Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.96 MB)

Scans (791.90 MB)

ebook (27.04 MB)

XML (2.82 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19

(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Schimmel van den ouden Haida.

De schimmel van den ouden Haida had zijn gelijke niet in het dorp. Maar zijn innerlijke hoedanigheden overtroffen de uiterlijke verre, zooals dit ook bij de menschen pleegt te gebeuren. Zijn pooten waren te kort, zijn lijf te dik, de geelbleeke manen dun, zijn staart bescheiden, terwijl de uitdrukking zijner oogen van stompzinnige onnoozelheid scheen te getuigen. Met voorliefde liet hij de wereld zijn tong zien. Maar innerlijk was hij een parel. Steeds opgewekt bij den arbeid, dacht hij er niet aan moeheid voor te wenden, maar steeds geduldig was hij, gehoorzaam, aanhankelijk en bescheiden. Als de huisdieren een dienstboek hadden, zou het zijne met aanbevelingen gevuld zijn geweest.

Hij behoorde tot de oudsten van het dorp. Op zijn rug hadden als kinderen gespeeld die nu reeds volwassen mannen waren. Over zijn jeugd was iedereen in 't onzekere. Haida had hem voor zeventig gulden op de markt gekocht. Intusschen had hij reeds vier vrouwen van zijn meester overleefd. Hij had zelfs nog de oude Haidula gekend, de stiefmoeder van zijn baas, het kwaadste wijf mijlen in den omtrek. Zij was er een geweest zóó nijdig, dat men nu nog een kruis sloeg, als men aan haar dacht.

Zij had er uitgezien als een oude knotwilg in den winter en haar vingers geleken kromme wortels. Zij haatte de menschen, wijl ze van niemand hield, en hield van niemand, omdat zij allen haatte.

Onafgebroken procedeerde ze, ook met haar eigen kinderen, wien ze de erfenis huns vaders zocht te betwisten. Ze was zóó gevreesd, dat allen haar ontweken. Wie haar op het veld zag aankomen, maakte een grooten omweg om haar niet te ontmoeten. Daarover werd ze dan zoo kwaad, dat ze luid begon te schelden en dikwijls wegens beleediging voor het gerecht moest verschijnen. En de rechter gevoelde zich niet gerust in de gerechtszaal, als zij met haar wortelig figuur op de bank der beschuldigden zat.

Lang scheen het, dat zelfs de dood niet van haar weten wilde en haar brave man ook in den Hemel haar nog vreesde en om een lang leven voor haar bad. Maar op zekeren dag stierf ze toch, zeker negentig jaar oud. Het scheen het heele dorp een wonder toe.

Vreedzaam leefde de familie Haida nu voortaan voort, met haar dieren onder een dak. De koeien bevonden zich in het linkergedeelte der woning, de menschen in het rechter. Het linkerdeel werd stal, het rechter woonhuis genoemd.

Midden daartusschen heerschte de schimmel alleen. Ook hij herademde, toen de oude wegbleef, zij had hem in het geniep genoeg stompen en duwen gegeven. Van haar had hij dat nijdige bijten geleerd, als lastige handen hem te na durfden komen.

Zijn rijk was het kleinste, maar daar het duister was, bleven deszelfs grenzen hem onbekend. Hier stond hij in gedachten zijn weinige rusturen door te brengen, den kop diep ter aarde gebogen, alsof hij de raadselen van zijn bestaan zocht te achterhalen.

Welriekend hooi noodde vóór hem in de ruif, naast hem stond iemand van de familie en streelde hem. Hij was niet vastgebonden. Die schande deed hem zijn meester sinds jaren niet meer aan. Hij genoot volkomen vrijheid, die hij echter nooit misbruikte. Aan verzorging ontbrak het hem niet en 's Zondags had hij het al heel goed. Dan mocht hij den geheelen dag doen, wat hij wilde. Maar hij had bijna nergens lust in. Hij wandelde een beetje op het erf rond, langs het halfvergane hekwerk, dat de planken en balken en verborgen raderen van den ouden molen afsloot.

Als hij lust gevoelde een bad te nemen of te drinken, liep hij naar de molenbeek, die stroomde langs het erf. Had hij honger, dan stiet hij met den kop het houten hek open en ging naar de weide. Hij kende deze goed, zij lag vlak achter het huis. Een sloot lag er doorheen en dik, lang riet groeide aan den kant. Maar hij meed dit, hij lustte liever het malsche gras. Als hij zich daaraan dikgegeten had, keerde hij langzaam en vergenoegd terug. Ieder wachtte zich er voor hem lastig te vallen, sinds hij van de oude stiefmoeder het bijten geleerd had.

Tegenover de dieren op het erf nam hij een teruggetrokken houding aan. Hij had een hekel aan varkens, een ergen hekel, daar ze altijd knorden en tegen de deur van zijn stal schuurden. Ook van de koeien hield hij weinig; haar leven scheen hem nietig en zonder doel. Hoenders en duiven omringden hem, zonder dat hij er acht op sloeg. Zulk nederig goedje schonk hij heelemaal geen aandacht. Hij bleef dus op zichzelf. Aan den omgang met andere paarden, aan een verstandig met hen omgaan, zooals dit onder menschen pleegt te geschieden, dacht hij sinds lang niet meer. Zijn meester en zijn werk met de afwisselingen, die de jaargetijden meebrachten, waren hem genoeg.

Den laatsten tijd kwam er een levenslustig element in de familie. Een zoon, die uit den dienst thuis kwam, speelde iederen avond harmonika onder den pereboom in den tuin, terwijl meisjes en knapen om hem heen zaten en op 't laatst begonnen te zingen.

De oude Haida stond die uitgelaten vroolijkheid graag toe, omdat ze den molenaar in zijn slaap stoorde. Want het was zijn grootste genoegen, dezen een poets te spelen. Zijn misnoegen tegen dien buurman dagteekende uit de dagen der oude stiefmoeder; deze was met den molenaar uit louter proces-zucht een rechtsgeding over een kleinigheid begonnen. Zes jaar duurde het proces, waarbij de oude in alle drie de instanties door het gerecht veroordeeld werd.

Haida haatte zijn schoonmoeder; alleen dat de molenaar het proces gewonnen had kon hij niet uitstaan. Als hij er dus kans toe zag, trachtte hij het hem betaald te zetten. Aan den kant van de molenbeek plantte hij laag afhangend struikgewas, dat den toevoer van water belemmerde, en hij kweekte heele koppels ganzen, die er op afgericht schenen, den geheelen dag te musiceeren onder het venster van den molenaar. Van den landheer pachtte hij het vischwater en ving den molenaar in diens eigen water de visschen weg.

De molenaar was een wijsgeer. Zwijgend verdroeg hij de lieflijkheden van zijn buurman en verheugde zich in stilte, als na onweersbuien het water in zijn beek begon te zwellen, en huis en erf van Haida onder water liepen. Dan zat de oude woedend op zijn eiland of voer met zijn vischboot op zijn eigen erf rond.

't Liefst was hem, zijn verdriet bij zijn schimmel te klagen. In den stal had hij zich een bankje tegen den muur getimmerd, vlak bij den kop van zijn paard. Daar zat hij uren lang, rookte zijn pijpje en sprak tegen zijn vriend zijn menschenhaat uit. Deze boog dan zijn kop nog dieper, als toonde hij zijn instemming en een siddering trilde door zijn oude pooten.

Viel na eenige dagen het water weer, dan vereenigden meester en dier zich tot krachtigen arbeid. Des voormiddags werkten ze op eigen grond, des namiddags trok men op verdiensten uit; dan werd er, naar gelang van het jaargetijde, in vreemder dienst kool of mest gereden, geploegd of geëgd.

Den geheelen dag waren ze samen, Haida en zijn schimmel. Haida gebruikte meer woorden, maar de schimmel had meer verstand. De oude hield meer van hem dan van zijn heele familie. Hij had voor hem over, wat hij voor geen mensch over gehad zou hebben. Steeds deelde hij met hem zijn brood, en als een onweer beiden overviel, wierp hij zijn jas over den rug van het dier.

Op het vlakke veld, als de last licht was, liet de schimmel zijn kop hangen en knikten zijn knieën bij iederen stap. Maar moest hij een volgeladen wagen tegen een hoogte optrekken, dan ontspanden zich zijn spieren, hij hief den kop omhoog, zette de neusgaten uit en met onvermoeide inspanning in vasten tred voortgaande, trok hij den last naar boven, alsof hij groot ging op zijn kracht. Was de moeilijkheid overwonnen, dan wedijverden de oogen van den ouden Haida met de huid van zijn schimmel in glans.

Eens was de tijd van den aardappelenoogst gekomen. De schimmel droeg zware zakken, maar het deerde hem niet. Rustig ging hij verder, naast hem zijn meester, gelijk hij dit altijd deed, wanneer de last zwaar was alsof hij hem door zijn nabijheid trachtte te sterken.

Zij kwamen langs een bed jonge spurrie. Verlokkelijk verhieven zich de fijne blaadjes op de slanke stengels. De schimmel likte met de bleekroode tong zijn lippen, snoof begeerig de geurige plantenlucht op en keek onafgewend naar het malsche groen. Toen begon hij plotseling te hinniken.

‘Ja, vriend,’ zei zijn baas en klopte hem vertrouwelijk op den nek, ‘ik weet best wat je wil. Je zal je zin hebben.’

's Avonds legde hij een bundel lekkere spurrie in de krib. De schimmel at er van, dat het een lust was. Tevreden gebruikte ook de boer zijn avondmaal en begaf zich met de zijnen ter ruste.

Tegen middernacht werden ze door een hevig bonzen en stompen gewekt. Zij gingen kijken. De jongste dochter Maruschka vloog het eerste uit de kamer naar den stal.

‘Vader!’ riep ze ontsteld uit, ‘de schimmel is ziek - hij doet zoo vreemd!’

Haida werd doodsbenauwd. Hij vloog er naar toe.

Daar ligt zijn lieveling, zijn vriend, hij krimpt van pijn en slaat en trapt benauwd om zich heen!

‘Hij heeft kramp!’ riep Haida wanhopig, boog zich over den lijdende en zond haastig Maruschka naar een wijzen man in het naaste dorp, die reeds vele zieken geholpen had. Hij behandelde de menschen als dieren en de dieren als menschen, en dankte aan dien schranderen kijk op den aard der levende natuur de schitterendste uitkomsten.

Het was twee uur in den nacht.

De geheele familie stond treurend om den schimmel. Toen de vier vrouwen van Haida gestorven waren, had er geen smartelijker geklaag geklonken.

Haida slaagde er in, den zieke overeind te krijgen en leidde hem op het erf heen en weer, terwijl hij hem streelend en bemoedigend door zachte woorden levensmoed trachtte in te spreken.

Eindelijk kwam Maruschka met de raadgevingen des wijzen mans op de hoeve terug. Tegen vijf uur in den morgen scheen het alsof de schimmel gered was. Wel liep hij moedeloos rond, maar hij keek

[pagina 151]
[p. 151]

vriendelijker, dronk water en herkende degenen, die om hem heen stonden.

Daar kreeg hij plotseling een nieuwen aanval. Hij rukte zich los uit Haida's hand, vloog naar de beek, wierp zich in het water, wentelde zich om en om, vloog weer over het erf, stiet tegen het hek, liep den ouden Haida omver, die hem tegenhouden en opvangen wilde en stortte eindelijk plots in den boomgaard neer, juist onder den ouden pereboom.

Luid klagend was de familie toegesneld en omringde nu, alles en nog wat om hulp smeekend, het sterfbed van den dierbaren zieke.

Nog eenmaal opende hij zijn verglaasde oogen, zijn huid stond strak om zijn lichaam gespannen, als dreigde zij te bersten. Hij stiet een korten, smartelijk kreunenden kreet uit - toen een zuchten - een trekken - en alles was stil.

Zijn lijden had uit.

Donkere smart viel er op de omstanders. De oude Haida zonk wanhopig tegen den stam van den boom:

‘Ik heb hem vermoord! Ik heb hem vermoord!’ riep hij onophoudelijk. ‘Tien jaar had hij nog kunnen leven zonder die verwenschte spurrie!’

Nooit hadden zijn kinderen hem zoo wanhopig gezien.

Met den laatsten zucht van den schimmel was voor de familie een smartvolle plicht gerezen, die ook bij een menschelijk sterfgeval zoo treurig is. Den doode moest een laatste rustplaats bereid worden. Waar zou Haida deze kiezen?

Nog stond Haida daar versuft onder den pereboom, toen de wagen van den molenaar van den molen reed met twee jonge bruinen er voor. Woedend werd Haida, woedend op die gezonde paarden, woedend ook op den molenaar zelf. Deze ging op den heerlijken Zondagmorgen vroolijk uit naar een of ander feest.

Ha! - daar kwam Haida iets in de gedachte - ja - zoo ging het - zoo moest het gebeuren!

Nauwelijks was de wagen weggereden, of hij sleepte met behulp van zijn zoon en schoonzoon, dien Maruschka geroepen had, den dooden schimmel op balken van het erf.

Na twee uur keerde hij terug. Hij maakte den stal schoon en wierp daarbij een zorg-, vollen blik in de toekomst. Waar zou hij een opvolger voor zijn schimmel vinden?

Als een zijner vrouwen gestorven was, was het hem gemakkelijk gevallen een andere te vinden. De huwbare meisjes en weduwen wenkten hem van alle kanten toe, hij kon ze voor niets krijgen, ja, kreeg zelfs nog geld toe, als hij er eindelijk een wilde. Maar schimmels wenkten hem niet!

In droeve smart verzonken zat hij 's middags op het bankje aan den muur naast de krib van zijn schimmel. Zelfs het eten smaakte hem niet.

Daar kwam Maruschka aan. ‘Vader,’ riep zij reeds van verre, ‘gij moet bij den burgemeester komen.’

‘Bij den burgemeester?’ vroeg Haida verwonderd en bevreesd.

‘Ja, natuurlijk, bij den burgemeester. Hij wacht reeds op u voor de deur.’

Haida nam zijn muts en liep over het erf. Hij was niet erg op zijn gemak.

De burgemeester, in ieder opzicht de gewichtigste persoon van het dorp, stond voor zijn huis, en toen hij den ouden Haida zag, ging hij hem tegemoet. Dat beviel Haida niet erg, zooveel ongeduld placht de waardige burgervader zelden aan den dag te leggen.

‘Maar oom, oom,’ zei hij vriendelijk, ‘wat hebt ge nu gedaan?’

‘Ik?’ vroeg Haida onnoozel, ‘wat zou ik wel gedaan hebben?’

‘Hoe kunt gij den molenaar zoo iets aandoen! Ja - hoe kom je op die gedachte?’

‘Hoe - dus weet gij?....’ stotterde Haida.

‘Ja, natuurlijk, weet ik het, weet 't heele dorp het en de molenaar wist het 't eerste. Hij klaagt en raast. Hij verklaart, dat zijn geduld met jou nu ten einde is. Hij heeft je aangeklaagd.’

‘Aan.... ge.... klaagd?’

‘Ja - eerst schriftelijk bij mij - nu wil hij je ook bij het gerecht aanklagen wegens schending van zijn eigendom. Ik verzeker je, - 't kon best gebeuren, dat je voor dien inval nog brommen moest.’

‘Brom.... men?’

‘Natuurlijk. De molenaar verstaat dezen keer geen scherts. Het is ook ongehoord. Daar sleep je me je gestorven vee op een anders erf en gaat het daar heimelijk begraven.’

Haida krabde zich in vertwijfeling achter het oor. Nu kwam hem zelf de zaak wel wat gewaagd voor.

‘Maar om Gods wil, wat moet ik daaraan doen?’

‘Het doode dier aanstonds weghalen en op je eigen grond begraven.’

‘Ach,.... ach,.... mijn arme schimmel, - zal hij dan zelfs na zijn dood geen rust hebben? Het viel me al zoo zwaar hem te verliezen!’

‘Ga dan naar den molenaar en vraag hem om vergiffenis - misschien behoudt hij den schimmel.’

‘Den molenaar - om vergeving - vragen?’

‘Natuurlijk. Wees toch niet zoo stijfhoofdig, oom, - het een of het ander moet ge toch doen - begrijp je dat zelf nu niet?’

Ja, hij zag dit best in. Hij zag ook, dat de burgemeester zijn geduld verloor. Hij krabde zich nog eenmaal het oude hoofd en - ging.

De molenaar was niet thuis. De molenaarsknechts zagen hem spottend aan, toen hij tusschen de raderen en planken en balken van den molen stond.

‘De baas is naar het nieuwe graf gegaan, - maar niet om te bidden,’ zei er een en de anderen lachten luide.

‘Hij is op den akker,’ zei een oudere knecht goedig. Haida groette en ging naar de weide.

Reeds van verre herkende hij de krachtige, zware gestalte van den molenaar. Ootmoedig naderde de boer.

‘Ach, vergeef mij - vergeef het mij,’ riep hij, met een stem, die door tranen verdoft werd.

‘Hoe kon je het ook in je kop krijgen!’ begon de molenaar, ‘hoe durfde je het wagen - op mijn grond - waarom niet op je eigen erf, dat was toch veel gemakkelijker ook?’

‘Ach - ik weet niet - hoe het gekomen is; - de duivel of mijn stiefmoeder heeft mij dat ingeblazen! - Heb medelijden - laat toch mijn arme beest hier rusten. Ik ben al genoeg gestraft.’

De molenaar werd getroffen door zooveel smart.

‘Verzeker mij dan ten minste, dat je me geen parten meer spelen zult.’

Hoe zou ik - hoe kon ik je - eeuwig dankbaar wil ik je blijven.’

‘Nu, dan zal ik je dezen keer gelooven. Het dier mag hier dan blijven - als het ten minste diep genoeg er ondergestopt is.’

‘Twee meter - buurman - ik zweer het je.’ In zijn angst loog hij er een halven meter bij. ‘En gij zult geen aanklacht tegen mij indienen?’

‘Neen - dat beloof ik je.’

‘Buurman - je ben een goede man - dat heb ik nooit geweten.’

‘En gij zijt een gevoelig man - dat heb ik ook nooit geweten. Als je zoo gauw na den dood van je brave vrouwen weer trouwde - nou - dan had ik niet veel met je op.’

‘Dat was wat anders, buurman! Maar bedenk wel, den schimmel vergeet ik niet. Nog na zijn dood heeft hij mij een dienst bewezen en mij met jou verzoend. Mijn vrouwen joegen mij hoogstens met de menschen overhoop!’

‘Ja, die schimmel was een goed dier!’ zei de molenaar. ‘Alleen de spraak ontbrak hem - alleen de spraak.’

Terwijl over het gelaat van den ouden Haida een lichte schaduw scheen te glijden, fluisterde hij op gedempten toon:

‘Versta mij goed, buurman, dat was zijn grootste voordeel. Geloof mij, ik weet wat dat waard is - ik heb mijn vijfde vrouw!’

 

G.v.A.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken