Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De aandeelhouder.
Een verhaal uit onzen tijd
door J.J.G.W.
(Slot).

‘Duivekater, baas Reiman!’ De eigenaars der fabriek komen met van vreugde stralende gezichten naar Hendrik toe. ‘Duivekater, baas Reiman, je bent een meester in je vak, zooals men maar zelden vindt! Wij zullen later wel over je loon spreken, neem voorloopig onzen dank en onze hoogachting op afkorting. Jij bent inderdaad een kerel van sta vast!’

‘Met uw welnemen, mijne heeren,’ antwoordde Hendrik bescheiden, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd wischt en zijn kleeren weer aantrekt, ‘het is mijn vak, niet waar? het zou er treurig met me uitzien als ik dat niet verstond.’

Hendrik Reiman gaat met de boeren naar de herberg terug en wil naar zijn vrouw en kinderen.

‘Daar is al voor gezorgd, baas Reiman!’ roept een der boeren hem toe, terwijl hij een vragenden blik op den kastelein werpt.

‘Ja zeker,’ verzekert deze, ‘de kindertjes liggen al boven in 't bed, maar de jonge vrouw is nog op, doch mijn vrouw is bij haar! Nou maar, den kinderen heeft het goed gesmaakt.’

Hendrik kijkt om zich, hij voelt zijn oogen vochtig worden.

Binnen korten tijd dampte er voor den armen, uitgehongerden, doodmoeden handwerksman een avondeten, zooals hij vandaag zich niet gedroomd had en dat hem des te heerlijker smaakte, toen hij vernam, dat vrouw en kinderen hetzelfde hadden genoten.

Nog denzelfden avond werd Hendrik voor goed aangesteld als fabrieksgeelgieter in H.*** ‘Gij zijt iemand, zooals wij reeds lang hebben gezocht, baas,’ verklaarden de boeren, ‘als gij houdt, wat gij belooft, dan zal je het hier goed hebben. Wij hebben hier branderijen, suikerfabrieken, bierbrouwerijen, zeepziederijen, houtzagerijen en andere fabrieken genoeg in den omtrek, van waar gij het werk zult hebben, dat beloven we je; onze kleine werkplaats met gereedschappen moogt ge zoo lang gebruiken, tot ge u zelven kunt redden.’

Bovendien ontving Hendrik een buitengewone belooning van honderdvijftig gulden voor de reparatie. ‘Niet voor ons,’ verzekerden de boeren, ‘en ook niet voor den dienst, dien gij ons bewezen hebt!’

‘Vrouwlief, beste Leentje, onze lieve Heer heeft toch ons smeeken gehoord. Hij is tot ons gekomen, heeft geholpen en zal wel verder helpen!’ riep Hendrik, toen hij eindelijk met zijn geld bij zijne vrouw kwam in een net, behaaglijk kamertje, dat, op verlangen der boeren, voor het gezin was ingeruimd.

‘Bedanken wij God, manlief, Hij heeft groote dingen aan ons gedaan.’

‘En ik ging mij nog wel bezondigen, door aan zijn goedertieren Voorzienigheid te twijfelen,’ sprak Hendrik, ‘die woorden spijten mij.’

‘God versmaadt geen ootmoedig en vermorzeld hart, beste Hendrik,’ antwoordde Leentje en bij het bedje hunner kinderen nederknielend, stierden de echtelingen een vurig dankgebed tot God en begaven zich ter ruste.

En de getrouwe God bleef het echtpaar van

[pagina 411]
[p. 411]

nu af aan niet zijn milden zegen bij. In het begin werkte Hendrik in de kleine werkplaats, die de boeren hem hadden afgestaan alleen, maar reeds na een paar maanden moest hij een grooter lokaal zoeken en knechts aannemen. Uit alle fabrieken der geheele streek werd hem reparatiewerk gegeven, ja zijn nieuwe armaturen werden weldra beroemd. Uit Frankrijk. Duitschland, Rusland, Zweden en Italië, zelfs uit Engeland en Amerika kreeg hij bestellingen; het werk liep hem bijna over de hand.

‘Ik kan het alleen niet meer overzien,’ zei hij vaak tot Leentje, die weder met verjongde schoonheid prijkte en hem een derde kindje, een allerliefst knaapje, had geschonken, ‘als Toon nou hier was, dan....’

Een dankbare vreugdetraan parelde op Helena's wang. ‘Meen je dat, Hendrik?’

‘Zeker, mijn schat! De jongen was altijd braaf; een beetje hoogmoedig, nu ja, dat is nog geen slechtheid....’

‘Maar zijn gevangenisstraf door die bank..!’

‘Welnu, ik ben immers ook door het gerecht gestraft, al is het dan ook, Goddank, niet met lijfsdwang. Heeft hij dan slechtigheid gedaan? Die booswichten hebben partij getrokken van zijn jeugd en onervarenheid. Zij hebben het voordeel, hij de schade gehad, die arme jongen. Hoe lang moet hij nog zitten?’

‘Mijn beste Hendrik!...’ Leentje zonk schreiend aan de borst van haren man, ‘hij is vandaag ontslagen en hierheen gekomen; ik wou 't je al gezegd hebben, toen je mij vóór was. Hij is daar in die kamer.’

Toon was in de twee jaar, die hij in de gevangenis had doorgebracht, een ernstig man geworden. Hij bleef bij zijn zwager en zorgde voor de boekhouding en correspondentie.

Nu heeft Hendrik een fabriek ingewijd, waarin honderd draaibanken en zes gietovens onophoudelijk werk hebben en de armen van tweehonderd man dag in dag uit onledig zijn. Toon wordt bijgestaan door een kassier, een boekhouder, een Franschen, Engelschen, een Russischen en een Duitschen correspondent.

In den gevel van zijn deftig woonhuis staat met gulden letteren op een hardsteenen plaat gebeiteld: ‘Ik en mijn huis willen den Heer dienen,’ en boven de deur leest de binnentredende: ‘Werkt en bidt.’ Zondags wordt er niet gewerk, dan moeten allen naar de kerk.

Zijne aandeelen heeft Hendrik in lijsten achter glas laten zetten en zoo tot niet geringen schrik van moeder Leentje in zijn slaapkamer opgehangen

‘Lieve hart,’ heeft hij tot zijn vrouw gezegd. ‘Zij moeten mij elken morgen als ik opsta en elken avond als ik ga slapen, vermanen, mij ootmoedig te buigen voor God, den Heer der heerscharen, dien ik bijna had vergeten en verlaten en die mij juist door hen heeft getuchtigd tot aan de grenzen der wanhoop. Denk je niet dat ik de roede moet kussen, waarmee de goede God in Zijn vaderlijke liefde mij gekastijd heeft?’

Op dit gezegde liet Leentje de vreemdsoortige schilderijen hangen en beschouwde ze met vromen afschuw.

Toon viert binnen kort bruiloft. Wenschen wij hem toe, dat zijn jong vrouwtje voor hem een even godsdienstige, brave echtgenoote zij als die van Hendrik en dat ook hij en zijn huis den Heer mogen dienen, zooals zijn zwager, dan zal het hem aan Gods zegen niet ontbreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken