Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Leven. Jaargang 1 (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Leven. Jaargang 1
Afbeelding van Nieuw Leven. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Leven. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.18 MB)

Scans (537.17 MB)

ebook (4.78 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Leven. Jaargang 1

(1908)– [tijdschrift] Nieuw Leven–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

Rubriek van Tijdschriften

De Juli-aflevering van de ‘De Beweging’ bevat een merkwaardige studie van Dr J. Prinsen J. Lz. over ‘Multatuli en de Romantiek’. Onder Romantiek verstaat de schrijver het letterkundig leven tusschen 1750 - 1850, gevoeld als één streven naar zelfstandige kunst. In de Oogst aflev., zegt hij verder dat De Bruid daarboven in 't Duitsch vertaald zonder moeite als een verloren geraakt werk uit de laatste helft der 18e eeuw zou kunnen doorgaan.

De katastrophe van '56 maakte Multatuli tot een eigen persoonlijkheid. ‘De eenige met wien soms uit de verte een zeer zeker niet gezochte overeenkomst bestaat is Heine en een beetje Carlyle. Ook bij Heine is dat schijnbaar bandelooze, dat meedoogenloos sollen, die verrassende opeenstapeling van dwaasheden, die vlijmende scherts, die fijne sprudelnde geest, dat twijfelen en ontkennen. Maar het verschil treft oneindig meer. Multatuli is bovenal de oprechte strijder’. ‘Hij wil heel een volk wakker schudden uit den vunzen dommel van egoïsme en van een geloof, dat in zijn diplomatisch samenstel slechts een gelukkig middel schijnt om zonder veel gewetenswroeging het kwade te doen. Boven alles klinkt steeds uit in eerlijke bandeloosheid zijn felle

[pagina 43]
[p. 43]

strijdkreet. Wien hij eenmaal te pakken heeft, vermorzelt hij en trapt hij in een hoek’.

‘Dat alles liet Heine in den grond der zaak volmaakt koud. Hij wil meer artiest zijn, zoekt harmonie en eenheid in zijn werk, scheldt met overleg’. ‘Prinsen wijdt ook nog uit over den invloed van J.J. Rousseau op Multatuli's werk; hij maakt verder een parallel tusschen Hugo, Shelley, Byron, Michelet, e.a. meer.

‘Don Quichotte, beeld van de eeuwig dolende menschheid, slachtoffer van zijn fantasie en toch alleen door haar staande gehouden, zijn krachten steeds overschattend, grijpend naar vage schimmen, strijdend voor onwaardige idealen, niet begrijpend, altijd overdrijvend, getrapt en geslagen en toch steeds zich weer oprichtend, met nieuwen hybris bezield. Er is geen individu, dat zichzelf niet in Don Quichotte terug vindt en wie hem niet als broeder de hand kan drukken, is ongelukkiger dan Don Quichotte ooit geweest is. Maar meer dan ooit herleeft de dolende ridder in de menschheid, in de kunstenaars van het tijdperk der Romantiek’.

Schrijver neemt aan dat Multatuli voorbeschikt was voor ‘het sentimenteele, voor zelfopoffering, voor het heerschen en worden aangebeden’, ‘maar de boeken hebben het hunne erbij gedaan’. ‘Zijn heele zijn was er in opgegaan, (in de Romantiek) als de geest van Don Quichotte in zijn ridderroman, zijn Dulcinea, overigens een beste meid, was de Javaan’.

Flauwe verzen van Nico van Suchtelen en Alex. Gutteling.

In De XXe Eeuw ontmoeten we voor 't eerst Aug. Van

[pagina 44]
[p. 44]

Cauwelaert, een Vlaming die veel belooft. Zijn gedicht Leven is grootsch van aanhef, hoor:

 
‘De hemelkoepel rees gelijk een berg van licht.
 
En immer groeide 't onafzienbaar zongezicht
 
In stage wenteling der voller zomerdagen.
 
De luchten zaten heet gestookt en hingen wijd
 
Over de zee, over de landen uitgespreid
 
Die in den witten zonnelaai te gloeien lagen’.

Richard de Cneudt heeft in deze aflevering ‘Zangen van het leed en de stilte’. Ziehier hoe 't eerste gedicht, Het gesloten schrijn, simpel-schoon begint:

 
Mijn hert is een gesloten schrijn,
 
Dat ik, in huivervollen schroom,
 
Maar opensluit, bij liefde en droom,
 
Als de uren stil en godlijk zijn...
 
 
 
Daar liggen zonde en leed en haat,
 
In vlamjuweelen rood als bloed,
 
Wier wilde en schuw verborgen gloed
 
Zich laaiend rond mijn leden slaat...
 
 
 
Daar rusten liefde en schoonheid zacht,
 
Veel weemoed die niet sterven wil,
 
En in een hoekje, alleen en stil,
 
Een beetje vreugd, die schuchter lacht...

Herman Teirlinck levert dan nog een vervolg van ‘Het Ivoren Aapje’, en Aletrino het slot van ‘Moewe Jaren’.

[pagina 45]
[p. 45]

L. Van Deyssel heeft weer een Adriaantjes-bijdrage ‘Lente’. Cornelis Veth schreef een belangwekkend artikel over Isaac Israëls.

In Groot-Nederland vervolgt Cyriel Buysse zijn nieuwen roman ‘Het Volle Leven’; 't geval van een te week opgevoede jongen met misdadigen aanleg. Wat een psychologisch ontledingsvermogen, wat een prachtige natuurbeschrijving. Buysse is wel de man die aan de spits onzer prozaschrijvers staat.

R.A. Kollewijn bespreekt in ‘Nederlandse literatuurgeschiedenis’ Dr G. Kalff's 3e deel en Dr J. te Winkel's le deel: De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Hij zegt o. m: ‘Reeds bij een vluchtige vergelijking blijkt dat de werken van Kalff en te Winkel elkaar op verschillende punten aanvullen’. ‘Literatuurhistorie is de geschiedenis van een kunst; en wie die beschrijven wil, heeft zich noodzakelijk met wetenschap én met kunst bezig te houden’.

Blijft bij Kalff de Kunst waarvan hij vertelt de hoofdzaak, in zooverre dat hij voortdurend tegen historiese achtergrond het eigenaardige van de kunst en de kunstenaars uit wil doen komen, te Winkel's sympathie staat zó geheel aan de kant der Geschiedenis, of liever nog van de geordende feitenvermelding, dat ieder die zijn inleiding leest, de vraag bij zich voelt rijzen: zal bij dat uitsluitend wetenschappelijk onderzoek de kunst niet in verdrukking komen?

Een tijdje geleden zond Dr J.A.N. Knuttel (als dissertatie) een werk in 't licht: ‘Het geestelijk lied in de Nederlanden’. Bastiaanse vindt daarin gelegenheid om schrijver eens flink aan te pakken. Van Nouhuys bespreekt de

[pagina 46]
[p. 46]

twee Dante-vertalingen onlangs verschenen, namelijk die van Dr H. Boeken en die van Rensburg en looft beide zeer.

De Gids bevat een heel interessant artikel over ‘Meisjesopvoeding’ van Ida Heyermans. Na te hebben aangewezen wat de vrouw was in vroeger dagen, zegt ze ‘dat wij ons in een overgangstoestand bevinden, nog niet begrijpen wat er om ons heen geschiedt’. ‘Onze meisjes leeren van alles, de programma's zijn voor haar, evenals voor de jongens, overladen, maar nergens blijkt uit de leerstof, dat de opvoeder zich de leerlingen denkt als de vrouw en de moeder van de toekomst’.

‘Onze toekomstige wetenschappelijke arbeidsters zullen waarlijk er niet minder door zijn, wanneer zij behalve advokaat, dokter, enz. ook geleerd hebben moeder te wezen. Wie en wat wij ook zijn, wij komen alleen met kinderen in aanraking en meer dan ooit roept de samenleving om moederlijk voelend en denkende vrouwen’.

Verder vinden we in deze Oogst aflevering J. Everts Jr met eene schets: Verloving, Marie Metz-Koning met Verzen, enz.

In De Nieuwe Gids (Oogst) wordt aan Dr Edw. B. Koster gelegenheid aangeboden om zich tegen de laffe aanvallen in De Beweging tegen hem verschenen, te verweren. Zekere epigonen, der letterkunde en acolythen van Verwey, Maurits Uyldert o.m. waren Edw. Koster, naar aanleiding van 't verschijnen zijner verzen in De Nederlandsche bibliotheek van L. Simons, vreeselijk maar kleingeestig te lijf gegaan. Koster schrijft daarover o. m.: ‘Maar voor wie weet dat ik in mijn Over navolging en overeenkomst in de litteratuur’ met de stukken er bij de afhankelijkheid van den heer

[pagina 47]
[p. 47]

Verwey van andere dichters, met name Engelsche, heb bewezen, en in De Groene, van 1 Juli 1906 in een kort art. ‘De heer Verwey en andere dichters’ nog meer dergelijke ontdekkingen publiceerde, is waarschijnlijk deze ‘ongunstige recensie van den heer Maurits Uyldert voldoende verklaard’.

J. De Meester vervolgt zijn reeks belangwekkende artikelen over ‘Iets over nevrose in letteren’. Ditmaal heeft hij het in 't bijzonder over de Maupassant en maakt van deze gelegenheid gebruik om eenigzins een parallel te trekken tusschen de Maupassant, de gebroeders de Goncourt en Zola.

Cornelis Veth levert een schoone bijdrage over ‘Jan Steen's onsterfelijkheid’. Hij zegt van hem o.m.: ‘Zijn tijd meegeleefd, zijn tijd begrepen, dat heeft Jan Steen zeker bovenmate’. ‘Wij kunnen gerust aannemen, dat het met de stiptheid der zeden in die dagen zoo erg niet was, dat de gezonde zuiverlijkheid van het jong, krachtig volk zich op vele wijzen onverholen uitte’. ‘Het komt mij voor dat de tooneelen, die Jan Steen geeft, zeer gewone en zeer algemeen gewoon geworden tooneelen van het volksleven waren. Evenmin als Breeroo is deze schilder een weergever van het bestaan der buitensporigheid, der paria's en der levenswrakken, zooals Brouwer dat was. ‘Schier elk van zijn personages gelijkt een beeld naar het leven, het keurig en studieus portret van een hem bekende, door hem gekende persoonlijkheid’ ‘Hij is steeds de opmerker en verteller, aan wiens smakelijke voordracht alle schrik om verdorvenheid, bevreemding over uitgelatenheid en verachting om verdwazing evenzeer vreemd is als elk bewust en malicieus tarten van de preutschheid en de convenance’. ‘Tartuffe is

[pagina 48]
[p. 48]

mooi in zijn overdrevenheid, zijn onwerkelijke consequentie. Steen's kwakzalvers, boeren, artsen, speellieden en lichtekooien zijn gelijk Falstaff en Doll Tearscheet, Malvolio, Polonius en Lepidus of als de figuren der beste moderne literatuur, prachtige, uit het volle leven gegrepen, begrepen menschen’.

Verder komen in deze aflevering nog voor: Uit Italië, door P. Van der Meer; De Ahasverieden, door Alfred Verreijn; Prof. Bolland's biographie, door Ester Vas Nunes; verzen en een litteraire kroniek van Willem Kloos; een aardig versje van J.V.D. Pant Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het volle leven

  • over De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 1: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd (1)


auteurs

  • over Nico van Suchtelen

  • over J.F.C. Gutteling

  • over August van Cauwelaert

  • over Richard de Cneudt

  • over G. Kalff

  • over Ida Heyermans

  • over Edward B. Koster

  • over Cornelis Veth