Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Zeven Vreugden van Maria.
Naar de schilderij van Hans Memlinck.

Het is 1480 en een vijftal jaren ongeveer geleden, dat meester Hans Memlinck in de welvarende koopstad Brugge poorterrechten verkregen heeft. Hoe kort ook de duur van zijn verblijf moge wezen, toch heeft zijn kunst hem reeds een vermaardheid verworven, welke voor die van den nu sinds tien jaren gestorven Rogier van der Weijden niet behoeft onder te doen. Als portretschilder overtreft hij hem reeds verre, en het aantal vermogende poorters, die in de werkplaats van meester Hans voor hun conterfeitsel zitten komen, is dan ook niet gering. Ook geestelijke en burgerlijke corporaties zijn den kloeken kunstenaar zeer genegen: aan het Sint Jans-hospitaal der stad heeft hij het vorig jaar twee altaarstukken, van 's Heeren Geboorte en van Sinte Catharina's verloving, afgeleverd en thans is hem wederom een schoone opdracht gegund: voor den welhebbenden meester-leerlooier Pieter Bultine moet hij een altaarstuk maken; de meester en zijn eerzame huisvrouw Catharina hebben, toen hun eenige zoon in doodelijke koortsen lag, Onze Lieve Vrouw de gelofte gedaan, haar een altaarwerk te wijden en nu de jongeling gelukkig hersteld is, heeft meester Pieter zich naar Memlinck's werkplaats begeven om met den kunstenaar te overleggen.

Juist had deze een klein paneel gereed van de Passie onzes Heeren, hem besteld door een Italiaansch verzamelaar, en onze Pieter, dit ziende, was aanstonds besloten: op een ongeveer tweemaal zoo groot, 1.80 M. lange en 0.80 M. breede altaartafel zou meester Hans Maria's Zeven Vreugden afbeelden, en deze, geplaatst op het gildeouter der leerlooiers in de Maria-kerk, zou tot in lengte van dagen de broeders opwekken tot vreugdige overweging der Mysteriën van Maria's Goddelijk Moederschap.

Dit was juist een opdracht naar Memlinck's hart: wat deed hij liever dan in schilderingen het reine leven zijner Moeder verheerlijken? En was niet het, op kleiner schaal een grooter aantal tafereelen bevattende, pas voltooide werk als een waardevolle vóórstudie tot dezen nieuwen arbeid te beschouwen, die, bij grooter paneelruimte, hem beter gelegenheid liet de gebeurtenissen klaar en naar weloverwogen regelmaat te rangschikken?

Zoo ging hij dan haastig aan den gang: in het midden van het paneel, vóóraan, de Aanbidding van den jong-Geborene door de H. drie Koningen, als het vreugdefeit bij uitnemendheid, de licht-kern van heilige blijdschap, waarin de weelden van het Goddelijk Moederschap zich als 't ware concentreeren, haar hoogste bekroning vinden. Links en rechts daarvan drie gelukstafereelen; eerst: het nederig Maagdeke, in haar bidcel, van weelde wankelend bij de groetenis van den Godsgezant; lager: de blijde Geboorte-boodschap, door een Engel verkondigd in den blauw-gouden starren-nacht, waar droomerige herders hun

[pagina 144]
[p. 144]

witte kudden weiden; dan de jonge, gelukzalige Moeder in den donkeren stal en het kleine Kindje slapend in de vouwen van haar kleed. Zij ligt verzonken in weenenszoete verrukking en ziet den witten Engel niet, die stil uit den lichten Hemel is neergewiekt om zijn Koning te aanbidden op aarde; buiten nadert voorzichtig en bevreesd door een poortopening een der herders, steunend op zijn staf; zijn gezel, wiens bovenhoofd even zichtbaar is, komt achter hem; zij willen den kleinen Herder zien, Hem hun geloof en liefde belijden met van blijdschap stamelenden mond. Van achter de rotsen nadert reeds de statige stoet der kroondragers uit het Oosten. Van heel ver zijn ze gekomen, van vreemde steden; uit hun blank-marmeren paleizen en burchten van arduin zijn ze scheep gegaan op hun vloten en de van goud en edelsteen fonkelende zeekasteelen hebben koers gezet naar het verre Westen, de blanke zeilen bollend, de wit-en-gouden wimpels uitwaaiend boven het zilverige water. Tusschen ruig-donkere rotsen en hoog-gekanteelde torens voeren ze door bij nacht, met boven zich den donker-dreigenden hemel, waar, stil en feilloos, de wonderstar wenken bleef; langs wazig-blauwe bergen en zacht-groenende landen bij dag, als, gelijk een zon in den dagglans, de vreemde star blonk tot waar haar licht neerstraalde over Jerusalem, de heilige stad. Toen hebben zij hun schepen verlaten en zijn te paard gestegen; met wuivende lanswimpels in een wolk van goudstof reed de stoet de rotsen langs, vóórop de koningen, en een drom van vazallen en dienaren in wit en purper en schitterend harnas, in hemelblauw en hel-geel, rijdt achteraan, meedragend de geschenken voor den kleinen, vreemden Koning. Vroolijk wimpelen de witte drakenvanen, de blanke tulbanden staan hel-wit boven de zwarte gezichten, het goud der gewaden fonkelt in 't nachtdonker. Daar stijgt de Moorenkoning van zijn melkwit ros, de gouden halsklokjes van het dier klingelen, de gulden sporen rinkelen, de gewaden, stijf van goud en edelsteen, kraken in 't gaan - de vorsten naderen den stal, knielen voor het Goddelijke Wicht, kussen Zijn klein handje, offeren hun gaven. Rondom staat het gevolg, komen nog aangereden: rijksgrooten en Oostersche prinsen, allen begeerig den pas-Geborene te zien. De dienaren sluipen naderbij, gluren door een ruit, of staan aan den ingang van den stal, terwijl anderen, afwachtend, de paarden vasthouden en drinken laten uit de beek, die aan beide zijden het

illustratie

binnenhuisje in provence, naar een schilderij van michel lévy.


[pagina 145]
[p. 145]



illustratie

Servische boer uit Gostivar.




illustratie
Christelijke Servische jongemeisjes uit Prizren.




illustratie
Servische vrouw uit Boekovo.
TYPEN UIT MACEDONIË EN OUD-SERVIË, NAAR SCHETSEN VAN F. SCHLEGEL.TYPEN UIT MACEDONIË EN OUD-SERVIË, NAAR SCHETSEN VAN F. SCHLEGEL.




illustratie
Mohammedaansche Albanees uit Prizren.
TYPEN UIT MACEDONIË EN OUD-SERVIË, NAAR SCHETSEN VAN F. SCHLEGEL.TYPEN UIT MACEDONIË EN OUD-SERVIË, NAAR SCHETSEN VAN F. SCHLEGEL.


[pagina 146]
[p. 146]

Aanbiddingstafereel scheidt van de andere.

Sint Josef staat achter in den stal, bij de dieren, nederig toeschouwer, zich geen aandeel waardig achtend in het grootsch vertoon: een kleine Vorst, genadig ontvangst verleenend aan Zijn koninklijke hovelingen. De Moeder heft met beide handen haar Kindje ter aanbidding, de lucht in het stalleke is geurig van wierook, het fonkelt er rondom van het goud der offergaven; geen weelde-lach beweegt haar ingetogen gelaat, de oogleden houdt ze omlaag, deemoedig, eer noch hulde willende voor zich; maar als plotseling hoog op den nok van het bouwvallig rietdak, een kleine vogel, ontwaakt van den Kerstnachtglans, zijn blijdschap schalt in den lichten nacht, rilt een verrukking door haar ziel en voelt ze haar oogen vochtig worden onder de geloken leden.

 

De koningen zijn wederom te paard gestegen en met vliegende vanen heengereden, langs de rotsen, naar het zilver-blanke water, waar de koningsvloot wacht. En de koninklijke Hoogepriester, Wiens trouwe vazallen zij nu zijn, heeft vrijwillig verzaakt aan kronegoud en wierookgeur: een doornenkroon drukt Zijn hoofd, en de bittere edik, lavend Zijn dorre lippen, doet aan het mirre-offer der Wijzen Zijn bedroefde Moeder denken. Straks zal zij voor het laatst Zijn heilige leden vereeren, omdat men Hem te rusten legt in het rotsgraf, achter den zwaren zerk, waarbij zwijgende Romeinen wacht-houden.

Ginds langs den weg nadert de treurende Moeder met de vrouwen het graf; en daar, in Josef's hof, de plotselinge heerlijkheid: Jesus verrezen, en aan Zijn voeten Magdalena, de zondares.

Veertig dagen heeft de heilige blijdschap duren mogen; hebben Zijn verheerlijkte wonden den weg licht gemaakt waar Zijn voeten traden en heeft Maria's van eerbied bevende mond den zoom Zijns kleeds mogen kussen. Toen is Hij opgevaren tot Zijn Vader: hoog op den berg is Hij hun ontstegen in nevelen van glans. En als van Zijn wit gewaad de blinkend zilveren zoomen zijn weggewuifd achter de nachtwolken, is Maria huiswaarts gegaan, zwaar leunend op den arm van den leerling, dien Jesus liefhad; een oude vrouw nu en kinderlooze moeder, die eens haar God liefkoozen mocht met kuische lippen, Zijn zoete kinderstem stamelen hooren en de blankheid beturen Zijner zachte ledekens. Geen zinnen-vreugd heeft nu de wereld meer voor haar; slechts éenmaal nog, naar Jesus' belofte, zal de Bruidegom tot haar komen, nu niet in de vreugde der Goddelijke bevruchting, maar als de hooge Trooster, Wiens bijzijn lafenis is voor de lijdende ziel. Roerloos gezeten tusschen de deemoedig neergezonken of in verrukking opgerezen leerlingen, laat zij den heiligen Geest haar ziel overschaduwen, de vingeren biddend, het boek des gebeds op haar schoot. Nu is zij bereid te beiden met heilig geduld de laatste van God afgebeden blijdschap voor haar verstorven leven: de smartelijk-zoete pijn, waarin het lichaam zich ontglippen voelt de ziel, zalig in de extase harer Hemelvaart.

 

Beschouwen we nu Memlinck's arbeid nog eens aandachtig, dan zien we, behalve de zeven hoofdtafereelen, den achtergrond - in vogelvluchtperspectief - verlevendigd door een groot aantal kleinere voorstellingen en losse figuren; ter rechterzijde naast het sterfbed van Maria: Jesus, Zijn Moeder haar aanstaande ten-hemel-opneming verkondigend; links daarvan, de Hemelvaart des Heeren; aan de andere zijde van het paneel de moord der Onnoozelen, bovendien overal tusschen de rotsen en langs de wegen rijdende krijgers, Romeinen, fragmenten van den Driekoningen-optocht.

Vooraan, links, knielt meester Pieter met zijn zoon; door een tralievenster aanbidden hun vrome oogen het Mysterie der Mensch-wording. Het gelaat van den vader is dat van een in veel levensleed gerijpt man, die al zijn bekommernissen wegbidden komt aan de voeten van het Jesus-kind. De zoon is nog jong: er is een gespannen aandachtsglans in zijn donkere oogen en het bidgebaar zijner handen is meer werktuigelijk dan de smeekhouding van 's vaders saamgelegde vingeren.

Rechts knielt de moeder met haar naïef-blijmoedig gezicht kuisch en blank onder den Vlaamschen hoofdsluier; zij heeft niet, als man en zoon, den blik gewend naar de heilige gebeurtenissen; het is of ze weet, dat ze geschilderd wordt - heuchlijk feit in haar leven - in de haar gemeenzame houding van rustig gebed en nu alvast geniet van het heerlijk bewustzijn, dat zij haar mans gildebroeders tot in lengte van dagen het schoone schouwspel harer godsvrucht laten zal.

Want het is geen geestelijke hoogmoed op eigen deugden, die dit echtpaar beweegt zich te doen afbeelden op de door hen geschonken outer-schilderij, maar daad van zuivere devotie, openlijke belijdenis van vurig geloof, stichtend voorbeeld voor kinderen en nakomelingschap, dat nog heden de ziel ontroert van wie, in het licht van hetzelfde Geloof, eigen daden onzuiver ziet en waardeloos van onheilige zelfzucht naast de eenvoudige meening dezer nederigen.

 

Tot heden wordt dit wonderwerk van harmonische samenstelling en schier volmaakte uitvoering bewaard in het Museum van oude kunst te München; op de in den loop der tijden verloren geraakte omraming las men:

‘In het jaar 1480 werd dit werk geschonken aan het looiersgilde door heer Pieter Bultine, zoon van Joost, leerlooier en koopman; en zijn huisvrouw Catharina, dochter van Godfried van Riebeke. De gildebroeders zullen na iedere H. Mis een Miserere en De Profundis bidden voor alle overleden leden.’

In de oude gildenregisters staat het vermeld als ‘een scone tafel van Onser liever Vrouwen’ en nog tot in de 18de eeuw was onder de broeders de overlevering bewaard gebleven, dat meester Hans Memlinck de maker was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken