Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de Platen.

Het vogelnestje. -

Dat is een aardigheid voor de kleine kleuter op moeders arm! Een nestje met vier jonge vogeltjes, die gapend en piepend de halsjes uitrekken en de kale kopjes opsteken, alsof zij om hun moeder riepen.

‘De beestjes hebben honger! hoor ze eens piepen!’ zegt de jonge vrouw tot de kleine, die ze hoog opheft om ze in het nestje te laten kijken. En het kind strekt begeerig de armpjes uit naar dat aardige, levende speelgoed. Het zou de vogeltjes graag mee naar huis nemen, om ze te voêren en er mee te spelen.

Maar dat mag niet; de vogeltjes moeten bij hun moeder blijven; anders zouden ze doodgaan van honger en van verdriet. En dat begrijpt de kleine, die immers zelf ook niet graag van moeder zou worden weggenomen en dus den lieven vogeltjes dat verdriet niet zou willen aandoen. Maar kan ze de beestjes niet meenemen, dan wil ze toch elken dag met moeder gaan zien, hoe zij het maken.

De belangstelling van moeder en kind in het kleine vogelenhuishoudentje geeft aan het aardige tafereeltje van den kunstenaar een aantrekkelijke poëzie.

De Engelbewaarder. -

Poëzie ook schuilt er in de bevallige compositie onzer tweede gravure, en niet enkel poëzie, maar ook een treffende herinnering aan Gods wakende Voorzienigheid, die voor al wat zwak is hier op aarde een beschermenden steun heeft beschikt. Het klimop steunt op den trotschen eik, de wingerdrank klemt zich om den olmboom. Er is geen wezen zoo nietig of de Voorzienigheid heeft het met middelen tot zijn verdediging toegerust. En wat wij in de natuur daaromtrent opmerken geldt nog veel meer van de bovennatuurlijke orde. De arme heeft het Evangelie tot zijn troost en het kind heeft zijn Engelbewaarder tot geleider en beschermer.

De kunstenaar heeft die treffende gedachte weergegeven door de voorstelling van twee kinderen, die zich in hun zorgeloos, dartel spel aan groot gevaar blootstellen. De prachtige waterlelies aan den oever van den diepen vijver trekken hen en begeerig strekt de knaap de hand uit om de uitlokkende bloem te plukken. Hij buigt zich roekeloos voorover.... nog een enkele stap verder en hij spartelt reddeloos in het water! Maar de bewaarengel waakt over het argelooze kind en houdt het met zorgvuldige hand terug van den afgrond, waarin het dreigt te verzinken.

Door de roodhuiden overvallen. -

Dit aangrijpende en voortreffelijk geslaagde tafereel verplaatst ons in de dagen der eerste Engelsche nederzettingen in Noord-Amerika, toen de kolonisten nog een oorlog op leven en dood hadden te voeren met de Roodhuiden. De blanken, die zich toen in de ontoegankelijke bosschen waagden om zich daar, door ontginning en bebouwing van den woesten bodem, een bestaan te verzekeren, hadden het ingenomen gebied voet voor voet tegen de inboorlingen te verdedigen.

Op het oogenblik zijn de omstandigheden totaal veranderd. De Roodhuiden zijn nagenoeg uitgeroeid en wat er nog van de oorspronkelijke bevolking is overgebleven, is binnen een paar zoogenaamde territories beperkt, die de regeering der Vereenigde Staten haar wel heeft willen toewijzen. De kolonisten daarentegen, die voor een paar eeuwen den Indianen een schamel hoekje grond betwistten van hun onmetelijk gebied, zijn thans de onbetwiste meesters van het heele land.

Met hun bescheiden nederzettingen hebben zij den grond gelegd voor de thans zoo machtige Noordamerikaansche republiek.

De worstelingen tusschen de blanken en Roodhuiden in die lang vervlogen dagen komen ons thans bijna als een sprookje voor en de romantische verhalen, die Cooper ons daarvan geeft, schijnen ons louter sentimenteele verdichtsels. Dat komt omdat de Indianen en de blanken, die hij ons schildert, zoo hemelsbreed verschillen van de Roodhuiden en Yankees, zooals wij die tegenwoordig kennen.

Er zijn geen Roodhuiden meer, gelijk die, welke met de kracht der vertwijfeling hun geboortegrond tegen de blanke indringers verdedigden. Hun verbasterde en bijna uitgestorven nakomelingen leven van de aalmoezen van ‘den grooten witten vader’ te Washington, zooals zij den president der republiek noemen. En de blanken, die zij voor een paar eeuwen zoo fel bestreden, zijn niet minder veranderd. De eerste Engelsche kolonisten waren streng geloovige Puriteinen, die om des geloofs wille hun vaderland hadden verlaten en in de onmetelijke wildernissen der Nieuwe Wereld een plekje zochten, waar zij ongehinderd naar hun godsdienstige overtuiging konden leven.

In het jaar 1620 landde een kleine schaar van die uit Engeland verdreven Puriteinen bij kaap Cod aan de kust van Massachusetts. Het waren de zoogenaamde pilgrim fathers, door Lonfellow bezongen. Zij werden spoedig door nieuwe scharen van geloofsgenooten gevolgd. Die landverhuizers roeiden de bosschen uit, bebouwden den grond en leefden van den arbeid hunner handen, in hun vreedzame bedrijvigheid herhaaldelijk opgeschrikt door de vijandige Indianen.

Die eerste kolonisten waren niet enkel landbouwers of handwerkslieden; er waren onder hen personen van allerlei rang en stand, bemiddelde burgers en aanzienlijke edelen, met teere, verwende vrouwen, die nu in de onherbergzame wildernis, ver van alle gemakken en genoegens der beschaving, een leven van arbeid, ontbering en gevaren moesten leiden.

Menig geweldig drama is daar afgespeeld in die afgelegen blokhuizen of in de pas aangelegde, met palissaden omringde steden der wildernis, wanneer onverwacht de Roodhuiden, misschien juist als de mannen op het veld of ter jacht uitgetogen waren, de woningen der blanken kwamen overvallen, om bloedige wraak te nemen over het eigenmachtig binnendringen van hun gebied.

Een dergelijken aanval heeft de schilder op ons tafereel voorgesteld. Doorstane wederwaardigheden en worstelingen, vooral wanneer zij ten slotte met de zege werden bekroond, vormen altijd een dankbaar onderwerp zoowel van overweging voor den overwinnaar als ter voorstelling voor den kunstenaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken