Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (37.78 MB)

Scans (840.18 MB)

ebook (30.71 MB)

XML (2.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20

(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een kinderhand wentelde den steen af.

Sheriff Warren zat in zijn armstoel somber voor zich uit te staren. Zijne vrouw herkende reeds de voorteekenen.

‘Wel, wat schort er aan?’ vroeg zij, terwijl ze bleef stilstaan om hare hand te leggen op zijn hoofd, welks dichte, grijzende lokken, in hun blijvende golving, haar grootste trots waren.

‘'t Is 97. Hij wordt iederen dag halsstarriger en oproeriger. In spijt van zijn fijne gelaatstrekken, glijkt de kerel meer op een beest dan op een mensch. Ik ben bang, dat wij genoodzaakt zullen zijn hem met de zweep kennis te laten maken.’

‘O, ik hoop, dat je dit niet zult behoeven te doen!’ zeide ze. ‘Flossie en ik houden er niet van, is 't wel, Flos?’

Er sprongen tranen in de groote blauwe oogen van het kind, dat naar haar vader sloop en het hoofd op zijn schouder vlijde.

‘Wel, wel, Flossie, meisje,’ haar liefkoozend aan zijne zijde trekkend, ‘maak je daarover niet te vroeg ongerust. Mogelijk komt hij tot inkeer, als ik hem vertel wat hem te wachten staat. En in elk geval zullen wij het zóó doen, dat je er niets van zult komen te weten.’

Maar het kind kon een geeseling, welke eenigen tijd geleden was toegediend aan een onbedwingbaren neger, niet vergeten. Ongelukkig had zij zijn woest vloeken en lasteren gehoord en ten laatste zijn kreten van onderwerping; en dagen en nachten was haar gevoelige, kleine ziel onder den indruk geweest.

Flossie, het eenige kind, bloeide in de sombere omgeving van haars vaders gevangenis als een teergevoelige plant te midden der rotsen. Haar moeder, een vrouw van de daad, had veel moeite haar kind te begrijpen, dat van een ver voorgeslacht een ziel scheen geërfd te hebben, even zacht en rein als het broze lichaam. Maar haar vader zweeg, als hij haar niet begreep, en tusschen hen beiden ontstond een liefde, bijzonder teeder en innig.

Toen zij in de eerste weken van haar schoolleven schrijven kon ‘ik zie’, leerde zij, zooals ze ook naderhand in haar poppenschool onderrichtte, dat ‘je beginnen moet met een hoofdletter en eindigen met een punt.’ In haar eerste leesboek stond ook een in schrijfletters gedrukte brief, zoodat ze wist hoe het er moest uitzien. Alleen in plaats van ‘Lieve vriendin Annie,’ moest ze schrijven ‘Lieve vriend 97.’

Dit was gemakkelijk genoeg, nadat ze Tom, den loopjongen, had verzocht haar de bladzijde te wijzen, welke dit nummer droeg. Daarna vroeg ze hem, hoe te spellen, ‘dragen.’

‘Een emmer dragen?’

‘O, neen, dat niet.’

‘Een jas dragen, dan?’

‘Neen, neen.’ Dan een weinig aarzelend, ‘iets verdragen, iets dragen - zooals tandpijn.’

Zoodoende was het inderdaad niet zoo'n moeilijke taak voor de kleine vingers, het volgende samen te stellen:

 

‘Lieve vriend 97: Ze zeggen, dat ze u met de zweep zullen geven, als u niet goed wilt zijn. Ik geloof niet, dat ik het zal kunnen dragen. Zoudt u niet goed willen zijn? Het lot wordt lichter als men goed is.

 

Uw vriendinnetje, Flossie.’

Flossie sloop tot op een behoedzamen afstand voor een zeker schildwacht in de gang, hare handen achter zich, haar bloemachtig gezichtje ernstig en ietwat bleek in zijn zoete vastberadenheid.

‘Reinold, je hebt me twee- of driemaal om een kus gevraagd,’ zei ze met de waardigheid eener kleine prinses.

De man stemde toe door een norsch hoofdknikken.

‘En ik wou je er geen geven, omdat ik zag, dat je dien man voor eenige dagen sloeg, en omdat je zoo verachtend spreekt tegen de menschen.’

Zij zag hem eenige seconden aan met een blik, waarin strenge afkeuring te lezen lag, en de man schoof onrustig heen en weer.

‘Maar ik heb besloten om je er een te geven, als je iets voor me doen wilt.’

Hij wachtte, en een beetje naderbij komend, liet zij hem haar brief zien.

‘Ik zou graag willen, dat je dit aan 97 gaf. Je kunt het lezen, en zooals je zien zult, staat er niets in, wat papa niet zou willen.’

De man doorlas het kinderlijk epistel, en er kwam eene vreemde ontroering in zijn ruwe inborst. Op dat oogenblik schoot er, om zoo te spreken, in vollen wasdom in zijn hart op die bloem der ridderlijkheid, welker knop sluimert in den boezem van elk rechtgeaard mensch, slechts wachtende op de juiste aanraking, om tot het licht te komen. Met zijn oogen onafgewend op den vloer gericht, antwoordde hij:

‘Ik zal dit aan 97 geven, jongejuffrouw Flossie, maar u behoeft mij geen kus te geven. Ik kan niets geven om een kus, dien ik moet koopen.’ En terwijl hij zich

[pagina 251]
[p. 251]

omkeerde om zich te verwijderen, vervolgde hij een weinig heesch, ‘maar ik - ik zal niet meer zoo ruw zijn tegen de menschen.’

Hij werd staande gehouden door de zoet-gebiedende stem van het kind:

‘Reinold!’ Hij bemerkte, dat Flossie hem den weg versperde. ‘Buk je eventjes, ik wou je iets vertellen.’

Gehoorzaam boog hij zich op een knie. En dan, voor de eerste maal in zijn hard bestaan, voelde hij zich teeder omhelsd door een paar kinderarmen. De rozenlippen drukten zijn wang, en toen hij de kleine figuur half bevreesd omsloot, strengelden de zachte armpjes zich vast om zijn hals in een innige liefkoozing en het lieve stemmetje fluisterde zoet:

‘Nu houd ik van je.’

Reinold overhandigde het briefje aan 97.

‘Hier. Ik zal een lucifer aansteken, dan kun je het lezen.’

En toen de gevangene, na het gelezen te hebben, zijn hoofd ophief, ontmoetten de blikken der twee mannen elkander, en wat 97 zag in de oogen van den bewaker, nam zijn schaamte weg voor den nevel, welke zijn eigen oogen verduisterde.

Sheriff Warren was dien namiddag verbaasd, dat 97 hem geheel uit eigen beweging aansprak. Hij keek verrast op, toen hij bemerkte, dat het ‘beest’ was verdwenen en het gelaat van een mensch, kalm en edel, hem aanzag met een smeekende uitdrukking.

‘Ik weet, dat ik het niet verdien, mijnheer, maar zoudt u als een groot voorrecht jongejuffrouw Flossie hier willen brengen om mij een oogenblikje te zien? U zult geen last meer van mij hebben, mijnheer, ik verzeker het u.’

Flossie's oogen schitterden en haar wangen gloeiden, toen haar vader haar op den arm nam. 97 wenschte haar te zien. Als hij haar gezien had, dàn dacht hij ‘goed’ te kunnen zijn! Hij zou haar niet verlangen te zien, voor en aleer hij het reeds was!

Het was een teer gezichtje, dat, omlijst van een overvloed van gouden lokken, de cel inkeek, en een warm en vriendelijk handje, dat vlug tusschen de tralies doorschoof, waar het gegrepen werd in eene vaste omklemming.

‘O, u wilt goed zijn! U zult het, ik wist het!’ riep ze in blijden triomf.

97 boog zijne lippen over de blanke vingertjes.

‘'t Is deze kleine hand, die mij het eerst vriendelijk wordt toegestoken, sinds het noodlot mij veranderde van een mensch in een nummer. God weet, dat ik onschuldig ben - ik heb de gevangenis niet verdiend - maar kleine Flossie, ik geloof met u, “het lot wordt lichter als men goed is,” en ik zal niet langer oproerig zijn. God zegene de kleine hand, welke mijn hart beroerde en den duivel der wanhoop daaruit verdreef, die mijn leven verteerde.’

Met den dag steeg 97 in gunst, totdat hij door toedoen van Flossie geplaatst werd onder de zoogenaamde vertrouwelingen, en toen het even kon geschikt worden, werd hij haar geliefde gezel.

Dan, op een donkeren dag, werd Flossie ziek. Scharlakenkoorts hield haar in heure schrikkelijke kluisters, en 97 was een van hare oppassers.

Het was een lange, vreeselijke worsteling met den dood, maar 97 wist als bij ingeving, dat zij niet sterven kon. Hij gaf den moed niet op, toen de getroffen vader en moeder reeds in wanhoop verzonken waren.

Eindelijk, langzaam, langzaam, kwam zij terug tot het leven, en hechtte zich meer dan ooit aan haar gevangene. Als het afgematte lichaam zoo vermoeid werd in bed, droegen de sterke armen haar uren lang, en haar telkens herhaald verzoek om te ‘spreken’ dwong hem de geschiedenis van zijn ongeluk af.

‘Maar u stal immers het geld niet en u kent den man, die het deed, waarom vertelde u dat niet aan iedereen?’

‘Wel, kleine, men zou mij niet geloofd hebben. Ik had geen bewijs, dat voor de rechtbank gelden zou, en hij was president van de bank, terwijl ik slechts kassier was. Bovendien,’ - hij zweeg, zijn gezicht veranderde plotseling en zijn stem stokte.

‘Ik zou ook zoo graag dat “bovendien” hooren,’ zei het kind zacht, haar vlug begrip giste, dat dáár juist de diepe oorzaak lag verborgen.

‘Ik zal het u vertellen, kleine Flossie. Wellicht zal het mij goed doen over haar te spreken, hoewel ik bid, dat haar oogen nimmermeer op mij mogen rusten.’

‘Deze man had een dochter, Mildred, en zij en ik waren geliefden. Welnu, hoe kon ik het haar vertellen, dat haar vader een dief was? Het zou haar hart gebroken hebben, als hij was weggevoerd naar de plaats, waar ik thans ben. Hij stierf slechts weinige weken daarna, maar ook toen kon ik de wereld niet laten weten, dat zij de dochter was van een dief. Er was niemand, die over mij treuren zou. Zij zou mij spoedig vergeten, en gelukkig zijn.’

Flossie schudde haar hoofdje, twijfelachtig daaromtrent. Ten laatste zei ze:

‘En hield u genoeg van haar om hier te komen en vijf jaar een gevangene te zijn, om haar niet te laten weten, dat haar vader het gedaan had?’

97 bracht de kleine hand, welke zijn wang liefkoozend streelde, aan zijn lippen en knikte zwijgend.

Flossie richtte zich op om hem in het volle gelaat te zien.

‘Als ik dan u was, zou ik mij goedhouden en mijn tijd afwachten, en als ik vrij kwam, zou ik een goed man zijn en zou ik iets doen om haar te toonen, dat ik geen dief kon geweest zijn.’

Haar woorden, eenvoudig en kinderlijk als zij waren, stortten nieuwen moed in het hart van 97 en hij leefde voortaan in hun geest.

Het kind dacht diep na over de treurige zaak van haren vriend. De ontevredenheid, welke zij gevoelde, kon ze niet in woorden brengen, want er was eene leemte in zijn redeneering; zij gevoelde het instinctmatig, en onbewust was haar geest zoekend naar middelen, om die leemte aan te vullen.

Toen Flossie op een keer met haar moeder alleen was, stelde zij haar deze verontrustende vraag:

‘Maatje, zoudt u liever hebben, dat grootpapa een som geld stal, of dat papa het deed?’

‘Lieve hemel, kind! Wat heb je nu in je hoofd gehaald?’

Maar daar Flossie bleef aandringen op een antwoord, begon zij, om haar kind te bevredigen, de zaak te overwegen. Haar eindbeslissing, dat, ‘als een het doen moest, zou ze zeggen, laat het dan grootpapa zijn,’ vervulde het kinderhart met blijdschap en haastig vroeg ze:

‘En vóór u getrouwd was - toen u en papa geliefden waren?’

‘Wel, 't zou mij in elk geval erg geschokt hebben, maar ik geloof niet, dat wij getrouwd zouden zijn, als zoo iets van onzen papa was uitgekomen, toen wij nog verkeerden.’

De leemte was gevonden.

‘En haar vader is dood, zoodat hij niet naar de gevangenis kan gaan,’ mompelde het kind, terwijl zij wegliep om over de zaak na te denken.

‘Ik doe het. Natuurlijk houd ze veel van 97 en ik denk, dat ze erg bedroefd zal zijn. Ik ga haar alles schrijven, en misschien kan zij 97 vrijmaken.’

Mildred West zat onverschillig en treurig in haar prachtige woning. Het ongeluk was over haar gekomen als een stortvloed; de man, dien zij liefhad, naar de gevangenis gezonden als een dief, haar vader veranderd in een norschen, toornigen man, en plotseling door den dood van haar weggerukt.

Zij dacht aan haar moeder, reeds lang in den hemel. ‘Als ook ik slechts gaan kon, het zoude beter zijn,’ dacht ze zwaarmoedig.

‘Maar één brief, Kate?’ vroeg ze de meid, die de post binnenbracht. ‘Leg maar op mijn bureau.’

Een oogenblik tuurde ze onverschillig op den brief, welke zulk eene ontzaglijke verandering in haar leven zou teweegbrengen. Het adres was getypt, zorgvuldig uitgeknipt en op de enveloppe geplakt. Flossie had dit bewerkstelligd door 97 te verzoeken Mildred's naam en adres te typen, toen hij haar op een keer met de schrijfmachine amuseerde.

‘Een circulaire, denk ik,’ en de brief werd langzaam opengescheurd. Wie zal beschrijven, welk een storm van brandende schaamte, van smart, van vreugde, van verdriet, van zegevierend vertrouwen in dat meisjeshart woedde. Tracy was onschuldig! Zijne liefde voor haar was sterk genoeg, om vijf jaren van zijn leven te geven en een geheelen leeftijd van onverdiende schande, ten einde haar voor oneer te behoeden. ‘Grooter liefde heeft nooit een mensch gehad.’ O, en hoeveel te grooter, zijn leven op dèze wijze op te offeren.

En nu ook kon zij de laatste woorden haars vaders begrijpen. Toen een beroerte hem verlamd had, had zij tevergeefs aan zijn ziekbed gewaakt en gewacht op eenig teeken van bewustzijn, totdat, in het allerlaatste oogenblik, voordat hij voor goed heenging, de zwakke vlam aanwakkerde tot een vluchtigen gloed. Zij zat met zijn hand in de hare, toen zijne oogen zich langzaam openden en haar aanstaarden. De trage geest worstelde om zijn oude heerschappij. Het scheen haar, als kon zij den schrikkelijken strijd zien, dien hij streed om het bewustzijn te heroveren, hoewel geen spier zich bewoog.

Langzaam, heel langzaam, drong het geweten de ijzeren hand des doods terug; het oog verhelderde, de lippen ontsloten zich, en met een machtige poging gaf de stervende zijn laatste boodschap:

‘Ik.... deed.... het! Ik.... deed.... het.... voor.... u! De justitie....’ maar de afnemende krachten weigerden; met een laatste inspanning bracht hij den naam ‘Tracy’ uit - en Mildred was vaderloos.

Nu begreep zij het! Met welk een pijnigende schande was thans haar hoofd overladen! Maar met welk een stroom van vreugde als zij overwoog, wat dit alles beteekende voor Tracy! De justitie! Zij mocht geen minuut verliezen!

Binnen een week ging er een brief naar jonge juffrouw Flossie Warren, die haar vader het geheim meedeelde en hem den brief gaf.

Eenige dagen later stonden Tracy en Flossie aan het venster en sloegen de musschen gade, die haar nestjes bouwden.

De lente was in het land en het hart, 't welk voor haren invloed ongevoelig bleef, moest inderdaad verhard zijn. De zoete geuren van eenen nabijstaanden vruchtboom in bloesem stroomden door het geopende raam naar binnen, de vogels kwinkeleerden, de hoenders lieten hun praatjesmakerij hooren, en alles verheugde zich in het verjongde leven der natuur.

Paschen was in aantocht en de gansche aarde scheen bevangen te zijn door den geest van den geheiligden tijd. Tracy gevoelde ook dien invloed. Zijn hart was wonderlijk hoopvol, en zelfs de lange jaren van gevangenschap nog vóór hem, konden de onverklaarbare opgeruimdheid van zijn gemoed niet versmoren. Alleen als zijn oog viel op het gezichtje nevens hem, week zijn opgetogenheid. Hij maakte zich erg ongerust over het kind. Sedert haar ziekte was zij niet meer zoo levendig geweest en nu deden haar veranderlijke tint en koortsachtige gejaagdheid hem vreezen.

De deur ging open en Tracy was verschrikt te zien, hoe een rilling haar door de leden voer. Zij keerde zich zenuwachtig om, en eer hij zich kon bedenken was zij geijld naar een tengere gestalte in 't zwart,

[pagina 252]
[p. 252]

welke haar armen wijd opende en met een innige teederheid uitriep:

‘Flossie! lieve, kleine Flossie!’

‘Mildred! o, Mildred, is u het?’ was het blijde antwoord, en het kind voelde zich hartstochtelijk omhelsd.

Tracy sloeg zich tegen het hoofd. Alles werd duister voor zijn oogen en hij viel terug tegen het venster.

Dan voelde hij een zachte hand de zijne omvatten en een arm sloeg zich beschroomd om zijn hals.

‘Neen, neen, Mildred! Niet hier. Niet terwijl ik nog in deze misdadigers-plunje gestoken ben! O, God, wat beteekent dit alles!’

‘Het beteekent, dat ik alles weet,’ riep Mildred juichend door haar gestadig neervallende tranen heen. ‘Dat ik de justitie heb kennis gegeven en dat zij uwe invrijheidstelling geteekend heeft!’



illustratie
Z. EM. MARIANO RAMPOLLA DEL TINDARO.
Staatssecretaris van wijlen Zijne Heiligheid.
LEDEN VAN HET H. COLLEGE.




illustratie
Z. EM. GIUSEPPE SARTO.
Patriarch van Venetië.
LEDEN VAN HET H. COLLEGE.




illustratie
Z. EM. ALFONSO CAPECELATRO.
Bibliothecaris der H. Roomsche Kerk en Aartsbisschop van Capua.
LEDEN VAN HET H. COLLEGE.




illustratie
Z. EM. SERAFINO VANNUTELLI.
Onder-Deken van het H. College en Groot-Poenitencier.
LEDEN VAN HET H. COLLEGE.


‘Maar gij, mijn lieveling! Hebt ge mijn offer dan tevergeefsch gemaakt?’

‘Neen, neen, ik wist, dat u het niet langer zoudt kunnen dragen, en de dagbladen zullen morgen eenvoudig berichten, dat uw onschuld is gebleken uit nieuw-ontdekte bewijzen. U hebt mij gered, Tracy, toen ik ziek was, en nu moet u mij helpen dit te vergoeden.’ Zij wankelde, maar sterke armen hadden haar opgevangen en haar hoofdje rustte tegen een hart, overvloeiend van innige dankbaarheid.

En als de Paaschklokken uitgalmden hun boodschap van eeuwige hope, dan stond de liefde op uit het graf, waarvan een kinderhand den steen had afgewenteld, ten einde in deze gelukkige harten krachtig en onsterfelijk te regeeren, voor altijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken