alles wel terecht komen.’

En meteen sloeg hij met een harden slag de deur dicht.

‘Wees nu toch zoo goed en verklaar me, wat dit alles moet beteekenen,’ begon Willem, toen ze boven waren aangekomen. ‘Dat was toch weer niet een grap, waarde om?’

Het echtpaar zag elkaar radeloos aan; er was geen uitweg meer.

‘Nu, als het dan zijn moet,’ begon de oom ten slotte....

Willem lachte zich bijna halfdood over de ‘bespottelijke paragraaf.’

‘Maar waarom hebt u dat mij niet liever openhartig gezegd? Ik schreef u toch....’

‘Wij wilden je zoo graag bij ons hebben, beste jongen,’ vleide de tante.

‘Ik dank u dan ook van ganscher harte, en het spijt me dat u er zulke onaangenaamheden door heeft. Voor het overige wil ik niet, dat u je aardige woning door mijn schuld verliest. Morgen zal ik eens een paar woordjes met den huisbaas spreken, een onpartijdige kan dat altijd beter dan die er bij betrokken is, en ik hoop, dat de man naar verstandige taal zal luisteren. Doet hij dat niet, dan zal ik hem de zaak eens van rechtskundige zijde toelichten en....’

‘Goed, Willem, ga jij maar eens naar beneden, je oom wordt dadelijk driftig en....’

‘Wat! Ik driftig!’ Maar zijn gade troonde hem voorzichtig mee; ‘tot morgen dus en nu goede nacht; het is tamelijk laat geworden.’

Den volgenden morgen lag de huuropzegging al bij het ontbijt op tafel. De Lang had ze waarschijnlijk nog 's nachts geschreven.

Willem wachtte rustig, tot het tijd was om bezoeken af te leggen; toen ging hij goed gehumeurd naar beneden. De ‘juffrouw met den verloren zakdoek’ maakte open.

Dat had Willem niet verwacht ‘Kan ik mijnheer uw papa spreken, juffrouw?’ vroeg hij blozend.

Zij werd eveneens rood. ‘Neen, mijnheer, papa is op het oogenblik niet thuis, hij zal evenwel spoedig terug zijn.... Als u misschien een oogenblik wil wachten....’

‘Als u het permitteert, mejuffrouw.’

‘Kom u dan hierbinnen, als ik vragen mag. Indien u het goedvindt, houd ik u zoo lang gezelschap.’

‘'t Is waarlijk veel te lief van u, juffrouw.’

‘Ik weet heusch niet, wat papa scheelt; hij is, als ik me niet vergis, naar een advocaat gegaan, hij was erg opgewonden....’

‘Ik meen de reden van zijn opgewondenheid te kennen, en ben juist daarom hier gekomen,’ en nu verhaalde hij haar de heele geschiedenis. Hij was er bijna mee klaar, toen De Lang binnentrad. Willem vond dezen heer veel meer tot een schikking geneigd, dan hij had kunnen hopen.

Opgewondenheid had voor kalm beraad plaats gemaakt; het was toch bespottelijk, zulke flinke huurders, die zoo stipt betaalden, te verliezen; bovendien stonden tegenwoordig zooveel huizen leeg: wie weet, wanneer hij zijn woning pas weer kon verhuren en welke menschen hij er in kreeg.

Verder was hem door zijn advocaat beduid, dat het toch zoo gemakkelijk niet ging, iemand aan de deur te zetten, alleen omdat bij een bloedverwant gastvrijheid gaf; in alle geval was de uitslag van een eventueel proces meer dan twijfelachtig.

Het bescheiden optreden van den candidaat maakte ten slotte een zeer gunstigen indruk op den heer De Lang. Hij wilde evenwel nog niet dadelijk toegeven; hij zou de zaak eerst nog eens overleggen en in den namiddag zijn beslissing meedeelen. Deze kwam dan ook stipt op tijd. De Lang nam de huuropzegging terug en voegde er uitdrukkelijk bij, dat hij er ‘volstrekt niets tegen had wanneer de candidaat bij zijn familie bleef inwonen.’ Of en voor hoeveel hieraan

[pagina 71]
[p. 71]

de invloed van juffrouw Emma schuld was, laten wij in het midden.

Den volgenden morgen ging Willem weer naar beneden. Hij moest toch gaan bedanken. Hij had wel graag mijnneer Rustenburg meegenomen, maar deze wilde niet. ‘In geen geval; ik zal dien dwarsdrijver niet het eerst te gemoet komen.’

De Lang was met de beleefdheid van Willem zeer ingenomen. Hij verzocht hem, nog eens te goeder trouw terug te komen. En Willem kwam terug, kwam zelfs dikwijls, terug.

Op zekeren morgen ging hij naar beneden, met rok, hoogen hoed en wit, - het was een gewichtige dag.

Waarom was juffrouw Emma den heelen dag zoo buitengewoon opgewonden, en waarom zoo uitermate verheugd, toen Willem eindelijk thuis kwam en met goed gevolg zijn examen had afgelegd?

Den volgenden dag kwam hij weer naar beneden, weer met rok, hoogen hoed en witte das.

Des avonds verzoenden De Lang en Rustenburg zich met elkaar op dermate afdoende wijze, dat ze beiden den volgenden morgen een zoo geduchte haarpijn hadden, als men alleen op een verlovingspartij kan oploopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken