Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.29 MB)

Scans (802.09 MB)

ebook (27.03 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1899)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Zijn eerste patient.
Humoristische schets naar het Duitsch.

Ik weet niet meer, of het voor een hardnekkigen hoest, of voor een ander ongemak was, maar op zekeren morgen gevoelde ik behoefte, een dokter te raadplegen.

Terstond ging ik uit: 't was nu juist de geschikte tijd. Doch welken Esculaap zou ik nemen? Dr. Herrling? Dat was een specialiteit voor longaandoeningen en er ging een groote roep van hem uit.

Ik stond reeds voor zijn deur, strekte al de hand naar de bel uit, toen ik bedacht, toch liever een anderen arts te raadplegen. Een specialiteit, zoo overwoog ik, ziet overal gevaar, en ik was niet van plan mij bang te laten maken; liever wilde ik hooren, dat mijn gezondheid bloeiend en mijn longen die van een leeuw waren.

Terwijl ik nadenkend verder ging, werd mijn aandacht getrokken door een glimmende naamplaat aan een mooie nieuwe woning: ‘Dr. med. Lander, arts, spreekuren des morgens van zeven tot tien uur, des namiddags van vier tot zes uur. Zondags alleen des voormiddags.’

‘Aha, een nieuweling,’ dacht ik. ‘Zeker een jongeman. Als hij niet pas begon, zou hij niet zulke lange spreektijden opgeven. Maar nieuwe bezems vegen schoon. Laat ik het eens met hem probeeren.’

Terstond daartoe besluitend, trad ik het huis binnen, ging de trap op en schelde op de verdieping van den dokter aan.

Geruime tijd verliep. Niemand liet zich hooren. Ik schelde een tweede maal, met hetzelfde gevolg. Alle goede dingen bestaan in drieën en dus beproefde ik het nog eens.

Plotseling werd de deur naar binnen opengetrokken en een vertoornde vrouwestem klonk mij te gemoet:

‘Verwenschte jongen, als je 't nog eens waagt.... Och, neem mij niet kwalijk....’

Zij staarde mij aan, of ik een geestverschijning was.

‘Goeden morgen,’ stamelde ik verbluft.

‘Goeden morgen.... Neem mij niet kwalijk, mijnheer, maar een paar onbeschaamde lummels hier in huis hebben ons al wel duizend maal....’

‘Ik begrijp u al. Is de dokter thuis?’

Zij keek mij een oogenblik onderzoekend aan.

‘Komt u den dokter voor een morgenwandeling afhalen?’ vroeg zij eindelijk nieuwsgierig.

‘O neen, ik....’

‘Ah zoo, dan is u zeker de heer, die vandaag op bezoek wordt verwacht, zijn studievriend, nietwaar?’

‘Ook niet, meisje. Is de dokter niet thuis?’

‘Dat nu juist niet.’

‘Slaapt hij misschien nog? Ik wil hem niet gaarne storen. Ik dacht anders, dat hij nu zijn spreekuur had.’

‘Spreekuur? Ah zoo.... ah zoo,’ zeide zij met plotselingen ijver. ‘Zeker, 't is nu zijn spreekuur. U wilde den dokter spreken?’

‘Juist. Ik wil hem eens over mijn gezondheid raadplegen.’

Het meisje was nu geheel veranderd.

‘Kom als het u belieft binnen,’ zei zij met nauwelijks verholen vreugde. ‘Ik zal het den dokter dadelijk zeggen. Als het u belieft: hier is de wachtkamer.’

Ik trad binnen. De wachtkamer zag er zeer verlokkend uit. Prachtige tapijten, eenige kostbare staalgravures aan de wanden, nieuwe meubelen, een zeer sierlijke canapé, een boekenhanger met fraai gebonden deelen en op de tafel een heele verzameling geïllustreerde tijdschriften.

‘Kijk toch eens hoe mooi,’ zei ik bij mij zelf, terwijl ik achteloos in een zachten zetel neerzonk. ‘Alles nieuw. Ik ben zeker de eerste, die dezen fauteuil met zijn naar gezondheid zoekend lichaam inneemt.’

‘Wil ik 't vuur aanleggen?’

Met deze vraag stak de dienstbode het hoofd om 't hoekje van de deur.

‘Zeer vriendelijk van u.... Dank je, 't is hoegenaamd niet koud hier. Ook zal mijn oponthoud zoo lang niet duren.’

‘Zooals mijnheer verkiest.’

Ik bladerde vol verwachting in een tijdschrift.

Eenigen tijd later stak dezelfde verschijning het hoofd weer naar binnen en zei op bijna vroolijken toon:

‘De dokter verzoekt u binnen te komen.’

Ik stond op. De voorbereiding had wel wat lang geduurd. Zeer verklaarbaar, want, naar ik mij bij mijn komst in de spiksplinternieuwe studeerkamer overtuigde, had dokter Lander, een jonge, statige man, wiens van opgewondenheid hoogrood gezicht van vastberadenheid sprak, eerst keurig toilet gemaakt. Zijn eerste patiënt moest toch waardig ontvangen worden. ‘Goeden morgen, dokter.’

‘Goeden morgen, mijnheer. Neem mij niet kwalijk, dat ik u wat lang heb laten wachten.... Ik.... ik.... Wil u niet liever gaan zitten?’

Zoo vriendelijk was ik nog bij geen enkelen dokter ontvangen. De beminnenswaardige man schoof zelf een stoel voor mij bij. Daarna streek hij eens langs zijn baard, nam zijn stethoscoop in de hand, hield het werktuig als onderzoekend tegen het licht, schoof vervolgens een boek ter zij, ging naar de deur, die hij opende en weer sloot.... kortom hij bevond zich blijkbaar in de grootste opgewondenheid en verlegenheid en wist nog niet, hoe hij met patiënten moest omgaan.

‘Is het u niet te koud hier?’ begon hij na een pijnlijke stilte.

‘Volstrekt niet.’

‘Laat ik anders....’

Het overige slikte hij in. Daarentegen ging hij voor een thermometer staan en bestudeerde dien ernstig.

‘Vijftig graden,’ zei hij met min of meer bevende stem.

‘Juist de aangenaamste temperatuur,’ antwoordde ik, om hem moed in te spreken.

‘Ja, niet te warm en niet te koud... Eigenlijk moest het hier zestig graden zijn... Zestig graden is de beste temperatuur voor iedere woonkamer.’

Weer hield hij op en keek verlegen naar buiten.

‘Echt onaangenaam weer,’ zoo ging hij na eenige minuten van diepe stilte voort.

‘Zeer onaangenaam: guur en regenachtig.’

‘We krijgen zeker gauw sneeuw.

‘Dat is best mogelijk.’

Weer een pauze. Ik kon het aan hem zien, dat de groote, beteekenisvolle vraag hem op de tong brandde, maar zijn verlegenheid die nog tegenhield. Hij ging langzaam voor zijn schrijftafel zitten, schoof een pakje receptenpapier naar zich toe, doopte zijn pen in den inktpot en vroeg, terwijl hij mij slechts van ter zijde aanzag, halfluid:

‘Waarmede kan ik u van dienst zijn?’

‘Ik heb sinds eenige dagen pijn op de borst, dokter. Als u mij eens wilde onderzoeken.’

Volijverig sprong hij op.

‘Met genoegen, zeker.’

‘Ik hoest erg.’

‘Zoo, hoest u? Het zal toch niets ernstigs zijn. Het spijt mij, dat te hooren.’ Daarna onderzocht hij mij.

‘Hm, hm,’ zei hij verlegen. ‘Ik, ik vind eigenlijk niets. Heeft u zich al meermalen laten onderzoeken?’

‘Ja, door dokter Fellberger.’

‘Zoo, door collega Fellberger. Hij was toch ook van meening, dat niets ernstigs...’

‘Hij sprak van een licht catarrhe-geruisch.’

‘Hm, hm.’

Hij luisterde weer.

‘Inderdaad, maar zeer licht. Hij heeft u toch overigens voor zeer gezond verklaard?’

‘Hij heeft volstrekt niets gezegd.’

[pagina 248]
[p. 248]

Dokter Lander dacht een oogenblik na, terwijl ik mijn jas dichtknoopte.

‘Ik kan mij volkomen met het oordeel van mijn collega vereenigen,’ lispelde hij eindelijk met den moed van een meisje, dat voor het eerst ten dans wordt gevraagd.

Waarin dat oordeel nu eigenlijk bestond, helderden wij elkander niet nader op. Ik wilde mijnerzijds niet verder aandringen, daar ik werkelijk medelijden kreeg met zijn verlegenheid.

‘Wil ik u een recept schrijven?’ ging hij vriendelijk voort.

‘Als u dat noodig vindt...’

‘Misschien iets om te gorgelen, om den hoest te bestrijden. In lichten graad heeft u wel een catarrhe.’

‘Inderdaad?’

‘Dan gaat het spoedig over.’

Hij zette zich neer en schreef, schreef met een trots, die sprak uit zijn glinsterende oogen en waarvan zijn hoogroode wangen getuigden, zijn eerste recept als practiseerend arts.



illustratie
bad harzburg: Riefenbach watervallen.


‘U laat het toch klaar maken?’

‘Stellig, dokter. Wat ben ik u schuldig?’

Dr. Lander schraapte zijn keel.

‘O,’ zei hij, ‘'t is de moeite niet waard... Waarlijk niet.’

‘Maar ik kan toch niet om niets uw kostbaren tijd in beslag nemen.’

‘'t Heeft anders wel den tijd, tot u nog eens terugkomt.’

‘Zooals u verkiest, dokter.’

Ik aarzelde nog; ik begreep, dat die arme dokter zich oneindig ongelukkig zou gevoelen als ik heen ging zonder hem zijn eerste, met zijn zweet - want hij transpireerde werkelijk van inspanning - verdiende honorarium te overhandigen.

‘’'t Is misschien toch maar beter, ‘dat ik de zaak nu in orde breng,’ zei ik, ‘anders komt het licht in 't vergeetboek. Wat ben ik u schuldig dokter?’

‘Hm, hm....’ Na eenig aarzelen: ‘Een mark, mijnheer. Dank u zeer.’

Onder wederzijdsche plichtplegingen gingen wij naar de deur.

‘Als u zoo goed zou willen zijn, mij bij gelegenheid aan te bevelen, mijnheer...’

‘Met genoegen.’

Wij stonden nog eenige oogenblikken te praten.

‘Wil u niet liever weer gaan zitten?’ vroeg hij plotseling.

Ik nam weer plaats. Van de geneeskunde kwam het gesprek op het theater, op de politiek, de muziek.

‘Een sigaar misschien?’ viel hij zich zelven in de rede, mij voorkomend zijn koker reikend.

‘Dank u, ik rook niet. Maar ik ontroof u uw tijd. U heeft zeker nog vele bezoeken af te leggen?’

‘O, dat heeft zoo'n haast niet. Ik zie, dat het is gaan regenen. Moet u ver loopen?’

‘Een half uurtje... Goeden dag, dokter.’

Wij scheidden als een paar vrienden.

Toen ik op het portaal kwam, stond van drie kamers de deur op een kiertje. Drie hoofden keken er nieuwsgierig doorheen en trokken zich gelijktijdig verschrikt terug.

't Waren drie vrouwenhoofden, zeker van des dokters vrouw, van zijn moeder en van de dienstbode.

Een hartverheffend gevoel mijner waardigheid maakte zich van mij meester. Trotsch knoopte ik mijn jas toe, trotsch ging ik de trap af.

Op straat gekomen keek ik nog eens naar boven. Vier hoofden schoten als op commando naar binnen; waarschijnlijk was daarbij ook dat van den dokter.

Nauwelijks had ik honderd schreden afgelegd, toen ik achter mij hoorde roepen:

‘Mijnheer... mijnheer.’

Ik keerde mij om. Het dienstmeisje stond hijgend voor mij, met een paraplu in de hand.

‘De dokter laat vragen, mijnheer, of hij u deze paraplu mag aanbieden. Hij zal ze bij gelegenheid wel eens terugkrijgen.’

‘Zeer attent. Wilt gij den dokter vriendelijk bedanken?’

Onderweg hield mij de vraag bezig, of de doktersvrouw niet in beraad had gestaan, mij, toen ik opstond, een flesch wijn en een ontbijt aan te bieden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken