Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.26 MB)

Scans (753.35 MB)

ebook (30.61 MB)

XML (3.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1897)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het telegram.

De officieren van het tweede regiment zaten vroolijk om een tafel bijeen, om den verjaardag van een hunner kameraden te vieren. Het ging er levendig toe, een groote bowl stond midden op tafel en blijkbaar waren allen het met den royalen trakteerder volkomen eens.

Alleen de eerste luitenant Van Manen, een knappe, slanke jonge man, die anders heel graag aan een vroolijk partijtje deelnam, stond nu ongeduldig bij de tafel en weerde de talrijke verzoeken af, die hem van alle kanten gedaan werden. Hij kon onmogelijk blijven; zijn moeder kwam vandaag op haar doorreis naar B. bij haar dochter en schoonzoon, en wat was nu natuurlijker, dan dat zij, nu ze zoo dicht in de buurt een dagje overbleef, hem wenschte te zien? Hij moest weg, om nog op tijd aan de statie te komen en den trein niet te missen, anders zou zijn goede moeder tevergeefs op hem wachten.

‘Kom, Van Manen, blijf. Uw moeder zal nu niet zoo bijzonder hard naar u verlangen. Met Kerstmis ziet ze u immers weer. Kom, kerel, blijf bij ons,’ zei de een.

‘Uw moeder heeft aan het gezelschap van haar dochter en haar schoonzoon genoeg,’ meende een tweede.

‘Telegrapheer: trein gemist!’ raadde een derde.

Maar luitenant Van Manen bleef vast op zijn stuk staan en nam weldra afscheid met een vriendelijk doch vastbesloten: ‘Het kan niet, heeren, laat ik u niet langer ophouden; veel plezier van avond!’ En weg was hij.

Nauwelijks was hij de deur uit of de gastheer, luitenant Grolman, sprong op en riep uit:

‘Jongens, daar moet hij voor gestraft worden, dat hij voor al ons smeeken doof bleef. Ik zal hem eens een poets bakken. Wacht maar.’

‘Wat zijt ge van plan?’

‘Laat mij maar begaan.’

De hoofden werden bij elkaar gestoken, en eenige minuten later vloog het resultaat der gevoerde besprekingen op de vleugels van den telegraafdraad naar B.

Daar zaten gemoedelijk aan de koffie dokter Oudenhof met zijn vrouw en zijn schoonmoeder, de reeds vermelde moeder van luitenant Van Manen, want Oudenhof's vrouw was de eenige zuster van den officier. Zij verwachtten den zoon en broer dien avond en hadden reeds alles voor zijn komst in gereedheid gebracht.

Daar werd de deur geopend en bracht het dienstmeisje een telegram voor mevrouw Van Manen binnen, dat deze met een licht sidderen aannam, want telegrammen waren voor haar onheilspellende boden.

‘Wat zal het zijn,’ zei dokter Oudenhof lachend. ‘Dezen keer toch zeker niets ergs, moeder; maak het maar gerust open, het zal een meedeeling van Hendrik zijn, met welken trein hij komt.’

Zij opende het telegram en las met klimmende verbazing de paar woorden twee-, driemaal over, daarna zei zij hoofdschuddend en op bedroefden toon: ‘Heb ik het niet altijd gezegd: die telegrammen zijn schrikkelijke dingen. Dit is weer niet te ontcijferen.’

‘Geef mij het eens,’ zei haar schoonzoon.

Ze reikte hem het papiertje over en hij las: ‘Vandaag bowl gedronken, breng er een mee.’

‘Nu, nu,’ zei hij, toch ook verwonderd, de jongen schijnt niet heelemaal toerekenbaar te zijn geweest, toen hij het telegram afzond. ‘Vandaag bowl gedronken’ - hij heeft zeker een beetje te veel gedronken, - en ‘breng er een mee’, - wat moet dat beteekenen?

‘Een mee!’ riep zijn vrouw ontsteld uit, ‘begrijp ge dat niet? Hij brengt nog een vriend of een kennis mee. Maar dat is verschrikkelijk. Waar moet ik er mee blijven? En wanneer ze komen, zegt hij ook niet. De logeerkamer heeft moeder en het opkamertje was voor Hendrik bestemd, maar dien vriend van hem kan ik onmogelijk bergen.’

Wanhopig sloeg ze de handen samen en liep de kamer op en neer. Ook mevrouw Van Manen was er heel door van streek en zuchtte:

‘Dat die jongen zich toch zoo te buiten kan gaan! Ik schaam mij over mijn zoon!’

‘Kom, kom,’ merkte de dokter op, ‘een beetje kalmte en verstand als u blieft. Het is toch zóó erg niet, dat er niet een mouw aan gepast kan wórden. Daar hebt ge bij voorbeeld mijn spreekkamer; er komt vandaag toch geen mensch meer in, en daar kan Hendriks vriend slapen. Morgen vroeg moet hij er evenwel bij tijds uit, opdat alles weer in orde gebracht kan worden. Ge slaat daar in der haast een bed op, een waschtafel staat er al, en zoo zijt ge al in eens geholpen.’

‘En als ze nu allebei dronken zijn?’ vroeg zijn vrouw half weenend.

‘Dan laat ge ze maar stilletjes begaan; dronken menschen moet ge niet opwinden. En nu nogmaals kalmte en verstand.’ Met deze woorden nam de dokter afscheid van zijn dames, bij wie nu juist van kalmte nog niet veel te bespeuren was. En dat werd er niet beter op, toen ze het bed gingen opslaan, het beddegoed bijeenzochten en alles in de spreekkamer in orde brachten. Met het oog op den vreemde moest er nog wat extra's zijn voor het avondeten; er werden haringsla en eenige maatjesharingen gehaald, die de haarpijn moesten verdrijven, en er werd zeer sterke koffie gezet, die, zoo ze al niet paste bij het avondeten, in alle geval geen kwaad kon en misschien op de bowl-stemming goed zou werken.

Intusschen kwam onze luitenant Van Manen behouden op de statie aan, en het verwonderde hem, daar niemand van zijn familie aan te treffen. Hij nam dus een omnibus en reed naar het huis van zijn zuster, waar het aanrollende rijtuig groote ontsteltenis teweegbracht, daar men nog midden in de herrie was. De luitenant was met een paar sprongen de trap op,

[pagina 95]
[p. 95]

om, zooals hij dacht, in de armen van zijn moeder te vliegen. Mis! Zijn moeder kwam eerst door een andere deur te gelijk met hem in de kamer en een beetje verlegen en angstig op hem toe. ‘Neem ons niet kwalijk, Hendrik, dat wij in den korten tijd nog niet heelemaal klaar zijn gekomen.’

‘Maar, beste moeder, dat komt er immers volstrekt niet op aan. Laat ik u een kus geven!’ en blij drukte hij ze in zijn armen.

Angstig deed de oude dame een stap achteruit en keek schuw naar de deur. Daarna vroeg zij:

‘En de andere, Hendrik, waar is die?’

‘Wien bedoelt u, moeder?’

‘Wel dien ge mee zoudt brengen.’

‘Dien ik mee zou brengen? Ik begrijp u niet.’

Op dit oogenblik kwam zijn zuster binnen, trad op hem toe en zei: ‘Ja, waar is hij toch?’

‘Lieve Hemel, wien bedoelt gij dan? Wat scheelt u?’

‘Beste Hendrik, wind u nu maar niet op,’ verzocht zijn zuster vriendelijk, ‘als hij later komt, is het immers ook goed.’

‘Maar wat wilt ge toch? Wie moet later komen? Uw man?’

‘Mijn man Goddank niet, maar nu zullen wij koffie gaan drinken. Ze is gezet.’

‘Nu koffie? Zijt gij nu heelemaal mal, of ben ik het?’

‘Kom, Hendrik, blijf toch kalm, koffie doet u immers goed.’

‘Neen, ik dank u. Ik drink alleen 's morgens koffie, dat diendet ge als zuster toch zachtjes aan te weten. Nu zou ik wel iets hartelijkers willen, anders zou ik er spijt over gaan krijgen, niet bij onze bowl te zijn gebleven.’

‘Bij de bowl!’ Beide dames keken elkaar beteekenisvol aan. Het klopte geheel. Alleen vroegen zij zich af, waar de andere mocht blijven. Misschien waren ze onderweg elkander kwijt geraakt, of was de vriend in de coupé in slaap gevallen en had Hendrik hem daar vergeten. Als men dat maar eerst wist! Maar men kon met hem niet praten, en men moest voorzichtig zijn hem niet op te winden.

‘Nu, als ge geen koffie verkiest te drinken, moeten we nog een beetje geduld hebben. Het avondeten zal over een kwartiertje klaar zijn. Kom, vertel ons een beetje. Dat is waar ook, ik heb u nog vergeten te zeggen, dat hij in de spreekkamer van mijn man kan slapen. Dat vindt ge toch zeker goed, is 't niet?’

Luitenant Van Manen, die juist was gaan zitten, sprong weer op en riep geërgerd uit: ‘Maar voor den duivel, ben ik dan gek? - Wie en wat bedoelt ge?’

De oude dame nam liefkoozend zijn hand in de hare. ‘Maar, beste Hendrik, wind u toch niet zoo op.’

‘Hou op, moeder, nu wordt het toch te mal. Ik wil weten wat er aan de hand is. Eerst verlaat ik het gezellige gezelschap van mijn vrienden, omdat ik blij was dat ik u weer zou zien, en nu kom ik hier aan en word behandeld als een krankzinnige. Ik heb er genoeg van en vertrek onmiddellijk weer.’

‘Verschrikkelijk, verschrikkelijk!’ riep de doktersvrouw uit, ‘ik schaam me voor mijn broer.’

‘Wat moet ge?’ - In dreigende houding ging hij voor zijn zuster staan, zoodat zij schreiend achter de sofa vluchtte en zich daar verschanste. De oude dame zonk snikkend achterover in haar stoel en bedekte zich het gezicht met de handen.

Door het rumoer aangelokt, verscheen het dienstmeisje in de deuropening met de haringsalade op een schotel, maar luitenant Van Manen, buiten zich zelven, dat een vreemde van dit tooneel getuige was, trad woedend op haar toe en schreeuwde: ‘Scheer u weg, of ik zal u beenen leeren maken; wij hebben geen luistervinken noodig.’

Ze wilde met een schreeuw wegvluchten, maar haar japon bleef aan den knop van de deur haken, zoodat ze haar arm tegen de deurstijl stiet en den schotel met salade uit de hand liet vallen.

Het doktersvrouwtje werd zoo bleek als een doek en stond even onbeweeglijk als wijlen Loth's huisvrouw, tot eensklaps de deur geopend werd en de dokter met uitgestoken hand de kamer binnenkwam: ‘Van harte welkom, Hendrik, neem me niet kwalijk, dat ik niet thuis was toen u kwam, maar ik moest bij een zieke zijn.’

‘Goddank, dat gij er eindelijk zijt,’ zei luitenant Van Manen, verruimd adem halend, ‘eindelijk een verstandig mensch!’

‘Ja, ja, de vrouwen kunnen niet eens een klein roesje door de vingers zien. Maar het ziet er hier al heel raar uit. Vrouw, kom toch achter die tafel vandaan.’

Aarzelend kwam zijn vrouw naderbij, het dienstmeisje raapte de scherven bijeen en trok daarmee af naar de keuken, en luitenant Van Manen zei, half lachend, half geërgerd: ‘Hoor eens, zwager, ik heb volstrekt geen roesje, ik zou ook niet weten, hoe ik er aan moest komen.’

‘Dat zeggen ze allemaal, jongelief, enfin, ik weet het bij eigen ondervinding. De bowl...’

‘Maar, die heb ik volstrekt niet mee gedronken.’

‘Laten we daar dan maar niet meer over spreken,’ lachte de dokter, ‘maar waar is de andere?’

‘Lieve Hemel, begint gij nu ook al? Maar zeg me toch eens wat ge wilt. Met de dames kon ik niet praten, moeder zit nog te weenen. Spreek op!’

‘Nu ja, ge hebt toch getelegrapheerd....’

‘Wat heb ik?’

‘Getelegrapheerd....’

‘Wel neen, daar heb ik niet eens aan gedacht.’

‘Kom, kom, ge moet al erg in de wind geweest zijn, dat ge u daar niets meer van herinnert.’

‘Zwager, ik moet u ernstig verzoeken, mij met die aardigheden van het lijf te blijven. Ik was en ben volkomen nuchter, zoo goed als gij.’

‘Och, lieve God, nu begint hij weer,’ riep de doktersvrouw uit en verschanste zich opnieuw achter de tafel.

‘Marie, wees toch niet kinderachtig,’ zei de luitenant geërgerd, en ook de dokter voegde er vermanend bij: ‘Marie!’

‘Verklaar u nu,’ hernam Hendrik.

‘Nu, dat is gemakkelijk, hier hebt ge uw telegram.’

De luitenant greep het haastig aan en las, schudde het hoofd en las nog eens, waarna hij in een zoo schaterend gelach uitbrak, dat de tranen hem over de wangen stroomden.

‘Dat heeft Grolman gedaan, en niemand anders,’ zei hij nog altijd lachend.

‘Dus hij heet Grolman, en waar is hij tot dusver gebleven?’

‘Ge bedoelt dien ik mee moest brengen? Maar ik breng niemand mee, noch een vriend, noch een aap,’ en weer lachte hij hardop, zoodat zijn moeder en zuster hem ontsteld aanstaarden en meenden, dat het nu eerst voorgoed zou beginnen. Zelfs de dokter begreep hem niet ten volle, maar zag toch in, dat hier een misverstand in het spel moest zijn, en zei daarom: ‘Nu is het uwe beurt, u te verklaren.’

‘Ja, dat zal ik, en ik hoop, dat gij me dan als een gezond mensch zult behandelen en niet als een krankzinnige. Welnu, mijn kameraad en vriend, de eerste luitenant Grolman, viert vandaag onder een bowl zijn verjaardag en was lastig, dat ik het feestje niet kon bijwonen, daar ik uw uitnoodiging had aangenomen. Daar ik voet bij stuk hield, wilde hij mij een poets bakken, heeft dit telegram opgesteld en het natuurlijk buiten mijn weten verstuurd. Zijn poets is hem gelukt, dat moet ik zeggen; ik heb moeder en zuster nog nooit zoo onaardig voor mij gezien als vandaag.’

Zijn moeder sprong op en viel hem om den hals. ‘Beste jongen, Goddank dat het zoo is toegegaan. Kunt ge uw oude moeder vergeven?’

‘Maar, moeder, ik ben maar blij, dat u niet meer weent.’

Op dat oogenblik verscheen het dienstmeisje weer in de deur en zei: ‘Er is opgediend.’

‘Die ongelukkige haringen,’ zei het doktersvrouwtje half lachend, half weenend.

‘Die eet ik heel graag,’ troostte Hendrik haar; ‘in alle geval liever dan dat ik 's avonds om negen uur zwarte koffie moet drinken.’

‘Dat hoeft ge niet, Hendrik, je moet alleen weer mijn lieve broer en niet weer boos op me zijn.’

‘Nu, kinderen, geen roerende tooneelen,’ zei de kalme stem van den dokter. ‘Ik heb een voorslag: wij zullen de veelbesproken bowl hier drinken, en ge zult zien, dat ik er ook verstand van heb, een lekkere bowl klaar te maken. Goedgevonden?’

‘Bravo! goedgevonden en aangenomen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken