Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (35.27 MB)

Scans (730.42 MB)

ebook (28.26 MB)

XML (2.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1898)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een kunstenaar die niet bestond.
(Slot.)

Telkens werden mij nieuwe, onverwachte vragen gesteld, die mij dwongen, tot nieuwe verzinsels mijn toevlucht te nemen. Op zekeren keer werd mijn vrouw aangegrepen door het dwaas verlangen, op den muur van haar salon eene schilderij, hoe klein ook, te hebben, geteekend met den naam Baradoul.

‘Maar, beste vrouw, Baradoul schildert alleen groote, heel groote stukken. Geen enkel van zijn schilderijen zou hier binnen kunnen.’

‘En hij schildert die in dat kleine atelier, zoo groot als ons keukentje?’

‘Juist, bij gedeelten. De stukken worden later bijeengevoegd.’

‘Maar voor een goeden vriend....?’

‘Onmogelijk! Als ge wist wat een artist is....! Onhandelbaar als zijn kunst er bij betrokken is.’

‘Welnu, dan moet ge een lieve gravure van een van zijn schilderijen koopen.’

‘Even onmogelijk. Hij heeft de reproductie van al zijn werken zoowel in Frankrijk als in het buitenland ten strengste verboden.’

‘Welnu, dan zullen wij naar den salon gaan....’

‘Baradoul zal van 't jaar niet exposeeren; hij is woedend over de samenstelling van de jury.

Drie dagen lang was mevrouw gesteld als een bulhond. Gij kent ze, ze is heel lief, maar op voorwaarde, dat haar niets in den weg wordt gelegd. Ik was diep te beklagen, niet waar? Welnu, dat alles was nog niets in vergelijking met hetgeen mij wachtte.

Drie weken geleden zaten wij aan de koffie, en sedert vier of vijf dagen had ik het geluk gehad, den verwenschten naam van dien artist niet eenmaal te hooren uitspreken, toen ik eensklaps opgeschrikt werd door de woorden:

‘Gaat Baradoul veel uit?’

‘Hij? Nooit!’

‘En waarom niet?’

‘Dat ligt zoo in zijn karakter.’

‘Maar me dunkt, dat hij zich toch wel een enkele maal mocht ontspannen door een avondje bij een vriend door te brengen. Hij moet zich erg alleen voelen.’

‘Erg alleen?’

‘Wel ja, sedert den dood van zijn moeder.’

‘Dat is waar ook, zijn moeder is dood.’

‘Gij hebt het mij ten minste gezegd.’

‘Zeker, zeker, ze is dood.’

(Het schijnt, dat ik een einde had gemaakt aan het leven van zijn moeder, wier tegenwoordigheid me zeker bij de een of andere gelegenheid hinderde. Ik was dien moord geheel vergeten.)

‘'t Is waar,’ hernam ik, hij is in den rouw.’

‘Wij zullen hem trachten te troosten.’

‘Ik moet u nog iets bekennen: Baradoul heeft een huwelijk onder zijn stand aangegaan, en hij wijdt zich geheel aan de opvoeding van zijn kinderen, een van drie en een van vijf jaar. Ge begrijpt, dat deze omstandigheid hem bijzondere plichten oplegt.’

Mijn vrouw bleef een oogenblik nadenkend, en ik hoopte, dat deze onthulling een emmer water zou uitstorten over haren geestdrift. Volstrekt niet; in vervoering riep zij uit:

‘Daar heeft hij schoon aan gedaan. Alleen artisten hebben zulke verheven gevoelens.’

Twee dagen later vroeg zij mij, haar naar mijn vriend te vergezellen; zij wilde hem openlijk hare bewondering betuigen, hem zelf uitnoodigen bij haar te komen, en zijn kinderen met speelgoed en versnaperingen overladen. Dat was wat schoons!

Ik trachtte den slag af te weren, door haar op de noodzakelijkheid te wijzen, om Baradoul op dat onverwachte bezoek (ik geloof dat ik onverhoopt zei) voor te bereiden; maar ik moest haar beloven, dat den volgenden dag te zullen doen.

De volgende dag was een Zondag. Ik veronderstelde, dat Baradoul met zijn kinderen in den Plantentuin zou zijn. Wij gingen er heen en dwaalden er vijf uren rond, van de leeuwen naar de apen en van het Nijlpaard naar de slangen, maar tot ons leedwezen ontmoetten wij mijnen vriend niet.

Des Maandags was mijn besluit genomen. Ik bezorgde Baradoul een lichte ziekte, die Dinsdags erger werd. Daar hij Woensdag niet beter was, liet ik een dokter roepen, die eerst Donderdagmorgen kwam en een bezetting op de borst bestadigde.

Van dit oogenblik af bracht ik mijn tijd door met van het atelier van den artist naar de kamer van mijn vrouw te loopen. Ik heb Baradoul drie dagen en drie nachten opgepast, die ik op de sociëteit doorbracht, - hoe vreesdijk heb ik mij verveeld! Daarna heb ik hem, daar ik op was van vermoeienis en er een eind aan moest komen, gedood.’

‘Ellendeling!’ schreeuwde een verontwaardigde stem.

Ik zag plotseling, waarbij hij zijn glas omstiet, een oud heer opstaan, die, zooeven het koffiehuis binnengetreden, de ontknooping van het drama van mijn armen vriend gehoord had.

Het koffiehuis was verlaten. De oude heer vluchtte weg door een deur onder het slaken van een ijselijk gehuil.

‘Gauw, gauw!’ zei ik, terwijl ik Brocard naar den anderen uitgang duwde. Eenmaal buiten, namen wij uit voorzichtigheid afscheid, en terwijl ik in een rijtuig sprong, verwijderde Brocard zich in den neerplassenden regen. Hij moest wel nat thuis komen, want het stortregende juist, terwijl hij op het graf van Baradoulzaliger een lijkrede uitsprak.

Wij hadden afgesproken, dat we elkaar den volgenden dag zouden zien, en ik was benieuwd, of de vrede eindelijk was teruggekeerd in zijn huishouden en in zijn hart, nu hij van Baradoul (Jules) bevrijd was.

[pagina 160]
[p. 160]

Ik zag hem als een geest aankomen.

‘Lieve hemel, wat een gezicht!’

‘Het gezicht beteekent niets, dat komt, omdat ik den nacht op het politiebureel heb doorgebracht.’

‘Die oude heer....’

‘Juist. Na uw vertrek hebben ze mij achterna gezeten en herkend. Ik ben in hechtenis en in verhoor genomen. Van morgen heeft men mij losgelaten bij gebrek aan voldoende bewijzen, nadat ik achttien uren in voorloopige hechtenis ben geweest.’

‘Maar hoe hebt gij die lange afwezigheid aan uwe vrouw opgehelderd?’

‘Ik heb haar gezegd, dat ik den nacht heb doorgebracht met de familie te troosten en de kinderen te wiegen. Dat was eene fijne ingeving!’



illustratie
zeepbellen blazen, naar de schilderij van al. erdtelt.


‘Hoezoo? Is het dan nog niet uit?’

‘Uit? Hoe ben ik ook op het dwaze denkbeeld gekomen, Jules twee kinderen te geven, zonder er zelf een te hebben?’

‘Ik raad het al.’

‘Mijn vrouw wil met alle geweld een kleinen Brocard als haar kind aannemen, minstens één. Gij kent ze, ze is heel lief, maar koppig als een muilezel.’

‘En verder?’

‘Wat verder? Weer twee misdaden bedrijven, het bloed vergieten van twee onschuldigen, die ik tot weezen gemaakt heb?’

‘Ik zou het doen.’

‘Als ik maar zeker was, dat mijn vrouw het geloofde.... Luister, wees mijn vriend tot het einde toe. Kom zelf mijn vrouw hun overlijden meedeelen.’

‘Komaan,’ zei ik lachende, ‘ik zal dien treurigen moed hebben.’

Wij vertrokken.

Mevrouw was uit, maar ze had een brief voor mijnheer achtergelaten.

‘Rampzalige!’ schreeuwde Brocard. ‘Ik ben er zeker van, dat zij ze in haar ongeduld zelf is gaan halen.’

Hij scheurde koortsig de enveloppe open en wilde lezen, maar hij was zoo in de war, dat het hem niet lukte en hij mij den brief overreikte. Ik las deze vier regels:

‘Ik geloof, dat gij genoeg gestraft zijt. Hoe is het mogelijk, dat gij van den eersten dag af aan niet begrepen hebt, dat ik u voor den aap hield! Ik vergeef u!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken