Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Na afloop van het feest.
Naar de schilderij van Jan Stroebel.

Jan Stroebel is een deftig schilder; niet zoozeer om zijn afkomst - zijn vader beoefende het eerzame smidshandwerk - maar om het milieu, waaraan hij de onderwerpen zijner schilderijen ontleent. Zeventiend'eeuwsche regentenkamers, trappenhuizen, voorportalen, gestoffeerd met statige regenten, feestende krijgslieden of fraai gekleede dames zijn zijn lust en leven, een eigenaardigheid van voorkeur, die hij met de meeste figuur- en binnenhuisschilders van de eerste helft der vorige eeuw gemeen heeft.

Op zijn atelier in de hofstad bewaart hij behalve fraaie antieke voorwerpen, als kronen, luchters, lantarens, kroesen en bekers, lappen zijde, fluweel en brokaat, wapenen en harnachementen, die wij op zijn doeken vinden afgebeeld - een enorme collectie schetsen naar oude zalen, trappen, poortjes, gevels, bruggen, stadsgezichten, waarvan de origineelen meerendeels reeds onder sloopershanden gevallen zijn, maar die nog in wezen waren, toen Stroebel, als jong gezel, met een groepje kunstkameraads het land doortrok, het schetsboek onder den arm, den wandelstok in de hand. Overal waar ze mooie brokjes oud bouwwerk vonden, sloegen ze hun vouwstoelen uit, hun schetsboeken open en begonnen ijverig te copieeren; in antieke gebouwen trachten zij toegang te krijgen, wat den lustigen en knappen jongelui dan ook bijna altoos werd toegestaan. Want knap waren ze, die artisten van de oude, nu uitstervende, ietwat romantische garde, die schilderden op ateliers overdag en teekenden 's avonds op teekencolleges naar ‘'t gekleede standje’, zooals het gekleed model genoemd werd. Veel hadden ze zich geoefend, totdat ze met één oogopslag het karakter der dingen, het beloop der lijnen, de constructie der onderdeden in hun hoofd hadden en met vastheid en zekerheid het gansche gebouw, de trap, den gevel, op papier schrappen, de versieringen aangeven konden met enkele typeerende teekens, de rest aan hun geoefend geheugen overlatend. Het is, óók voor bewonderaars eener latere kunstverschijning, toch altijd interessant hun weergaloos vaardige en geestige schetsen te doorbladeren, die een zoo juist idee geven van het aspect der door hen geteekende, stijlvolle dingen. Naar deze vlugge notities zetten zij op het atelier hun schilderijen in elkaar, gestoffeerd met figuren, waarvoor ze de modellen met groote handigheid wisten op te scharrelen in de achterbuurten der stad. Dat dit geen gemakkelijk werk was, is licht te begrijpen voor wie bedenkt, dat de kop van den eersten den besten leeglooper zich juist niet leent om een zeventiend' eeuwsch vertrek luister bij te zetten. Een grappig geval weet een van Stroebel's vrienden daarvan te verhalen:

Stroebel, met de hem eigen vlugge en scherpe opmerkingsgave, had eens een interessant straattype ontdekt. Reeds lang had hij er zoo een gezocht voor zijn groote schilderij ‘Vondel voor Burgemeesteren,’ die op het Rijksmuseum hangt. Daar ziet hij op de markt een kerel rondslenteren met een echt Vondelgezicht: gelaatstrekken,

[pagina 160]
[p. 160]

haar- en baardgroei, alles naar wensch; met een grooten, het gezicht half beschaduwenden slaphoed zou de gelijkenis volkomen zijn. Den man aanspreken en het eensworden is het werk van een oogenblik. Den volgenden ochtend stapt de pseudo-Vondel het atelier binnen, maar - jammerlijke teleurstelling! - er is niets ‘Vondeliaansch’ meer aan hem te bekennen. Wat was er geschied? Op aanraden van zijn wederhelft had het model zich netjes gemaakt; haar en baard waren kaal afgeknipt en daarmee de Vondel-gelijkenis verdwenen. Er zat nu voor den teleurgestelden schilder niets anders op dan het werk aan den wand te zetten en te wachten tot's mans physionomie weer in haar oorspronkelijken toestand hersteld zou zijn.

Het was wel een aardig kunstenaarsras, waartoe Stroebel behoorde; de meester is nu in zijn drie-en-tachtigste jaar en overleeft menigen kunstbroeder, die met hem jong was en jolig, gelijk het kunstenaars, naar hun opvatting, paste. Langzamerhand sterven zij uit: hun opvallende figuren, waarvan ieder voorbijganger op straat dadelijk vraagt: Wie is dat? worden zeldzaamheden; de tegenwoordige artisten versmaden - en terecht - de lange haren, de puntbaarden, de slaphoeden, losse strikdassen en slobkousen: eenvoudig en als gewone menschen gaan ze huns weegs. Maar er was toch wel iets aardig-naïefs in de meening dier ouden, dat ze hun innerlijk anders-zijn dan hun talentvolle tijdgenooten ook in hun uiterlijk moesten manifesteeren. Zij waren niet diep, zij peinsden niet met gedachten-zware hoofden en zoekensmoede zielen over een uitingswijze; ze waren minder met zichzelf bezig dan met de mooie dingen, die ze pieuselijk afbeeldden in hun schetsboeken en op hun schilderijen, beschenen door het effectvolste licht, dat hun geoefend penseel kon laten stralen over fraaie en edel-gestyleerde vormen. Ze waren vroolijk en luchtig van levensopvatting, enthousiast voor hun werk, dat ze beoefenden met kloeke en vlijtige gestaagheid. Moesten hun kunstvoortbrengselen ook het kenmerk van het geniale missen, hun eenvoudige liefde en ietwat weemoedige begeestering voor het leven van een schoonheidsrijk verleden raakt ons, menschen van gansch ander schoonheidsbegeeren, toch met een zachte en zeer oprechte genegenheid voor deze gemoedsvolle werkers.



illustratie
na afloop van het feest, naar een schilderij van jan stroebel.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken