Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1893-1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (47.07 MB)

Scans (770.13 MB)

ebook (40.56 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1893-1894)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 409]
[p. 409]

[Nummer 52]

Palestrina.

Wij mogen dezen jaargang der Belgische Illustratie niet sluiten, zonder daarin ter blijvende herinnering de beeltenis te hebben geplaatst van den grooten Princeps Musicae, den vorst der gewijde toonkunst, wiens driehonderdste sterfdag dit jaar door zijn vereerders over de heele wereld met zoo groote geestdrift is herdacht.



illustratie
giovanni pierluigi da palestrina.


Den 2en Februari van dit jaar was het drie eeuwen geleden, dat de onnavolgbare zanger van den lof des Heeren in de armen van zijn heiligen vriend, den tachtigjarigen Philippus Nerius, den laatsten adem uitblies. ‘Toen de eerste stralen van het morgenlicht den 2en Februari aankondigden,’ zegt Palestrina's groote vereerder, Pastoor Lans, ‘en den feestdag open den van de Zuivering van Maria, wier glorie en liefde de stervende toonkunstenaar nog pas, in zijn laatste werk, met zooveel gloed had bezongen, toen verdubbelde de Heilige Philippus zijn zorg en zijn liefde, en wekte in den zieke, die schier niet meer spreken kon, een vurig verlangen op om dit eigen Maria feest met de Moeder des Heeren zelve in den Hemel te gaan vieren. Bij het hooren van die woorden verzamelde de vrome kunstenaar nog eenmaal al zijn wegzinkende krachten, en met lang onderbroken ademhalingen antwoordde hij: “O! hoe vurig wensch ik, dat Maria, mijne voorspreekster, dat geluk voor mij van haar godgelijken Zoon verwerve!” Nauwelijks had hij uitgesproken, of hij zonk in de armen van zijn heiligen biechtvader, en zijne ziel, mogen we vertrouwen, geholpen door de voorspraak van Maria, vergezeld door de beden van Philippus, vloog opwaarts naar den Hemel, en hoorde voor het eerst in volle schoonheid de harmonieën der eeuwigheid, waarvan zij op aarde reeds zoo dikwerf de zoetklinkende echo's had vernomen.’

Het stoffelijk overschot van den grooten toondichter werd in de aloude St.-Pieterskerk, waar hij eenmaal, als kapelmeester, het koor had bestuurd, onder een ontzaglijken toevloed van belangstellenden, ter aarde besteld; en toen weinige jaren later het eeuwenoude heiligdom door de tegenwoordige schitterende basiliek van St. Pieter werd vervangen, werd het kostbaar gebeente daarheen overgebracht. Onder Michel Angelo's koninklijken koepel verdiende de man te rusten, die door tijdgenoot en nageslacht eenparig als de koning der muziek is gehuldigd.

Wanneer men zich midden in den linker kruisarm van St. Pieter bevindt, met den rug gekeerd naar de beroemde biechtstoelen voor elf verschillende talen, dan ontwaart men vóór zich een marmeren plaat, met het korte, doch veelzeggend inschrift: Johannes Petrus Aloysius Praenestinus, Musicae Princeps, (Giovanni Pierluigi uit Palestrina, vorst der toonkunst.)

Om den grafsteen van groote mannen kronkelen zich al spoedig de weelderige slingerplanten der legende. Met den genialen Giovanni Pierluigi, naar zijn geboorteplaats gewoonlijk kortaf Palestrina genoemd, is dit in hooge mate het geval geweest, zoo zelfs, dat het op 't oogenblik haast ondoenlijk is, een vertrouwbare geschiedenis van zijn leven te geven, daar het meeste wat daaromtrent bij de oudere schrijvers wordt vermeld, door de historische critiek der laatste jaren in twijfel wordt getrokken.

Zelfs het jaar zijner geboorte is niet met juistheid bekend; de een geeft 1514, de ander 1526 op. De legende maakt hem tot een armen bedelknaap, die door zijn ouders uit het oude stadje Palestrina naar het naburige Rome werd gezonden, om daar met zijn stem den kost te verdienen. Daar zou de kleine straatzanger de aandacht hebben getrokken van niemand minder dan den kapelmeester der groote basiliek van Santa Maria Maggiore, die in hem een buitengewoon talent ontdekte, en besloot, zich met de ontwikkeling daarvan te belasten.

Wat daarvan zij, het schijnt zeker, dat de jeugdige Palestrina zijn eerste muzikale opleiding ontving in de muziekschool, die omstreeks dien tijd te Rome was opgericht door Claudio Goudinel, maar toch vooreerst werkzaam bleef in zijn geboortestad Palestrina.

Hij was daar door het kapittel der St.-Agapitus-kerk voor zijn leven aangesteld als organist en zanger, alsmede onderwijzer in den kerkzang aan genoemde kathedraal. De toenmalige bisschop van Palestrina, kardinaal del Monte, werd intusschen tot Paus verkozen en beklom den Stoel van den H. Petrus, onder den naam van Julius III. Reeds in het eerste jaar zijner pauselijke regeering riep hij Giovanni Pierluigi, wiens buitengewone gaven hij te Palestrina van nabij had leeren kennen, naar Rome en verhief hem tot maestro della Cappella della Basilica Vaticana, kapelmeester der Vaticaansche Basiliek, die tevens belast was met het zangonderwijs der knapen van de Capella Giulia, in wier gymnasium hij vrije woning had.

Al spoedig beloonde de kunstenaar het vertrouwen van zijn hoogen beschermer door hem de eerstelingen op te dragen van die lange rij van meesterstukken, die gedurende veertig jaren zijn pen zouden ontvloeien en van zijn onuitputtelijke scheppingskracht getuigen; het was een boek bevattende vier

[pagina 410]
[p. 410]

vierstemmige en een vijfstemmige mis. De H. Vader nam, als een nieuw blijk van waardeering, den toondichter op onder de zangers der pauselijke of Sixtijnsche kapel. De wetten van dat hooge zangerscollege vereischten anders dat daarin niemand mocht opgenomen worden dan na aflegging van een streng examen, alsmede, dat de leden clerici en dus ongehuwd moesten zijn. Pierluigi nu had een eenvoudige burgerdochter uit Palestrina gehuwd en kon dus feitelijk niet voor het lidmaatschap der Sixtijnsche kapel in aanmerking komen, doch de Paus verleende hem dispensatie van de genoemde eischen. Toen evenwel een jaar later de uiterst nauwgezette Paulus IV den pauselijken stoel besteeg, gedoogde deze dergelijke afwijking niet meer en Pierluigi werd met nog twee gehuwde zangers uit de kapel ontslagen, echter met behoud van een pensioen. Dat was een zware slag voor den fijngevoeligen man, die, door de teleurstelling op het ziekbed geworpen, daarenboven in ernstige moeilijkheden raakte, wijl hem met dit ontslag het voornaamste middel van bestaan ontviel. Hoe moest hij voortaan in het onderhoud van zijn vrouw en drie jeugdige zoontjes voorzien? Het kapittel der basiliek van St. Jan van Lateranen redde hem gelukkig uit die moeielijkheid, door hem, nog voor zijn volledig herstel, het kapelmeesterschap van deze basiliek aan te bieden.

Het werd hem vergund die nieuwe betrekking te aanvaarden en tevens zijn pensioen als voormalig pauselijk zanger te behouden.

Vijf jaren laterde verwisselde hij het kapelmeesterschap van St. Jan met dat der basiliek van Maria Maggiore, hetwelk hij tien jaren lang met het grootste succes waarnam. Het zijn de jaren zijner hoogste kunstontwikkeling, het tijdperk der rijkste vruchtbaarheid van zijn bewonderenswaardig talent. Gedurende dat tijdperk valt het veelbesproken en veel betwiste feit, waardoor Pierluigi zich den eernaam van redder der meerstemmige kerkmuziek zou hebben verworven. Het concilie van Trente, zoo wordt er verhaald, had zich ernstig den kerkzang aangetrokken, welke in die dagen gevaar liep, geheel te verbasteren. De componisten, sinds lang van den strengen eenvoud der aloude Gregoriaansche muziek afgeweken, wedijverden in onwaardige buitensporigheden, waarbij de eerbied, aan den gewijden tekst verschuldigd, geheel uit het oog verloren werd. Soms lieten zij het aan de zangers over, de lettergrepen van den tekst naar willekeur over de noten te verdeelen. Een andermaal zong men geheel verschillende teksten door elkaar, of nam de zangwijzen van ongewijde, wereldsche liederen tot grondslag voor de meerstemmige bewerking van een mis. Om aan al die misbruiken een einde te maken, zou nu het concilie op het punt gestaan hebben, den meerstemmigen zang in de kerken eenvoudig te verbieden, toen er besloten werd een commissie van kardinalen te benoemen, die de aangelegenheid eerst nog eens ernstig zou onderzoeken. Deze commissie droeg Pierluigi op, een meerstemmige mis te componeeren, die als proef zou dienen of de meerstemmige zang al dan niet met de waardigheid van het heiligdom vereenigbaar kon geacht worden. In plaats van een, componeerde nu de meester drie missen, die alle de hoogste bewondering afdwongen en waarvan vooral ééne, onder den naam van missa Papae Marcelli bekend, als een onovertroffen meesterstuk werd geroemd. Zoodoende won Palestrina schitterend het pleit voor de meerstemmige kerkmuziek, wier groote beteekenis tot opluistering der liturgische plechtigheden thans ook door de strengsten onder de bevoegde beoordeelaars werd erkend.

Deze voorstelling, ontleend aan het werk van Baini, Memorie historico-critiche della Vila e delle Opere di G.P. da Palestrina, is door de jongste onderzoekingen van den geschiedvorscher Haberl geheel omvergeworpen. Maar mogen ook al de feiten zich niet juist zoo hebben toegedragen, als hierboven in het kort is samengevat, het staat toch vast dat Palestrina in meer algemeenen zin wel degelijk als redder der meerstemmige kerkmuziek mag worden beschouwd. Hij heeft ze, op het oogenblik dat ze in ergerlijke afdwalingen dreigde te vervallen, weer tot den eenvoud, den heiligen ernst, de verheven waardigheid, die aan het heiligdom voegt, teruggebracht. Hij heeft daarbij door een reeks van meesterwerken op elk gebied der kerkelijke toonkunst voor alle volgende tijden de modellen geleverd, waa[r]naar de latere componisten zich veilig kunnen richten. Want hoezeer zij ook, naar gelang van ieders persoonlijk karakter en den invloed van landaard of tijdperk, in opvatting en uitdrukking van den meester mogen verschillen, toch zullen zij allen, op strafte van beneden hun taak te blijven, noodzakelijk den geest en het beginsel met hem gemeen moeten hebben, omdat die geest en dat beginsel de eenig zuivere zijn.

Palestrina toch ging van het princiep uit dat de gewijde tekst, waarvoor hij de melodie schreef, hoofdzaak moest blijven en de melodie enkel mocht dienen om de verheven liturgische woorden tot krachtiger, schooner en treffender uitdrukking te brengen, zoodat de kerkzang zich geheel aansloot bij den eeredienst en als samensmolt met het streng ritueele Gregoriaansch. Door dat beginsel zoo duidelijk uit te spreken en vast te stellen is hij onbetwist ook de meester en wegbereider geweest der latere profane muziek, welke vooral de zuiverst en fijnst mogelijke muzikale uitdrukking nastreefde. Zonder hem had de muziekwereld misschien nooit de schitterende ontwikkeling aanschouwd, waarop zij later in toondichters als Beethoven, Mozart of Bach roemen mocht.

Vandaar dat niet alleen de beoefenaars der kerkelijke toonkunst Palestrina als hun meester huldigen, maar dat ook de ongewijde muziek hem met geestdrift als den koning in het rijk der tonen viert.

‘Er is misschien op geen enkel kunstgebied een grootheid aan te wijzen,’ zegt pastoor Lans, ‘welke zoo eensgezind door vriend en vijand, katholiek en niet katholiek, wordt erkend en gewaardeerd als Palestrina; overal ter wereld waar kunstenaars wonen, hetzij geloovigen of ongeloovigen, daar hoort gij hen in één machtig koor, met volle tonen aangeheven en voortgezet, aan Palestrina den breeden lofzang toe zingen van eerbiedige hulde en geestdriftvolle bewondering.’

Maar de grootste verplichting van dankbaarheid heeft toch jegens hem de christelijke toonkunst, aan wier veredeling en volmaking heel zijn werkzaam en vruchtbaar leven was gewijd. ‘Zeker,’ zeide de eerw. heer J.A.S. van Schaick in het feestnummer van het St.-Gregorius-blad. ‘zeker, ook andere toonkunste naren hebben aan het heerlijk kunstwerk der katholieke Liturgie gearbeid; maar geen met zulk eene algeheele toewijding, geen met zulk eene innige piëteit, geen met zulk eene alzijdige geschiktheid voor de te verrichten taak, als Palestrina. Als toonkunstenaar, zonder meer, moge hij een vorst zijn onder zijne broederen; als kerkelijk toonkunstenaar is hij meer nog, is hij eenvoudig onvergelijkelijk. Want, waar anderen misschien even diep waren doorgedrongen in de geheimen der toonkunst, daar was hij inniger vertrouwd met de verborgenheden der Liturgie. En waar anderen hem wellicht evenaarden in kennis van den katholieken eeredienst, daar overtrof hij hen in muzikale bedrevenheid. En indien er geweest zijn, die zoowel in kunstvaardigheid als in kerkdijken zin met hem kunnen wedijveren, dan laat hij ook dezen verre achter zich, als een koning onder de genieën, door zijn wonderbare vruchtbaarheid.’

Om zich van die ongeëvenaarde vruchtbaarheid eenig denkbeeld te maken, hoeft men slechts in overweging te nemen, dat de volledige, door Dr. Haberl bezorgde uitgave van Palestrina's werken, uit niet minder dan 32 groot folio deelen bestaat, en behalve 93 Missen (waaronder 39 vier-, 28 vijf-, 21 zes- en 5 achtstemmige), meer dan 300 motetten voor vier tot acht stemmen, 100 zoogenaamde madrigalen of liederen en nog een gelijk aantal Hymnen, Litanieën en Lamentaties bevat.

Het gaat niet aan, de onberekenbare kunstwaarde van dezen ontzaglijken arbeid, ook maar bij benadering te schatten. De grootste kunstrechters, de beroemdste meesters, zoo van vroegeren als lateren tijd, weten geen woorden te vinden om hun bewondering uit te drukken en het nageslacht stemt eenparig in met de hulde, Palestrina bij zijn leven en na zijn dood gebracht als Musicae Princeps, den koning der toonkunst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken